Vocab - Week 4 Dialogue Flashcards
(59 cards)
1
Q
de straat
A
street
2
Q
vriend
A
friend
3
Q
komt tegen
(tegenkomen)
A
meets
4
Q
hé
A
hey
5
Q
geleden
A
ago
6
Q
leuk
A
nice
7
Q
prima
A
wonderful
8
Q
jou
A
you
9
Q
het gaat wel
A
all right
10
Q
problemen (het probleem)
A
problems
11
Q
buren
A
neighbours
12
Q
niet zo
A
not so
13
Q
belangrijk
A
important
14
Q
gaan
A
go
15
Q
de week
A
week
16
Q
een paar dagen (dag)
A
a few days
17
Q
Venetië
A
Venice
18
Q
wauw
A
wow
19
Q
prachtig
A
fine/splendid
20
Q
veel
A
many
21
Q
foto’s maken
A
take photos
22
Q
sinds
A
since
23
Q
nieuw
A
new
24
Q
de camera
A
camera
25
romantische
(romantisch)
romantic
26
de film
film
27
na
after
28
kijken naar
look at
29
direct
right now
30
iets
something
31
afspreken
set a date/make
an appointment
32
goed
okay
33
thuis
at home
34
de afspraak
date/appointment
35
maken
to make
36
de datum
date
37
dat lukt niet (lukken)
that doesn’t work
38
dan
then
39
kan (kunnen)
can
40
blijf (blijven)
stay
41
eten
eat
42
zal (zullen)
will/shall
43
de spaghetti carbonara
spaghetti carbonara
44
het plan
plan
45
schrijf (schrijven)
write
46
de agenda
diary
47
hartstikke
very/completely
48
hartstikke leuk
terrific/fantastic
49
vind ik ook (vinden)
I think so too
50
ik moet ervandoor
I have to go
51
ervandoor
away / off
52
gauw
quickly
53
de winkel
shop
54
wens (wensen)
wish
55
jullie
you
56
fijne (fijn)
nice/good
57
doe de groeten aan (de
groeten doen aan)
give my regards to
58
volgende
next
59
tot dan
until then
