Wortschatz Kapitel 2 Flashcards
(74 cards)
1
Q
het bier
A
Das Bier
2
Q
De Banaan
A
Die Banane
3
Q
Das Brotchen
A
het broodje
4
Q
de cola
A
Die Cola
5
Q
het Ei
A
Das Ei
6
Q
de koffie
A
Der Kaffee
7
Q
de taart
A
Der Kuchen
8
Q
de maaltijd
A
Die Malhzeit
9
Q
de pizza
A
Die Pizza
10
Q
de school
A
Die Schule
11
Q
de sport
A
der Sport
12
Q
de les
A
Der Unterricht
13
Q
Chemie
A
Die Chemie
14
Q
engels
A
Englisch
15
Q
Frans
A
Franzosisch
16
Q
aardrijksunde
A
Die Geografie
17
Q
Geschiedenis
A
Die Geschichte
18
Q
Het lievelingsvak
A
Das lieblingsfach
19
Q
Wiskunde
A
Die Mathe
20
Q
Fysica
A
Die Physik
21
Q
de religie
A
Die Religion
22
Q
Het lèsuur
A
Die Stunde
23
Q
Het lessenrooster
A
Der Stundenplan
24
Q
de Biowinkel
A
Der Bioladen
25
de hobby
Das hobby
26
Het lichaam
der Korper
27
de buurt
der Nachbarschaft
28
de gps
das Navi
29
de plaats
der Ort
30
de onzin
der Quatsch
31
de beveiliging
die Sicherung
32
de sport
der sport
33
het mileu
die Umwelt
34
het weekend
Das Wochenende
35
beginnen
anfangen
36
opstaan
aufstehen
37
uitnodigen
einladen
38
rijden
fahren
39
lopen
laufen
40
slapen
schlafen
41
ontmoeten
treffen
42
klimmen
klettern
43
avontuurlijk
abenteuerlich
44
te gek
krass
45
de bus
Der Bus
46
de fiets
das Fahrrad
47
de hotelkamer
das Hotelzimmer
48
de hond
der Hund
49
de kat
Die Katze
50
de koffer
Der Koffer
51
de kredietkaart
Die Kreditkarte
52
de bromfiets
das Moped
53
de balpen
der Kugelschreiber
54
de laptop
der Laptop
55
de Mountainbike
Das mountainbike
56
de portemmonnee
Das Portemonnaie
57
de gom
der Radiergummi
58
de regnejas
Die Regenjacke
59
de paraplu
der Regenschirm
60
de reisgids
der Reisefurhrer
61
de reispas
der Reisepass
62
de Smartphone
Das Smartphone
63
de zonnebril
Die Sonnenbrille
64
het woordenboek
Das Worterbuch
65
het stadsplan
Der Stadtplan
66
de tandenborstel
die Zahnburste
67
het tijdschrift
die Zeitschrift
68
uitgeven
ausgeben
69
goedkoop
billig
70
een beetje
ein bisschen
71
gezond
gesund
72
hopelijk
Hoffentlich
73
moeilijk
schwierig
74
