Duits woordenschat trimester 1 Flashcards
(312 cards)
1
Q
Een vraag
A
Eine Frage
1
Q
Het toilet
A
Die Toilette
2
Q
Ik
A
Ich
3
Q
hebben
A
Haben
4
Q
niet
A
nicht
5
Q
uitleggen
A
Erklaren
6
Q
U
A
Sie
7
Q
De huistaken
A
Die Hausaufgaben
8
Q
Het spijt me
A
Es tut mir leid.
9
Q
Het notitieboek
A
Das Notizbuch
10
Q
Wees rsutig
A
Seid ruhig
11
Q
de tekst
A
Der Tekst
12
Q
Voorlezen
A
Vorlesen
13
Q
Het boek
A
Das Buch
14
Q
Herhalen
A
Wiederholen
15
Q
Tot de volgende keer
A
Bis zum nachtsen Mall!
16
Q
Tot Morgen
A
Bis morgen
17
Q
Het mannetje op de berlijnse verkeerslichten
A
Der Ampelmann
18
Q
Het Oktoberfeest
A
Das Oktoberfest
19
Q
Het edelweis , bloemetje
A
Das Edelweis
20
Q
De bloemkool
A
Das Sauerkraut
21
Q
Weens jongenskoor
A
Die Wieners Sangerknaben
22
Q
De kerstmarkt
A
Der Weihnachtsmarkt
23
Q
Der Trabant
A
OOst-duits automerk
24
Poort in Berlijn
Das Brandenburger tor
25
de braadworst
Die Bratwurst
26
de elfenkoning
Der Erlkonig
27
de peper
Der Pfeffer
28
de katten
Die Katzen
29
Die Strasen
de straten
30
half
halb
31
het schip
Das Schiff
32
de plicht
die Pflicht
33
de betaling
die Bezahlung
34
rijk
Reich
35
de tijden
die Zeiten
36
toe
Zu
37
wit
Weis
38
de appel
Der Apfel
39
breken
brechen
40
de zalf
die Salbe
41
over
Uber
42
voor
Vor
43
achter
hinter
44
aan
an
45
tussen
Zwischen
46
in
in
47
naast
neben
48
onder
unter
49
op
auf
50
op
bis
51
zonder
Ohne
52
langs
entlang
53
tegen
gegen
54
door
durch
55
om
um
56
voor
fur
57
naar tot
zu
58
uit
aus
59
behalve
Auser
60
met
mit
61
tegenin
entgegen
62
naar
nach
63
sinds
seit
64
van
von
65
in plaats van
statt
66
ondanks
Trotz
67
tijdens
wahrend
68
afwassen
abwaschen
69
bellen
anrufen
70
werken
arbeiten
71
antwoorden
antworten
72
nodig hebe-ben
brauchen
73
bakken
bachen
74
eten
essen
75
douchen
duschen
76
rijden
fahren
77
voelen
fuhlen
78
geven
geben
79
hebben
haben
80
helpen
helfen
81
koken
kochen
82
komen
kommen
83
weten
wissen
84
paardrijden
reiten
85
sluiten
schliesen
86
schoonmaken
putzen
87
vergissen
vergessen
88
huren
mieten
89
moeten
mussen
90
lezen
lesen
91
leren
lernen
92
zeggen
sagen
93
schrijven
schreiben
94
begrijpen
verstehen
95
weten
wissen
96
zitten
sitzen
97
wonen
wohnen
98
praten
reden
99
willen
wollen
100
ik
ich
101
jij
du
102
hij
er
103
zij
sie
104
wij
wir
105
jullie
Wir
106
U
Sie
107
vandaag
Heute
108
Wiskunde
Mathe
109
de hond
Der Hund
110
en
und
111
ook
auch
112
zoeken
suchen
113
het meisje
das Madchen
114
de zoon
Der Sohn
115
het kind
das kind
116
de vriend
der freund
117
de dochter
die Tochter
118
ède vriendin
die Freundin
119
maar
aber
120
de buurman
Der Nachbar
121
de onderneming
das Geschaft
122
het meubel
das mobel
123
de mensen
Die Leute
124
het gordijn
der Vorhang
125
vrolijk
Froh
126
elke
jede
127
meerdere
merhere
128
nieuw
neu
129
de familie
Die Familie
130
de landen
die Lander
131
de naam
der Name
132
belgie
Belgien
133
franrijk
Franrkeich
134
het land
das Land
135
het adres
die Adresse
136
Engeland
England
137
italie
Italien
138
zwitserland
Die Schweiz
139
de belg
Der Belgier
140
de belgische
Die Belgierin
141
de deen
der Dane
142
de engelsman
der Englander
143
de engelsvrouw
die Englanderin
144
de ouders
Die Eltern
145
DE BROERS EN ZUSSEN
Die Geschwister
146
de grootouders
die groseltern
147
de gsm
das Handy
148
het gsm-nummer
die Handynummer
149
het nummer
DIE NUMMER
150
DE telefoon
das Telefon(e)
151
het telefoonboek
Das Telefonbuch(er)
152
de bewoner
Der Bewohner
153
de bewoonster
Die Bewohnerin
154
de medebewooner
Der Mitbewohner
155
de medebewoonsterin
Die Mitbewohnerin
156
bezoeken
besuchen
157
blijven
bleiben
158
wat?
Was
159
Wie
Wer
160
hoe
Wie
161
wARR VANDAAN
Woher
162
waar naartoe
Wohin
163
alstublieft
bitte
164
goed
Gut
165
aangenaam
Angenehm
166
Excuseer!
Entschuldigung
167
het boek
Das buch
168
de verjaardag
der Geburtstag
169
de medeleerling
Der Mitschuler
170
de medeleerlinge
Die Mitschulerin
171
het getal
Die Zahl
172
begroeten
begrusen
173
studeren
studieren
174
luisteren
zuhoren
175
daarom
deshalb
176
eigenlijk
eigentlich
177
misschien
vielleicht
178
samen
Zusammen
179
ik heb dorst
Ich habe durst
180
ik heb honger
Ich habe hunger
181
vanbuiten
auswendig
182
de jeugdherberg
Die Jungendherberge
183
een week
Eine Woche
184
afscheid nemen
Verabschieden
185
op bezoek zijn
zu besuch sein
186
het museum
das museum
187
ongelukkig
unglucklig
188
de cinema
das Kino
189
boos
mude
190
Mijnheer
Herr
191
Mevrouw
Frau
192
soms
manchmal
193
de tittel
Die Anrede
194
de rugzak
der Rucksack
195
de vlucht
die Flugreise
196
de koffer
der koffer
197
het geschenk
das geschenk
198
gewoon
einfach
199
het rustheis
das Altenheim
200
de indetiteitskaart
der Personalausweis
201
in zwitserland
In der Schweiz
202
het geslacht
das Gesclecht
203
de nationaliteit
Die Nationalitat (umalut)
204
de handtekening
die Unterschrift
205
de eigenaar
der Inhaber
206
de woning
die Wohnung
207
de foto
das foto
208
de apotheek
die Apotheke
209
het buitenland
das Ausland
210
het bedrag
der Betrag
211
het geluk
das Gluck
212
de toets
die Prufung
213
te moeilijk
zu schwierig
214
de oplossing
die Losung
215
ontmoeten
treffen
216
namelijk
namlich
217
zin hebben in
Lust haben auf
218
onvergeetelijk
unvergesslich
219
tot binnenkort
Bis bald!
220
het café
das Café
221
de cursus duits
der Deutschkurs
222
omdat
weil
223
de hoofdstad
die Hauptstadt
224
vertellen
erzahlen
225
het centrum
das centrum
226
één
eins
227
twee
zwei
228
drie
drei
229
vier
vier
230
vijf
funf
231
zes
sechs
232
zeven
sieben
233
acht
acht
234
negen
neun
235
twaalf
zwolf
236
dertien
dreizehn
237
vijftien
funfzehn
238
zestien
sechzehn
239
zeventien
siebzehn
240
negentien
neunzehn
241
tweentwintig
zweinundzwanzig
242
drieentwintig
dreiundznwanzig
243
zesentwintig
sechsundzwanzig
244
dertig
dreisig
245
veertig
vierzig
246
vijftig
funfzig
247
zestig
sechzig
248
zeventig
siebzig
249
de resultaten
Die Ergebnisse
250
de stamboom
der Stambaumm
251
de huisdieren
die Haustiere
252
de tickets
Die Karten
253
het centrum
Das Zentrum
254
de plaats
Der Platz
255
enkele
einige
256
hoezo
Wieso
257
de fout
der Fehler
258
de klinkers
Die Vokale
259
overblijven
ubrigbleiben
260
presenteren
prasentieren
261
meteen
Gleich
262
groenten
das Gemuse
263
de kaas
Der Kase
264
de thuismatchen
die Heimspielen
265
de pretzels
Die Brezeln
266
de universiteit
Die Universitat
267
het Volkslied
Das Volkslied
268
plaatsvinden
stattfinden
269
de eerste keer
Zum ersten mall
270
absoluut
unbedingt
271
de BMW
Der BMW
272
de weide
die Wiese
273
de vrijetijd
die Freizeit
274
zonnen
sonnen
275
muziek luisteren
Musik Horen
276
de herberg
Das Wirtshaus
277
de zetel
der Sitz
278
het symbool
Das Warhzeichen
279
de voetgangerzone
Die Fusgangerzone
280
de vrouwenkerk
Die Frauenkirche
281
spannend
aufregend
282
bijvoorbeeld
Zum Beispiel
283
de kunstenaar
Die Kunstler
284
de Geschiedenis
Die Geschichte
285
de vakken
Die Facher
286
leuk vinden
magst du
287
het dessert
der Nachtisch
288
het zakje
die Tute
289
het bord
der Teller
290
het enthousiasme
die Begeisterung
291
de teleurstelling
die Ernüchterung
292
de gelei
das Gelee
293
de kubus
der Würfel
294
kde smaak
der Geschmak
295
de framboos
die Himbeere
296
wiebelen
wackeln
297
trillen
zittern
298
beschermen
schutzen
299
goedkoop
billig
300
vandaag
Heute
301
tourismebureau
Tourismusbüro".
302
rijn
Rhijn
303
kathedraal
Der Kolner dom
304
misschien
Veillicht
305
akkoord
einverstanden
306
uur
stunde
307
shoppen
shoppen
308
taart
Kuchen
309
bromfiets
moped
310
lessenrooster
Unterrichtsplan
311
klaarspelen
