!!! Flashcards
1
Q
de vleugel
A
il pianoforte a coda
2
Q
de toets
A
il tasto
3
Q
de snaar
A
la corda
4
Q
de strijkstok
A
l’arco
5
Q
de stembanden
A
le corde vocali
6
Q
het beeld
A
l’immagine
7
Q
schitterend, briljant
A
brillante
8
Q
dóórbreken
A
sfondare
9
Q
progressief, vooruitstrevend
A
progressista
10
Q
de koningin
A
la regina
11
Q
de pracht, de praal
A
lo splendore
12
Q
de erfenis, het nalatenschap
A
l’eredità
13
Q
onterven
A
diseredare
14
Q
de buste, het borstbeeld
A
il busto
15
Q
de armoede
A
la povertà
16
Q
de heidense goden
A
gli dei pagani
17
Q
de voorzienigheid
A
la provvidenza
18
Q
(ver)dragen, ondergaan, doorstaan
A
sopportare
19
Q
het perspectief, het vooruitzicht
A
la prospettiva
20
Q
hopen op
A
sperare in
21
Q
Joods
A
ebreo, ebrea
22
Q
verrijzen, herrijzen
A
risorgere
23
Q
de zondaar/zondares
A
il peccatore, la peccatrice
24
Q
zich bezighouden met, zorgen voor
A
occuparsi di
25
het bewustzijn, het geweten
la coscienza
26
het relativisme
la relatività
27
de relativiteitstheorie
la teoria della relatività
28
redelijk, verstandig
ragionevole
29
down zijn, op tilt slaan
andare in tilt
30
in woede ontsteken
andare in collera
31
te gronde gaan
andare in malora
32
in de mode zijn
andare di moda
33
stapelgek zijn op iemand/iets, dol zijn op iemand/iets
andare pazza per qu/qc
34
als gegoten zitten
andarci a pennelo
35
verzeild raken, langskomen, gebeuren
capitare
36
met zich meebrengen, inhouden
comportare
37
uitvoeren, maken, tot stand brengen
effettuare
38
kijken (naar), uitkijken, oppassen, letten op
guardare
39
beginnen (met), aanvangen
incominciare
40
wegnemen, verwijderen, uittrekken
levare
41
stellen, zetten, plaatsen
porre
42
teruggeven, ...maken, opleveren
rendere
43
(aan)spannen, neigen naar, streven naar
tendere
44
de huid
la pelle
45
het (lichaams)haar
il pelo
46
op een haar na
per un pelo
47
de lip
il labbro
48
de borst
il petto
49
op de arm
in braccio
50
in je armen
fra le braccia
51
blijven staan
stare in piedi
52
vol gevoel in de maag
lo stomaco pesante
53
van liefde ga je niet dood
d'amore non si muore
54
het graf
la tomba
55
vanuit de ooghoek
con la coda dell'occhio
56
de opticien
l'ottico
57
optisch, gezichts-
ottico, ottica
58
neus snuiten
soffiare il naso
59
lekker vinden
essere di tuo gusto
60
het gehemelte
il palato
61
de tastzin
il tatto
62
optillen
alzare
63
opstaan
alzarsi
64
de val
la caduta
65
het uiterlijk
l'aspetto
66
zich afdrogen
asciugarsi
67
de handdoek
l'asciugamano
68
de schaar
i forbici
69
(haar)borstel
la spazzola (per i capelli)
70
de kapper, kapster
il parrucchiere, la parrucchiera
71
genezen, beter worden
guarire
72
de genezing
la guarigione
73
de behandeling, de kuur
la cura
74
herstellen, opknappen
rimettersi
75
het herstellen, het genezen, de herstelperiode
la convalescenza
76
zich laten behandelen, zichzelf verzorgen
curarsi
77
de verbetering
il miglioramento
78
de verslechtering, de verergering
il peggioramento
79
ernstig
grave
80
de ziekte, de pijn
il male
81
pijn doen
far male
82
koortsig, koortsachtig
febbricitante
83
flauwvallen
svenire
84
verteren
digerire
85
het leed, het lijden
la sofferenza
86
de buikpijn
il mal di pancia
87
in slaap vallen
addormentarsi
88
snurken
russare
89
de wond
la ferita
90
verwonden
ferire
91
breken
rompersi qc
92
het periodieke, preventieve medisch onderzoek
la visita medica periodica ai fini di prevenzione
93
de vroegtijdige onderkenning
il riconoscimento precoce
94
het carcinoom
il carcinoma
95
kankerverwekkend
cancerogeno, cancerogena
96
kwaadaardig
maligno, maligna
97
goedaardig
benigno, benigna
98
de neurose, de zenuwziekte
la nevrosi
99
de hinder, de last, de kwaal
il fastidio
100
hoesten
tossire
101
de verkoudheid
il raffreddore
102
verkouden
raffreddato, raffreddata
103
de bronchitis
la bronchite
104
oppassen, zich in acht nemen
riguardarsi
105
de longontsteking
la polmonite
106
het zweet
il sudore
107
de huisarts
il medico generico
108
sturen, doorverwijzen
mandare
109
spreekuur hebben/houden
ricevere
110
de wachttijd, het wachten
l'attesa
111
verzorgen, behandelen
curare
112
het achterlaten in hulpeloze toestand
l'omissione di soccorso
113
het scalpel
il bisturi
114
de afdeling
il reparto
115
de intensive care
il reparto di rianimazione
116
het onderzoek, de analyse
le analisi
117
geschikt
adatto, adatta
118
transplanteren
trapiantare
119
de transplantatie
il trapianto
120
het (natuurlijke) gebit
la dentatura
121
het kunstgebit
la dentiera
122
de vulling (van een kies/tand)
l'otturazione
123
vullen (van een kies/tand)
otturare
124
de tandprothese, het kunstgebit
la protesi dentaria
125
de gekte, de krankzinnigheid
la pazzia
126
het geneesmiddel, het medicijn
il farmaco
127
het medicijn, het geneesmiddel
il medicinale
128
de eigen bijdrage
il ticket
129
de medicatie, de behandeling
la medicazione
130
het tabletje, de pil
la pastiglia
131
het pakje, het doosje, de verpakking
la confezione
132
de dosering
la posologia
133
de pleister
il cerotto
134
de oogarts
l'oculista
135
de cel
la cellula
136
de stamcellen
le cellule staminali
137
het gif
il veleno
138
verstrekken, uitdelen
distribuire
139
de dealer
il, la trafficante
140
drugs gebruiken
drogarsi
141
verslaafd (aan drugs)
drogato, drogata
142
drugsverslaafd
tossicodipendente
143
dronken
ubriaco, ubriaca
144
afkicken, ontwennen
disintossicarsi
145
de sigarenzaak, de sigarenhandelaar
il tabaccaio
146
de lucifer
il fiammifero
147
de aansteker
l'accendino
148
de grens
il confine
149
de balling, de banneling
il confinato, la confinata
150
grenzen aan
confinare con
151
tegenhouden, aanhouden
fermare
152
australisch
australiano, australiana
153
oostenrijks
austriaco, austriaca
154
België
il Belgio
155
belgisch
belga
156
bulgaars
bulgaro, bulgara
157
cypriotisch
cipriota
158
kroatisch
croato, croata
159
deens
danese
160
estlands
estone
161
georgisch
georgiano, georgiana
162
brits
britannico, britannica
163
Engeland
l'Inghilterra
164
Letland
la Lettonia
165
lets
lettone
166
litouws
lituano, lituana
167
macedonisch
macedone
168
montenegrijns
montenegrino, montenegrina
169
Polen
la Polonia
170
Tsjechië
la Repubblica Ceca
171
Roemeens
rumeno, rumena
172
Schots
scozzese
173
Servisch
serbo, serba
174
Slowaaks
slovacco, slovacca
175
Sloveens
sloveno, slovena
176
Zweden
la Svezzia
177
Zweeds
svedese
178
Zwitserland
la Svizzera
179
Zwitsers
svizzero, svizzera
180
Hongarije
l'Ungheria
181
Hongaars
ungherese
182
Brazilië
il Brasile
183
Algerijns
algerino, algerina
184
Marokkaans
marocchino, marocchina
185
Tunesië
la Tunisia
186
Tunesisch
tunisino, tunisina
187
Libisch
libico, libica
188
Isarël
l'Israele
189
Israëlisch
israeliano, israeliana
190
Palestijns
palestinese
191
Iraans
iraniano, iraniana
192
Iraaks
iracheno, irachena
193
groeten
salutare qu
194
het afscheid
l'addio
195
de gast
l'invitato, l'invitata
196
de uitnodiging
l'invito
197
het gedrag, de handelwijze
il comportamento
198
de helper, de assistent
l'aiutante
199
steunen, ondersteunen
appoggiare
200
de begeleider/ster
l'accompagnatore, l'accompagnatrice
201
wegbrengen, meegaan met
accompagnare
202
iemand tevreden stellen, iemand zijn zin geven
accontentare qu
203
beledigen, kwetsen
offendere
204
de blunder, de afgang
la gaffe
205
de ruzie
il litigio
206
dom, stom
sciocco, sciocca
207
opvliegend, nijdig
irascibile
208
het verlaten, de verlating
l'abbandono
209
afgeleid, verstrooid
distratto, distratta
210
zich beheersen, zich inhouden
trattenersi
211
tegenhouden, weerhouden, ophouden
trattenere
212
het bezit
il posseso
213
het lidmaatschap, het behoren bij/tot
l'appartenenza
214
toebehoren aan, horen bij
appartenere a
215
iets aan iemand teruggeven
restituire qc a qu
216
(het) aan boord gaan
l'imbarco
217
van plan zijn, voornemens zijn
avere in programma
218
informeren naar
informarsi
219
de (reis)route
l'itinerario
220
de bevestiging
la conferma
221
de mededeling, het bericht
la comunicazione
222
het gebrek, de afwezigheid
la mancanza
223
de hotelhouder/ster
l'albergatore, l'albergatrice
224
vol
completo, completa
225
de kost, de voeding
il vitto
226
de leerplicht, het verplichte onderwijs
la scuola dell'obbligo
227
school-, van de school
scolastico, scolastica
228
de peuterspeelzaal en groep 1 en 2 vd basisschool
l'asilo (infantile)
229
de peuterspeelzaal en groep 1 en 2 vd basisschool
la scuola materna
230
groep 3 - 7 vd basisschool
la scuola elementare
231
groep 8 vd basisschool en de onderbouw vd middelbare school
la scuola media
232
de bovenbouw van de middelbare school
la scuola superiore
233
het vwo
il liceo
234
de afwezigheid, de absentie
l'assenza
235
inhalen (lessen), ophalen (cijfers)
recuperare
236
de herkansing, het inhalen
il recupero
237
het onderwijs
l'insegnamento
238
iets aan iemand aanleren
insegnare qc a qu
239
de onderwijzer/es, de leerkracht
il maestro, la meastra
240
het eindexamen
l'esame di maturità
241
het staatsexamen
l'esame di stato
242
de gediplomeerde
il diplomato, la diplomata
243
het schooldiploma
la licenza
244
de titel, het diploma
il titolo di studio
245
de leerling/e, de scholier
l'alunno, l'alunna
246
de leerling/e
l'allievo, l'allieva
247
bezoeken, zitten op/in
frequentare
248
oplettend, aandachtig
attento, attenta
249
het rapport, de cijferlijst
la pagella
250
het cijfer, de beoordeling
il voto
251
iemand laten zakken
bocciare qu
252
iemand laten overgaan
promuovere qu
253
uit het hoofd leren
imparare a memoria
254
uitleggen, uiteenzetten
spiegare
255
doorstrepen, uitwissen
cancellare
256
het schoolbord
la lavagna
257
het krijt
il gesso
258
de spons
la spugna
259
rekenen
calcolare
260
optellen
sommare
261
aftrekken
sottrarre
262
vermenigvuldigen
moltiplicare (per)
263
delen
dividere (per)
264
de leerstoel
la cattedra
265
worden
diventare
266
de student/e
lo studente, la studentessa
267
het college, het vak
il corso
268
het mondelinge tentamen
il colloquio
269
de ingenieursstudie
l'ingegneria
270
de kern
il nucleo
271
letterkunde
la letteratura
272
letteren
le lettere
273
het lezen, de interpretatie
la lettura
274
de docent/e
il lettore, la lettrice / il, la docente
275
het tentamen
l'esame
276
het resultaat, de uitslag
il risultato
277
naar voren komen, blijken
risultare
278
herexamen laten doen
rimandare
279
de genegenheid
l'affetto
280
liefdevol, hartelijk
affettuoso, affettuosa
281
hartelijke groeten
affettuosi saluti
282
beleefd, voorkomend
garbato, garbata
283
de schijn, het uiterlijk
l'apparenza
284
lijken, blijken
apparire
285
gezien, bemind, geliefd
benvisto, benvista
286
bewonderen
ammirare
287
iets/iemand verachten/minachten
disprezzare qc/qu
288
de minachting, de geringschatting
il disprezzo
289
de afgunst, de jaloezie
l'invidia
290
jaloers zijn op iemand om iets, iemand benijden om iets
invidiare qu per qc
291
de afkeer, de hekel
l'antipatia
292
de wrok, de rancune
il risentimento
293
de weerzin, de walging
lo schifo
294
weerzinwekkend, vies, lelijk
schifoso, schifosa
295
de afschuw, het afgrijzen
l'orrore
296
afschuwelijk, verschrikkelijk
orrendo, orrenda
297
de haat, de sterke afkeer
l'odio
298
verschrikkelijk, gehaat, hatelijk
odioso, odiosa
299
de gewaarwording, het (innerlijke) gevoel
la sensazione
300
opzienbarend, ongelofelijk
sensazionale
301
voelen
provare
302
de heimwee
la nostalgia
303
lusteloos, met tegenzin
svogliato, svogliata
304
ontroeren, aangrijpen
commuovere
305
ontroerd, aangedaan
commosso, commossa
306
schaamte
la vergogna
307
beschaamd, schuchter, schandelijk
vergognoso, vergognosa
308
de wroeging, het berouw, de spijt
il rimorso
309
de verlegenheid, het onbehagen
l'imbarazzo
310
pijnlijk, gênant
imbarazzante
311
peinzend, in gedachten verzonken
pensoso, pensosa
312
begrijpen, vatten
afferrare
313
de complexiteit, de ingewikkeldheid
la complicatezza
314
de wijsheid
la sapienza
315
zich voorstellen, zich een beeld maken
figurarsi
316
de bezorgdheid, de zorg
la preoccupazione
317
zich zorgen maken om
preoccuparsi di
318
zich herinneren
ricordarsi di
319
redeneren, logisch denken, nadenken
ragionare
320
plannen, ontwerpen
progettare
321
nalaten, weglaten
omettere
322
weglaten, verzuimen
tralasciare
323
de slechte gewoonte, de ondeugd
il vizio
324
slecht, verdorven, verkeerd
vizioso, viziosa
325
vrolijk, opgewekt
allegro, allegra
326
de opgewektheid, de vrolijkheid
l'allegria
327
de vaardigheid, de bekwaamheid
la bravura
328
knap, bekwaam, goed, fatsoenlijk
bravo, brava
329
goed, lief, braaf
buono, buona
330
de vriendelijkheid
la gentilezza
331
slecht, gemeen, stout
cattivo, cattiva
332
wreed
crudele
333
iemand slaan
picchiare qu
334
streng, hard, koppig
duro, dura
335
gierig, zuinig
avaro, avara
336
de gierigheid
l'avarizia
337
de ongemanierdheid, de onbeleefdheid
lo sgarbo
338
laf
vigliacco, vigliacca
339
de lafheid
la vigliaccheria
340
bescheiden
modesto, modesta
341
de bescheidenheid
la modestia
342
de eer
l'onore
343
voorzichtig
prudente
344
gevoelig
sensibile
345
eerlijk, oprecht
sincero, sincera
346
de verlegenheid, de schuchterheid
la timidezza
347
nieuwsgierig
curioso, curiosa
348
blijven
rimanere
349
de rust, kalmte
la tranquillità
350
aan de gang zijn
essere in atto
351
lachen
ridere
352
de grap
la burla
353
de grap, de mop
lo scherzo
354
de poets, de streek, de spot
la beffa
355
de gewoonte
l'abitudine
356
gewend
abituato, abituata
357
wennen aan, gewend raken aan
abituarsi a
358
het vertrouwen
la fiducia
359
vertrouwen hebbend, vol vertrouwen
fiducioso, fiduciosa
360
vertrouwen (op)
fidarsi di
361
wantrouwend, achterdochtig
diffidente
362
iemand wantrouwen
diffidare di qu
363
het wantrouwen
la sfiducia
364
de bedoeling, het plan
l'intenzione
365
van plan, voornemens
intenzionato, intenzionata
366
de voorzichtigheid, de behoedzaamheid
la prudenza
367
men kan niet voorzichtig genoeg zijn
La prudenza non è mai troppa
368
slordig
disordinato, disordinata
369
de luiheid
la pigrizia
370
lui
pigro, pigra
371
ijverig, vlijtig
diligente
372
de ijver, de vlijt
la diligenza
373
de stiptheid, de nauwkeurigheid
la puntualità
374
verrassen, verbazen
sorprendere
375
de onverwachte verrassing
l'improvvisata
376
plotseling, onverwacht
improvvisamente
377
gek worden
impazzire
378
expres, opzettelijk
apposta
379
de kracht, de sterkte
la forza
380
de wil
la volontà
381
bereidwillig, ijverig
volenteroso, volenterosa
382
vastberaden
deciso, decisa
383
hard, koppig
tosto, tosta
384
vol respect, eerbiedig
rispettoso, rispettosa
385
weigeren, afwijzen
rifiutare
386
proberen, trachten
tentare
387
de poging
il tentativo
388
in staat om
capace di
389
de deskundigheid, de bevoegdheid
la competenza
390
in staat zijn om
essere in grado di
391
gebruiken, bedienen
adoperare
392
verrichten, doen, afmaken
compiere
393
wijzigen, veranderen
modificare
394
de wijziging, de verandering
la modifica
395
laten zien, aantonen, bewijzen
dismostrare
396
herhalen, (door)vertellen, kritiek hebben op
ridire
397
zorgen voor, voorzien in
provvedere a
398
de maatregel
il provvedimento
399
het plan, de opzet
il piano
400
het plan, het project
il progetto
401
goed kennen, verstand van hebben
essere pratico di
402
verwezenlijken, realiseren, verdienen
realizzare
403
slagen
riuscire
404
het wiel
la ruota
405
het (kinder)stoeltje, het (kinder)zitje
il seggiolino (per bambini)
406
de veiligheidsgordel
la cintura di sicurezza
407
omdoen, vastmaken, (aan)sluiten
allaciare
408
uitrusten, toerusten
equipaggiare
409
de autolamp
il fanale
410
de koplamp
il faro
411
het groot licht
gli abbaglianti
412
het dimlicht
gli anabbaglianti
413
krachtig, sterk
potente
414
pk
I cavalli (vapore)
415
(auto)rijden, besturen
guidare
416
de rijschool
la scuola guida
417
het kentekenbewijs
il libretto di circolazione
418
de bromfiets, de brommer
il motorino
419
het verkeer
il traffico
420
het stoplicht, het verkeerslicht
il semaforo
421
de verkeersagent/e
il, la vigile, la vigilessa
422
de tol, het tolgeld
il pedaggio
423
systeem om automatisch te betalen voor de snelweg
il telepass
424
de opstopping
l'ingorgo
425
het inhalen, de inhaalmanoeuvre
il sorpasso
426
de kuil, het gat
la buca
427
(mee)slepen
trascinare
428
duwen
spingere
429
de duw, de zet
la spinta
430
de botsing
lo scronto
431
de bezinepomp, het benzinestation
il distributore (di benzina)
432
de (bezine)pomphouder
il benzinaio, la benzinaia
433
de volle tank
il pieno
434
de bezinetank
il serbatoio
435
de kruier
il portabagagli
436
de wagon
il vagone
437
treinwagon, het rijtuig
la carrozza
438
naar buiten leunen
sporgersi
439
blokkeren, versperren
sbarrare
440
de slagboom, de sluitboom
la sbarra
441
blijven, verblijven, stoppen, stilstaan
fermarsi
442
de duur
la durata
443
(voort)duren, aanhouden
protrarsi
444
gaan, vertrekken, op weg zijn
avviarsi
445
rechtdoor, rechtuit
dritto, dritta
446
naar rechts, rechts
a destra
447
naar links, links
a sinistra
448
de metro
la metropolitanan
449
de (auto)bus, de touringcar
il pullman
450
de piloot, pilote
il, la pilota
451
van boord gaan, aan land gaan
sbarcare
452
het schip
la nave
453
de vrachtwagen
l'autocarro
454
de verzending, de zending, de vracht
la spedizione
455
de vrachtwagen met aanhanger
l'autotreno
456
de lading
il carico
457
vol met, beladen met
carico, carica
458
laden, inladen
caricare
459
de terugbetaling
il rimborso
460
vouwen, buigen
piegare
461
rond
rotondo, rotonda
462
de straal
il raggio
463
het vierkant
il qaudrato