week 5 s2 Flashcards
1
Q
het lichaam
A
il corpo
2
Q
lichamelijk
A
corporale
3
Q
het bot, het been
A
l’osso
4
Q
bot-, been-
A
osseo, ossea
5
Q
de huid
A
la pelle
6
Q
het (lichaams)haar
A
il pelo
7
Q
het bloed
A
il sangue
8
Q
bloedonderzoek
A
l’analisi del sangue
9
Q
de spier
A
il muscolo
10
Q
spier-, musculair-
A
mucolare
11
Q
het hoofd
A
la testa
12
Q
ik ben duizelig
A
mi gira la testa
13
Q
de hersenen
A
il cervello
14
Q
het gezicht
A
la faccia
15
Q
het voorhoofd
A
la fronte
16
Q
de slaap
A
la tempia
17
Q
de mond
A
la bocca
18
Q
de tand, de kies
A
il dente
19
Q
weghalen, trekken
A
togliere
20
Q
de lip
A
il labbro
21
Q
de tong
A
la lingua
22
Q
de hals, de nek
A
il collo
23
Q
de keel, de hals
A
la gola
24
Q
de schouder
A
la spalla
25
achter, achter de/iemands rug
alle spalle di
26
de borst
il petto
27
de rug
la schiena
28
de arm
il braccio
29
op de arm
in braccio
30
in je armen
fra le braccia
31
de hand
la mano
32
de vinger, de teen
il dito
33
de duim
il pollice
34
de wijsvinger
l'indice
35
de middelvinger
il (dito) medio
36
de ringvinger
l'annulare
37
de pink
il mignolo
38
het been
la gamba
39
de knie
il ginocchio
40
de voet
il piede
41
de teen
il dito del piede
42
het organisme
l'organismo
43
het orgaan
l'organo
44
het hart
il cuore
45
hart-
cardiaco, cardiaca
46
de buik
il ventre
47
de lever
il fegato
48
de maag
lo stomaco
49
de long
il polmone
50
long-, pulmonair
polmonare
51
ademen
respirare
52
de adem
il respiro
53
stikken
soffocare
54
de liefde
l'amore
55
het gevoel
il sentimento
56
liefdes-, romantisch, sentimenteel
sentimentale
57
op iemand verliefd worden
innamorarsi di qu
58
verliefd
innamorato, innamorata
59
de man
l'uomo
60
de vrouw
la donna
61
het geslacht, de seks
il sesso
62
vrijen, met iemand naar bed gaan
far l'amore con qu
63
het condoom
il preservativo
64
het kind, het jongetje
il bambino
65
het (jonge) meisje
la bambina
66
de jongen
il ragazzo
67
het meisje
la ragazza
67
het meisje
la ragazza
68
jong
giovane
69
de jongere
il giovane, la giovane
70
volwassen
adulto, adulta
71
de volwassene
l'adulto, l'adulta
72
oud
vecchio, vecchia
73
oud(er) worden
invecchiare
74
de geboorte
la nascita
75
geboren worden
nascere
76
het leven
la vita
77
levend
vivo, viva
78
sterven, doodgaan
morire
79
Van liefde ga je niet dood.
D'amore non si muore.
80
dood, overleden
morto, morta
81
dodelijk, sterfelijk
mortale
82
de dood
la morte
83
het graf
la tomba
84
het oog
l'occhio
85
vanuit de ooghoek
con la coda dell'occhio
86
zien
vedere
87
het gezichtsvermogen
la vista
88
de bril
gli occhiali
89
de opticien
l'ottico
90
optisch, gezichts-
ottico, ottica
91
de neus
il naso
92
neus snuiten
soffiare il naso
93
neus-, nasaal
nasale
94
ruiken
sentire
95
het oor
l'orecchio
96
horen, voelen, ruiken, gewaarworden
sentire
97
de smaak
il gusto
98
het gehemelte
il palato
99
de tastzin
il tatto
100
de beweging
il movimento
101
bewegen
muovere
102
gaan, zich voortbewegen
andare
103
te voet gaan
andare a piedi
104
de (voort)gang, het verloop
l'andamento
105
hard lopen, rennen
correre
106
komen
venire
107
het komen en gaan, het heen-en-weergeloop
l'andirivieni
108
iets draaien, iets keren
girare qc
109
met mijn rug naar je toe gaan zitten
ti giro le spalle
110
door de stad lopen
girare per la città
111
optillen
alzare
112
opstaan
alzarsi
113
wekken, wakker maken
svegliare
114
wakker worden
svergliarsi
115
wakker
sveglio, sveglia
116
de wekker
la sveglia
117
gaan zitten
sedersi
118
naar boven gaan, instappen
salire
119
naar benden gaan, uitstappen
scendere
120
vallen
cadere
121
de val
la caduta
122
het uiterlijk
l'aspetto
123
mooi
bello, bella
124
de schoonheid
la bellezza
125
lelijk
brutto, brutta
126
de lelijkheid
la bruttezza
127
lang, groot
alto, alta
128
klein
basso, bassa
129
dik
grasso, grassa
130
stevig, fors
robusto, robusta
131
mager
magro, magra
132
het haar (hoofd)
i capelli
133
de baard
la barba
134
de snor
i baffi
135
blond
biondo, bionda
136
(kastanje)bruin
castano, castana
137
grijs
grigio, grigia
138
zwart
nero, nera
139
veranderen
cambiare
140
groeien
crescere
141
het water
l'acqua
142
de zeep
il sapone
143
zich wassen
lavarsi
144
de tandenborstel
lo spazzolino da denti
145
de tandpasta
il dentifricio
146
douchen
fare la doccia
147
een bad nemen, in bad gaan
fare il bagno
148
naakt
nudo, nuda
149
zich afdrogen
asciugarsi
150
de handdoek
l'asciugamano
151
zich scheren
farsi la barba
152
het (elektrische) scheerapparaat
il rasoio (elettrico)
153
de crème
la crema
154
scheercrème
la crema da barba
155
de zonnebrandcrème
la crema solare
156
(in)smeren, bestrijken
spalmare
157
de massage
il massaggio
158
de kam
il pettine
159
de shampoo
lo shampoo
160
de kruidenshampoo
lo shampoo alle erbe
161
de schaar
i forbici
162
(het eigen) haar kammen
pettinarsi
163
(iemands) haar kammen
pettinare
164
borstelen
spazzolare
165
(haar)borstel
la spazzola (per i capelli)
166
de föhn
il fon
167
de kapper/ster
il parrucchiere, la parrucchiera
168
de gezondheid
la salute
169
genezen, beter worden
guarire
170
de genezing
la guarigione
171
Beterschap!
Buona guarigione!
172
zwak
debole
173
de zwakte, de slapheid
la debolezza
174
de behandeling, de kuur
la cura
175
herstellen, opknappen
rimettersi
176
het herstellen, het genezen, de herstelperiode
la convalescenza
177
de conditie, de (gezondheids)toestand
la condizione
178
gezondheidstoestand
la condizione di salute
179
gezond
sano, sana
180
gezond als een vis
sano come un pesce
181
ziek
ammalato, ammalata
182
zich laten behandelen, zichzelf verzorgen
curarsi
183
het symptoom, het ziekteverschijnsel
il sintomo
184
beschrijven, omschrijven
descrivere
185
de beschrijving, de omschrijving
la descrizione
186
moe, vermoeid
stanco, stanca
187
moe worden, zich afmatten
stancarsi
188
de vermoeidheid, de moeheid
la stanchezza
189
de ziekte, de aandoening
la malattia
190
de geestesziekte
la malattia mentale
191
verbeteren, beter worden
migliorare
192
de verbetering
il miglioramento
193
verslechteren, slechter worden
peggiorare
194
de verslechtering, de verergering
il peggioramento
195
ernstig
grave
196
chronisch
cronico, cronica
197
de ziekte, de pijn
il male
198
de pijn
il dolore
199
pijnlijk, pijn-
doloroso, dolorosa
200
pijn doen
far male
201
ziek
malato, malata
202
hartkwaal
essere malato di cuore
203
de patiënt/e
il paziente, la paziente
204
de koorts
la febbre
205
hoge koorts
una febbre da cavallo
206
koortsig, koortsachtig
febbricitante
207
de thermometer
il termometro
208
de crisis, de kritieke situatie
la crisi
209
de complicatie
la complicazione
210
compliceren, ingewikkeld maken
complicare
211
acuut, plotseling optredend
acuto, acuta
212
een acute ziekte
una malattia acuta
213
flauwvallen
svenire
214
de spijsvertering
la digestione
215
verteren
digerire
216
de vezels
le fibre
217
het leed, het lijden
la sofferenza
218
lijdend
sofferente
219
lijden aan, last hebben van
soffrire di
220
de hoofdpijn
il mal di testa
221
de maagpijn
il mal di stomaco
222
de buikpijn
il mal di pancia
223
de kiespijn
il mal di denti
224
de keelpijn
il mal di gola
225
de zeeziekte
il mal di mare
226
de diabetes, de suikerziekte
il diabete
227
zwaarlijvig
obeso, obesa
228
de zwaarlijvigheid
l'obesità
229
slapen
dormire
230
in slaap vallen
addormentarsi
231
de slaap
il sonno
232
de droom
il sogno
233
dromen
sognare
234
snurken
russare
235
de stress
lo stress
236
nerveus, zenuwachtig, prikkelbaar
nervoso, nervosa
237
hysterisch
isterico, isterica
238
de hysterie
l'isteria
239
de wond, de verwonding
la ferita
240
verwonden, een wond toebrengen
ferire
241
de gewonde
il ferito, la ferita
242
breken
rompersi qc
243
gebroken
rotto, rotta
244
de breuk, de fractuur
la frattura
245
de preventie, het voorkomen
la prevenzione
246
het periodieke, preventieve medisch onderzoek
la visita medica periodica ai fini di prevenzione
247
de vroegtijdige onderkenning
il riconoscimento precoce
248
de kanker
il cancro
249
het carcinoom, het kankergezwel
il carcinoma
250
kankerverwekkend
cancerogeno, cancerogena
251
de tumor, het gezwel
il tumore
252
gezwel-, tumor-
tumorale
253
kwaadaardig
maligno, maligna
254
goedaardig
benigno, benigna
255
de neurose, de zenuwziekte
la nevrosi
256
neurotisch
neurotico, neurotica
257
de hinder, de last, de kwaal
il fastidio
258
vervelend, lastig
fastidioso, fastidiosa
259
de hoest, het hoesten
la tosse
260
hoesten
tossire
261
de verkoudheid
il raffreddore
262
kou vatten, verkouden worden
raffreddarsi
263
verkouden
raffreddato, raffreddata
264
de griep
l'influenza
265
de bronchitis
la bronchite
266
oppassen, zich in acht nemen
riguardarsi
267
de longontsteking
la polmonite
268
de kramp
il crampo
269
ontsteken, ontstoken raken
infiammarsi
270
ontstoken
infiammato, infiammata
271
de ontsteking
l'infiammazione
272
opzwellen, opzetten
gonfiarsi
273
zweten
sudare
274
het zweet
il sudore
275
de aids
l'Aids
276
seropositief
sieropositivo, sieropositiva
277
de arts, de dokter
il medico
278
het medisch onderzoek, de medische keuring
la visita medica
279
de huisarts
il medico generico
280
de specialist
lo, la specialista
281
sturen, doorverwijzen
mandare
282
spreekuur hebben/houden
ricevere
283
de (dokters)praktijk, de polikliniek
l'ambulatorio
284
de wachttijd, het wachten
l'attesa
285
verzorgen, behandelen
curare
286
de injectie
l'iniezione
287
de verzorger/ster
il, la badante
288
het ziekenhuis
l'ospedale
289
de ambulance, de ziekenauto
l'ambulanza
290
de reanimatie, het reanimeren
la rianimazione
291
de EHBO, de eerstehulpverlening, de eerstehulppost
il pronto soccorso
292
het achterlaten in hulpeloze toestand
l'omissione di soccorso
293
de verpleegkundige
l'infermiere, l'infermiera
294
het bed
il letto
295
de operatie
l'operazione
296
opereren
operare
297
het scalpel
i bisturi
298
de afdeling
il reparto
299
de intensive care
(il reparto di) rianimazione
300
het (laboratorium)onderzoek, de analyse
le analisi
301
de urine
l'urina
302
de verdoving, de narcose, de anesthesie
l'anestesia
303
de anesthesist
l'anestesista
304
de orgaandonatie
la donazione di organi
305
afstaan
donare
306
de donor
il donatore, la donatrice
307
geschikt
adatto, adatta
308
transplanteren
trapiantare
309
de transplantatie
il trapianto
310
de tandarts
il, la dentista
311
het tandbederf, de cariës
la carie
312
het (natuurlijke) gebit
la dentatura
313
eruithalen, trekken
togliere
314
het kunstgebit
la dentiera
315
de vulling
l'otturazione
316
vullen
otturare
317
de tandprothese, het kunstgebit
la protesi dentaria
318
de psycholoog/ge
lo psicologo, la psicologa
319
de psychologie
la psicologia
320
de psychiater
lo, la psichiatra
321
de depressie
la depressione
322
gedeprimeerd, depressief
depresso, depressa
323
deprimeren, teneerslaan
deprimere
324
deprimerend
deprimente
325
gek, krankzinnig
pazzo, pazza
326
gek worden van verdriet
diventare pazzo dal dolore
327
de gekte, de krankzinnigheid
la pazzia
328
neurologisch
neurologico, neurologica
329
de neurologie, de zenuwleer
la neurologia
330
de neuroloog
il neurologo, la neurologa
331
de internist
l'internista
332
de chirurg
il chirurgo
333
de kinderarts
il, la pediatra
334
de KNO-arts
l'otorinolaringoiatra
335
de radioloog/ge
il radiologo, la radiologa
336
de traditionele geneeskunde
la medicina tradizionale
337
alternatief
alternativo, alternativa
338
de homeopathie
l'omeopatia
339
de homeopaat
l'omeopata
340
homeopathisch
omeopatico, omeopatica
341
de apotheek
la farmacia
342
de apotheker
il, la farmacista
343
het geneesmiddel, het medicijn
il farmaco
344
het medicijn, het geneesmiddel
il medicinale
345
het recept
la ricetta
346
het recept, het voorschrift
la prescrizione
347
iemand iets voorschrijven
prescrivere qc a qu
348
de eigen bijdrage
il ticket
349
het medicijn, het geneesmiddel
la medicina
350
de medicatie, de behandeling
la medicazione
351
het tabletje, de pil
la pastiglia
352
het pakje, het doosje, de verpakking
la confezione
353
de dosering
la posologia
354
de druppels
le gocce
355
de pleister
il cerotto
356
de kamille(thee)
la camomilla
357
de oogarts
l'oculista
358
bijziend
miope
359
de dioptrie
la diottria
360
de (contact)lens
la lente
361
de opticien
l'ottico
362
optisch, gezichts-
ottico, ottica
363
de cel
la cellula
364
stamcellen
le cellule staminali
365
het gen
il gene
366
de genetica, deerfelijkheidsleer
la genetica
367
het gif
il veleno
368
de drugs
la droga
369
dealen van drugs
spaccio di droga
370
verstrekken, uitdelen
distribuire
371
de dealer
il, la trafficante
372
drugs gebruiken
drogarsi
373
verslaafd
drogato, drogata
374
giftig, toxisch
tossico, tossica
375
drugsverslaafd
tossicodipendente
376
de drugsverslaving
la tossicodipendenza
377
de onthouding
l'astinenza
378
de alcohol
l'alcol, l'alcool
379
het alcoholisme
l'alcolismo
380
dronken
ubriaco, ubriaca
381
de dronkenschap
l'ubriachezza
382
afkicken, ontwennen
disintossicarsi
383
de tabak
il tabacco
384
de nicotine
la nicotina
385
de sigaret
la sigaretta
386
de sigarenzaak, de sigarenhandelaar
il tabaccaio
387
de sigaar
il sigaro
388
de pijp
la pipa
389
roken
fumare
390
de asbak
il portacenere
391
de as
il cenere
392
de lucifer
il fiammifero
393
de aansteker
l'accendino
