week 6 s2 Flashcards

1
Q

de auto

A

la macchina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het voertuig, het vervoermiddel

A

il veicolo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

openbaar vervoer

A

veicoli pubblici

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gebruikt

A

usato, usata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het wiel

A

la ruota

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het stuur

A

il volante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

(vast)houden

A

tenere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de (auto)stoel

A

il sedile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het (kinder)stoeltje

A

il seggiolino (per bambini)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de veiligheidsgordel

A

la cintura di sicurezza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

omdoen, vastmaken, (aan)sluiten

A

allacciare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de airbag

A

l’airbag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de hoofdsteun

A

il poggiatesta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

uitrusten, toerusten

A

equipaggiare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de claxon, de toeter

A

il clacson

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

remmen

A

frenare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de rem

A

il freno

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de autolamp

A

il fanale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de koplamp

A

il faro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

het groot licht

A

gli abbaglianti

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

het dimlicht

A

gli anabbaglianti

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de garage, de autowerkplaats

A

l’autofficina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de motor

A

il motore

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de elektrische motor

A

il motore elettrico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de benzinemotor
il motore a benzina
26
krachtig, sterk
potente
27
pk (paardenkracht)
i cavalli (vapore)
28
het lawaai, het geluid
il rumore
29
de versnelling
la marcia
30
vooruit, naar voren
avanti
31
achteruit, naar achteren
indietro
32
de achteruit
la marcia indietro
33
de voortzetting, het vervolg
la continuazione
34
het autoverhuurbedrijf
l'autonoleggio
35
(auto)rijden, besturen
guidare
36
de rijschool
la scuola guida
37
de papieren, de documenten
i documenti
38
het rijbewijs
la patente
39
het kentekenbewijs
il libretto di circolazione
40
de motor(fiets)
la moto(cicletta)
41
de (val)helm
il casco
42
de Vespa
la Vespa
43
de bromfiets, de brommer
il motorino
44
het verkeer
il traffico
45
het stoplicht, het verkeerslicht
il semaforo
46
het bord
il cartello
47
de richting, de kant
la direzione
48
de verkeersagent/e
il, la vigile / la vigilessa
49
de vangrail
il guardrail
50
de automobilist/e
l'automobilista
51
de (auto)snelweg
l'autostrada
52
de tol, het tolgeld
il pedaggio
53
systeem om automatisch te betalen voor de snelweg
il telepass
54
de rij, de file
la fila
55
de opstopping
l'ingorgo
56
remmen
frenare
57
gas geven, accelereren
accelerare
58
het acceleratievermogen, de versnelling
l'accelerazione
59
het inhalen, de inhaalmanoeuvre
il sorpasso
60
inhalen, passeren
sorpassare
61
de bocht
la curva
62
de kuil, het gat
la buca
63
(mee)slepen
trascinare
64
duwen
spingere
65
de duw, de zet
la spinta
66
de botsing
lo scontro
67
het ongeluk, het ongeval
l'incidente
68
de ambulance, de ziekenwagen
l'(auto)ambulanza
69
de helikopter
l'elicottero
70
de benzine
la benzina
71
tanken
fare benzina
72
de benzinepomp, het benzinestation
il distributore (di benzina)
73
de (benzine)pomphouder
il benzinaio, la benzinaia
74
de volle tank
il pieno
75
voltanken, volgooien
fare il pieno
76
de benzinetank
il serbatoio
77
het transport, het vervoer
il trasporto
78
vervoeren, transporteren
trasportare
79
het vervoermiddel
il mezzo di trasporto
80
het (centraal) station
la stazione (centrale)
81
de kruier
il portabagagli
82
de luidspreker
l'altoparlante
83
de vertraging
il ritardo
84
te laat, vertraagd
in ritardo
85
het perron
il marciapiede
86
het spoor, de rails
il binario
87
de trein
il treno
88
de trein missen
perdere il treno
89
de hst (hogesnelheidstrein)
il TAV (treno ad alta velocità)
90
de wagon
il vagone
91
de (trein)wagon, het rijtuig
la carrozza
92
de klas(se)
la classe
93
het raampje
il finestrino
94
naar buiten leunen
sporgersi
95
de douane
la dogana
96
blokkeren, versperren
sbarrare
97
de slagboom, de sluitboom
la sbarra
98
gaan, rijden, lopen
andare
99
vertrekken, weggaan, afreizen
partire
100
blijven, verblijven, stoppen, stilstaan
fermarsi
101
duren
durare
102
de duur
la durata
103
(voort)duren, aanhouden
protrarsi
104
gaan, vertrekken, op weg zijn
avviarsi
105
de afstand
la distanza
106
de kilometer
il chilometro
107
langzaam, traag
lento, lenta
108
de traagheid
la lentezza
109
snel, vlug
rapido, rapida
110
snel, vlug
veloce
111
rechtdoor, rechtuit
dritto, dritta
112
naar rechts, rechts
a destra
113
naar links, links
a sinistra
114
de taxi
il tassi, il taxi
115
de tram
il tram
116
de metro
la metropolitana
117
de halte
la fermata
118
de conducteur
il controllore
119
de (auto)bus
il bus
120
de (auto)bus
l'autobus
121
de (auto)bus, de touringcar
il pullman
122
het vliegveld, de luchthaven
l'aeroporto
123
het vliegtuig
l'aereo
124
de vlucht
il volo
125
de gezagvoerder, de captain
il capitano
126
de steward
lo steward
127
de stewardess
la hostess
128
de piloot/pilote
il, la pilota
129
inschepen, laden, inladen
imbarcare
130
aan boord gaan
imbarcarsi
131
van boord gaan, aan land gaan
sbarcare
132
het schip
la nave
133
de vaporetto
il vaporetto
134
de vrachtwagen
l'autocarro
135
de verzending, de zending, de vracht
la spedizione
136
de vrachtwagen met aanhanger
l'autotreno
137
de container
il container
138
de lading
il carico
139
vol met, beladen met
carico, carica
140
laden, inladen
caricare
141
de terugbetaling, de vergoeding
il rimborso
142
terugbetalen, vergoeden
rimborsare
143
de kleur
il colore
144
licht(gekleurd), helder
chiaro, chiara
145
donker
scuro, scura
146
wit
bianco, bianca
147
zwart
nero, nera
148
grijs
grigio, grigia
149
blauw
blu
150
(azuur)blauw
azzurro, azzurra
151
geel
giallo, gialla
152
fuchsia-roze
rosa fucsia
153
oranje
arancione
154
bruin
bruno, bruna
155
lila
lilla
156
paars
viola
157
beige
beige
158
roze
rosa
159
rood
rosso, rossa
160
groen
verde
161
bruin, kastanjebruin
marrone
162
het figuur, de vorm
la figura
163
de vorm
la forma
164
vormen, kneden, maken
formare
165
vouwen, buigen
piegare
166
de wijze, de manier
il modo
167
de wijze, de manier
la maniera
168
rond
rotondo,rotonda
169
ovaal
ovale
170
de cirkel
il cerchio
171
de diameter
il diametro
172
de straal
il raggio
173
de cirkelomtrek, de cirkel
la circonferenza
174
de kubus
il cubo
175
kubusvormig, kubiek
cubico, cubica
176
kubusvormig, kubiek
cubiforme
177
het vierkant
il quadrato
178
vierkant
quadrato, quadrata
179
de hoek
l'angolo
180
hoek-, van de hoek
angolare
181
de driehoek
il triangolo
182
driehoekig, driehoeks-
triangolare
183
de rechthoek
il rettangolo
184
rechthoekig
rettangolare
185
het driedimensionaal figuur, de vaste vorm
il solido
186
eenvormig, gelijkmatig
uniforme
187
diagonaal
diagonale
188
de diagonaal
la diagonale
189
gelijkvormig
simile
190
de vraag, het verzoek, de aanvraag
la domanda
191
vragen
domandare
192
iemand iets vragen
chiedere qc a qu
193
mogen, kunnen
potere
194
(be)antwoorden, reageren op
rispondere a
195
het antwoord
la risposta
196
iemand/iets onderbreken
interrompere qu/qc
197
het gesprek, de conversatie
la conversazione
198
met iemand spreken/praten
parlare a qu/con qu
199
praten, kletsen, roddelen
chiacchierare
200
het geklets, de praatjes, de roddels
le chiacchiere
201
iemand informeren/op de hoogte stellen
informare qu
202
de informatie
l'informazione
203
iemand iets meedelen
comunicare qc a qu
204
de raad(geving), het advies
il consiglio
205
iemand/iets aankondigen
annunciare qu/qc
206
de boodschap, het bericht
il messaggio
207
verklaren, beweren, bevestigen
affermare
208
verklaren, kenbaar maken
dichiarare
209
doorgaan met, voortzetten
continuare
210
(met iemand) over iets praten/discussiëren
discutere di qc (con qu)
211
matig, gematigd
moderato, moderata
212
gaan over/om
trattarsi di
213
iemand iets vertellen
raccontare qc a qu
214
het verhaal
il racconto
215
roepen, schreeuwen
gridare
216
de schreeuw, de kreet
il grido, le grida
217
iemand overtuigen iets te doen
convincere qu a fare qc
218
overtuigd
convinto, convinta
219
(be)commentariëren, (be)kritiseren
commentare
220
het commentaar, de kritiek
il commento
221
de mening, de opinie
l'opinione
222
naar mijn mening
secondo la mia opinione
223
iemand iets (toe)wensen
augurare qc a qu
224
de (beste) wensen
gli auguri
225
de wens
l'augurio
226
iemand met iets feliciteren/gelukwensen
congratularsi con qu per qc
227
de felicitaties, de gelukwensen
le congratulazioni
228
het compliment
il complimento
229
een compliment maken
fare complimenti
230
vrijuit, zonder beleefdheid
senza complimenti
231
Wat jammer!
Che peccato!
232
Arme kerel! / vrouw!
Poveretto, poveretta
233
wanhopig, radeloos
disperato, disperata
234
iemand troosten
consolare qu
235
de troost
la consolazione
236
iemand verzoeken iets te doen
pregare qu di fare qc
237
iemand iets aanraden / aanbevelen
raccomandare qc a qu
238
de raadgeving, de aanbeveling
la raccomandazione
239
de aanbevelingsbrief
la lettera di raccomandazione
240
alstublieft/alsjeblieft
per favore
241
zich duidelijk uitdrukken
spiegarsi
242
iets graag willen/wensen
desiderare qc
243
de wens, het verlangen
il desiderio
244
willen, verlangen, wensen
volere
245
gewild, opzettelijk
voluto, voluta
246
absoluut, beslist
assolutamente
247
iets van iemand verlangen/eisen
pretendere qc da qu
248
de pretentie, de eis
la pretesa
249
pretentieloos
senza pretese
250
moeten, verschuldigd zijn
dovere
251
verschuldigd, nodig, vereist
dovuto, dovuta
252
zoals voorgeschreven
in modo dovuto
253
het bevel, de order, de opdracht
l'ordine
254
garanderen, verzekeren
garantire
255
de garantie
la garanzia
256
uitvoeren
eseguire
257
de uitvoering
l'esecuzione
258
iemand gehoorzamen, naar iemand luisteren
obbedire a qu
259
oppassen voor
guardarsi da
260
handhaven, bewaren
mantenere
261
de handhaving, het onderhoud
il mantenimento
262
iemand verbieden iets te doen
proibire qc a qu
263
verboden
proibito, proibita
264
het verbod
il divieto
265
het rookverbod
il divieto di fumare
266
de toestemming
il permesso
267
toegestaan, geoorloofd
permesso, permessa
268
iemand toestaan iets te doen
permettere qc a qu
269
de toekenning, de verlening
la concessione
270
iemand iets verlenen/geven/toestaan
concedere qc a qu
271
iets goedkeuren, instemmen met iets
approvare qc
272
de instemming, de goedkeuring
l'approvazione
273
toelaten tot iets, iets toegeven
ammettere qc
274
de toelating
l'ammissione
275
aanvallen
attaccare
276
iemand met iets (be)dreigen
minacciare qu di qc
277
de belediging
l'insulto
278
beledigen, uitschelden
insultare
279
beledigen, kwetsen
offendere
280
iemand/iets vergeven
perdonare qu/qc
281
de vergeving, de vergiffenis
il perdono
282
iemand/iets excuseren/verontschuldigen
scusare qu/qc
283
het excuus, de verontschuldiging
la scusa
284
zich excuseren, zich verontschuldigen
scusarsi
285
helaas, jammer genoeg
purtroppo
286
het bedanken
il ringraziamento
287
iemand bedanken voor iets
ringraziare qu di/per qc
288
bedankt
grazie
289
alstublieft
prego
290
dankbaar
grato, grata
291
de bevestiging
la conferma
292
iemand iets bevestigen
confermare qc a qu
293
aannemen, accepteren
accettare
294
het accepteren, de acceptatie
l'accettazione
295
akkoord, afgesproken, oké
d'accordo
296
ja
si
297
iemand iets verzekeren/garanderen
assicurare qc a qu
298
iemand iets beloven
promettere qc a qu
299
de herhaling
la ripetizione
300
iets herhalen
ripetere qc
301
zweren, een eed afleggen
giurare
302
de eed
il giuramento
303
inderdaad, dan ook, namelijk
infatti
304
juist, precies, nauwkeurig
esatto, esatta
305
de juistheid, de nauwkeurigheid
l'esattezza
306
om precies te zijn
per l'esattezza
307
de indruk
l'impressione
308
aan iets/iemand twijfelen
dubitare di qc/qu
309
iemand waarschuwen/iemand berispen
ammonire qu
310
iets/iemand bekritiseren
criticare qc/qu
311
iemand tegenspreken
contraddire qu
312
de tegenstrijdigheid
la contraddizione
313
tegenstrijdig
contraddittorio, contraddittoria
314
misschien
forse
315
nee
no
316
niet
non
317
ooit, wel eens
mai
318
nooit, nimmer
non...mai
319
niets, niks
niente
320
ten minste, op zijn minst, minstens
almeno
321
ten minste, op zijn minst, minstens
almeno
322
iemand tevreden stellen, voldoen aan iets
soddisfare qc/qu
323
zich tevredenstellen met, genoegen nemen met
accontentarsi di
324
tevreden, blij, vrolijk
contento, contenta
325
iemand ontevreden maken
scontentare qu
326
ontevreden, teleurgesteld
scontento, scontenta
327
genoeg, stop, verder niets, alleen
basta
328
dat is alles
basta così
329
nu is het genoeg
adesso basta
330
(af)sluiten, tot stand brengen, afmaken
concludere
331
zich iets voorbehouden
riservarsi qc
332
de beoordeling, het oordeel, de mening
il giudizio
333
redelijk, rationeel, functioneel, praktisch
razionale
334
irrationeel, onlogisch
irrazionale
335
de rechtvaardiging, het excuus
la giustificazione
336
iets/iemand verdedigen, iets rechtvaardigen
giustificare qc/qu
337
de beschouwing, de overweging
la considerazione
338
in overweging nemen
prendere in considerazione
339
iemand/iets beschouwen/zien als
considerare qu/qc
340
van oordeel zijn, vinden, beschouwen
ritenere
341
constateren, vaststellen
constatare
342
de constatering, de vaststelling
la constatazione
343
iets/iemand opmerken
accorgersi di qc/qu
344
de truc, het foefje
l'accorgimento
345
iets raden/voorspellen
indovinare qc
346
het raadsel
l'indovinello
347
iets/iemand betreffen/aangaan
riguardare qc/qu
348
natuurlijk
naturale
349
de echtheid, de ongedwongenheid
la naturalezza
350
opzetten, stellen
impostare
351
de imbeciel, de stommeling
l'imbecille
352
goed (bw)
bene
353
goed (bn)
buono, buona
354
de verbazing, de verwondering, het wonder
la meraviglia
355
wat schitterend!
che meraviglia
356
geweldig, schitterend, prachtig
meraviglioso, meravigliosa
357
zich over iets/iemand verbazen
meravigliarsi di qc/qu
358
schitterend, prachtig
splendido, splendida
359
prachtig, schitterend
magnifico, magnifica
360
buitengewoon, uitzonderlijk
eccezionale
361
genoeg, voldoende, tamelijk, nogal
abbastanza
362
algemeen
generale
363
juist, correct, eerlijk, fatsoenlijk
corretto, corretta
364
de correctheid, de eerlijkheid, het fatsoen
la correttezza
365
positief, gunstig
positivo, positiva
366
graag, met genoegen
volentieri
367
precies, nauwkeurig, duidelijk
preciso, precisa
368
juist, goed, waar, rechtvaardig
giusto, giusta
369
interessant
interessante
370
het ideaal
l'ideale
371
ideaal
ideale
372
helder, duidelijk
chiaro, chiara
373
de helderheid, de duidelijkheid
la chiarezza
374
goed, knap, bekwaam
bravo, brava
375
het enthousiasme
l'entusiasmo
376
enthousiast maken
entusiasmare
377
spannend, opwindend
entusiasmante
378
tevreden, voldaan
soddisfatto, sodisfatta
379
de voldoening, de genoegdoening, het genoegen
la soddisfazione
380
het voordeel
il vantaggio
381
liever doen/willen/hebben, verkiezen, de voorkeur geven
preferire
382
de voorkeur, de voorliefde
la preferenza
383
slecht, gemeen, niet aardig
cattivo, cattiva
384
de boosaardigheid, de slechtheid
la cattiveria
385
laf
vigliacco, vigliacca
386
de lafheid
la vigliaccheria
387
bang worden, schrikken
spaventarsi
388
slecht, verkeerd (bw)
male
389
slechter, erger, slechts, ergst (bw)
peggio
390
slechter, erger, slechtst, ergst
peggiore
391
zeer, slecht
pessimo, pessima
392
getver, wat smerig
che schifo!
393
overbodig, overtollig
superfluo, superflua
394
oneerlijk, niet correct
scorretto, scorretta
395
de oneerlijkheid, de onjuistheid
la scorrettezza
396
negatief
negativo, negativa
397
nadelig
svantaggioso, svantaggiosa
398
tegengesteld, tegen(-), nadelig, ongunstig
contrario, contraria
399
vice versa, omgekeerd
viceversa
400
onmogelijk, ondenkbaar
impossibile
401
de onmogelijkheid
l'impossibilità
402
nutteloos, zinloos, vergeefs
inutile
403
eventueel
eventuale
404
nodig, noodzakelijk
necessario, necessaria
405
de noodzaak
la necessità
406
vreemd, raar
strano, strana
407
ongelooflijk, onvoorstelbaar
incredibile
408
ongelovig
incredulo, incredula
409
de ongelovigheid
l'incredulità
410
tragisch
tragico, tragica
411
absurd, idioot
assurdo, assurda
412
van iets afzien, iets/iemand opgeven
rinunciare a qc/qu
413
het afzien van, het opgeven
la rinuncia
414
erbarmelijk, pijnlijk
penoso, penosa
415
klagen, zijn beklag doen
lamentarsi di
416
het verwijt
il rimprovero
417
het protest
la protesta
418
protesteren
protestare
419
oh
Ah
420
zeker, natuurlijk
certo
421
nou en of
eccome
422
oh nee
ah no
423
au
ahi
424
genoeg, stop, hou op
basta
425
allemachtig, jeetje, potverdorie
cavolo
426
oh wee, wee je gebeente
guai
427
wat een ramp, verdorie, verdomme
maledizione
428
wat een ramp, verdorie, verdomme
managgia
429
he
oh
430
o ja
ah si
431
he, zo, goh, jee
ehi
432
och..., nou...
insomma
433
was dat maar waar, waarom niet
magari!
434
het spreekwoord
il proverbio
435
tussen, op de overgang van
a cavallo di
436
mondje dicht, niets zeggen
acqua in bocca
437
diep in het glaasje kijken
alzare il gomito
438
op drift raken
andare alle deriva
439
in het verkeerde keelgat schieten
andare di traverso
440
mislukken, tegenzitten
andare storto
441
de tijd doden
ammazzare il tempo
442
het water tot de lippen hebben staan
avere l'acqua alla gola
443
het is nodig, men moet
bisogna
444
ronduit, onomwonden
chiaro e tondo
445
dat moest er nog bij komen, stel je voor
ci mancherebbe altro
446
er is nodig
ci vuole
447
er zijn nodig
ci vogliono
448
aanrichten, uithalen, uitvoeren
combinare qc
449
het is beter, het komt uit
conviene
450
de bedrogen echtgenoot, de hufter
il cornuto
451
toe, vooruit
dai
452
in het oog lopen, opvallen
dare nell'occhio
453
belang hechten aan
dare importanza a
454
een goed figuur slaan, een goede indruk maken
fare bella figura
455
een slecht figuur slaan, een slechte indruk maken
fare brutta figura
456
doen alsof
far(e) finta di
457
het is belangrijk, het doet er toe
importa
458
veel succes
in bocca al lupo
459
laten zitten, het opgeven
lasciar perdere
460
in de soep laten lopen, laten floppen
mandare all'aria
461
naar de pomp laten lopen
mandare a quel paese
462
bedriegen
mettere le corna
463
je neus ergens insteken
mettere il naso
464
doet u geen moeite
non si disturbi
465
ernaar uitkijken / verlangen iets te doen
non vedere l'ora di fare qc
466
iemand beetnemen, voor de gek houden
prendere in giro qu
467
gouden bergen beloven
promettere mari e monti
468
met lege handen staan
restare a bocca asciutta
469
nergens voor deugen
senza arte né parte
470
van dienst zijn
servire
471
dat spreekt voor zich, logisch
si capisce
472
duimen draaien, geen vinger uitsteken
stare con le mani in mano
473
zich erdoorheen slaan
tirare avanti
474
aan de beurt zijn
toccare a
475
de uitweg
la via d'uscita
476
de uitweg
la via di scampo