week 12 s2 Flashcards

1
Q

de kunst

A

l’arte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de schone kunsten

A

le belle arti

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de beeldende kunst

A

le arti figurative

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

figuratief, concreet

A

concreto, concreta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

non-figuratief, abstract

A

astratto, astratta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de schilder/es

A

il pittore, la pittrice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het schilderij, de schilderkunst

A

la pittura

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

schilderachtig, expressief

A

pittoresco, pittoresca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het schilderij, de schildering

A

il dipinto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het model

A

il modello

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het schilderij

A

il quadro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het doek

A

la tela

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

tekenen

A

disegnare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de esthetiek

A

l’estetica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

esthetisch

A

estetico, estetica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

tentoonstellen, exposeren

A

esporre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de expositie, de tentoonstelling

A

l’esposizione

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de galerie

A

la galleria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het museum

A

il museo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de suppoost

A

il, la custode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de aanschaf, de aanwinst

A

l’acquisto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

iets aanschaffen/kopen, iets verwerven

A

acquistare qc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

origineel, oorspronkelijk

A

originale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het origineel

A

l’originale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
reproduceren, namaken
riprodurre
26
de reproductie
la riproduzione
27
het monument, het gedenkteken
il monumento
28
monumentaal
monumentale
29
klassiek
classico, classica
30
de beeldhouwkunst, de sculptuur
la scultura
31
de boog
l'arco
32
de schat
il tesoro
33
het kunstpatrimonium
il patrimonio artistico
34
deze, dit
questo, questa
35
die, dat
quello, quella
36
dat, dit
ciò
37
zelf, (de)zelfde, (het)zelfde
stesso, stessa
38
zekere, iemand
tale
39
die, dat (betrekkelijk vnw), wat, hetgeen (na een hele zin + il)
che
40
die, dat (in formeler taalgebruik, kan ook volgen na vz)
il, la quale
41
die, dat, wie, wat (bet. vnw na een vz, in spreektaal meestal in plaats van il/la quale)
cui
42
die, dat
codesto, codesta
43
wie
chi
44
wat
(che) cosa
45
wat voor, welk(e)
che
46
welk(e)
quale
47
ander, nog een
altro, altra
48
andermans
altrui
49
sommige(n)
certo, certa
50
ieder(een), eenieder
chiunque
51
ieder(een), eenieder
ciascuno, ciascuna
52
iedereen
ognuno, ognuna
53
een paar, enig, enkel
qualche
54
iets, wat
qualcosa
55
iemand
qualcuno, qualcuna
56
welk/wie ook maar, zomaar een, ieder willekeurig
qualsiasi
57
welke dan ook, wie ook maar
qualunque (cosa)
58
zekere, iemand
tale
59
opdat
affinché (+cong.)
60
tension, behalve wanneer
a meno che +cong
61
zodra
appena
62
(al)hoewel, ondanks (het feit) dat
benché +cong
63
dat
che
64
gezien het feit dat, aangezien
considerato che
65
gezien het feit dat, aangezien
dato che
66
nadat
dopo che
67
en
e, ed
68
en toch, maar toch
eppure
69
zolang, tot(dat) (in zinnen met ontkenning)
finché
70
zolang er leven is, is er hoop
finché c'è vita, c'è speranza
71
zodat
in modo che +cong
72
tenzij
salvo che +cong
73
maar
ma
74
terwijl
mentre
75
en ook
nonché
76
of
o
77
of(wel)
oppure
78
op voorwaarde dat, mits
a patto che +cong
79
omdat, want
perché
80
opdat, zodat
perché +cong
81
vooropgesteld dat
premesso che +cong
82
daarom
perciò
83
echter, maar, evenwel, toch
però
84
aangezien, omdat
poiché
85
voordat
prima che +cong
86
mits
purché +cong
87
wanneer, als, toen
quando
88
als, indien
se
89
hoewel, ook al
sebbene +cong
90
zonder dat
senza che +cong
91
zowel...als, en...en
sia...sia, sia...che
92
aangezien, omdat, daar
siccome
93
en toch, niettemin
tuttavia
94
gezien het feit dat, omdat
visto che
95
niet
non
96
non...più
niet meer
97
nooit
non...mai
98
nooit meer
non...mai più
99
niets
non...niente
100
niets meer
non...più niente
101
nooit iets
non...mai niente
102
niets
non...nulla
103
noch...noch, niet...en ook niet
non...né...né
104
ook niet, zelfs niet, niet eens
non...neanche, non...nemmeno, non...neppure
105
niemand
non...nessuno/nessuna
106
helemaal niet, echt niet
non...mica
107
zelfs, maar liefst, gewoonweg, geheel en al
addirittura
108
plotseling, opeens
ad un tratto
109
ook
anche
110
sterker nog, integendeel, of liever
anzi
111
net, pas, nauwelijks, amper
appena
112
wat...betreft, trouwens, à propos
a proposito
113
als geroepen komen
arrivare a proposito
114
juist, precies
appunto
115
eventueel, desnoods, mocht
caso mai
116
dus, dat wil zeggen, namelijk, of liever, (of) beter gezegd
cioè
117
in elk geval, toch
comunque
118
zo
così
119
echt, werkelijk
davvero
120
stiekem
di nascosto
121
opnieuw, weer
di nuovo
122
gewoonlijk, meestal
di solito
123
dus, goed, toch, nou
dunque
124
over/in het algemeen
in genere
125
in elk geval, hoe het ook zij
in ogni caso
126
in elk geval, hoe dank ook
in ogni modo, ad ogni modo
127
vergeefs
invano
128
maar, daarentegen
invece
129
toch, evengoed
lo stesso
130
gelukkig maar
meno male
131
natuurlijk, uiteraard, logischerwijs
per forza
132
zelfs
persino
133
meer
più
134
tamelijk, nogal, liever, eerder
piuttosto
135
uitgerekend, echt, werkelijk
proprio
136
ook, zelfs, toch, maar
pure
137
bijna, haast
quasi
138
daarna, vervolgens, dan
quindi
139
alleen (maar), slechts, nog maar
solo
140
alleen (maar), slechts, nog maar
soltanto
141
vooral, voornamelijk
soprattutto
142
sowieso, toch
tanto
143
echt, heel, eerlijk gezegd
veramente
144
in, op, aan, bij, naar, tot, om
a
145
wegens, vanwege
a causa di
146
dwars door, door...heen
attraverso
147
met, bij
con
148
tegen
contro
149
door, bij, van(daan), uit, naar, via, aan
da
150
van, (afkomstig) uit
di
151
gedurende, tijdens
durante
152
in, op, naar
in
153
achter in, aan het einde van
in fondo a
154
in plaats van
invece di
155
ondanks (het feit dat), (ook) al
malgrado
156
ondanks (het feit dat), (ook) al
nonostante
157
behalve, naast, op...na
oltre a
158
voor, gedurende, naar, door, langs, vanwege, over, uit, via
per
159
(na)bij, in de buurt van, naast
presso
160
behalve, behoudens
salvo
161
behoudens vergissingen
salvo errori
162
volgens, al naargelang, overeenkomstig
secondo
163
zonder
senza
164
tot (aan)
sino a / fino a
165
op, in, boven, over
su
166
tussen, te midden van, onder, over, na
fra / tra
167
in zichzelf praten, voor zich uitspreken
parlare tra sè
168
via, door middel van
tramite
169
behalve
tranne
170
(weg)gaan
andarsene
171
ervan begrijpen/snappen, het kunnen volgen
capirci
172
zich (ergens uit) redden
cavarsela
173
iemand iets op de mouw spelden
darla a bere a qu
174
hard werken, de mouw opstropen
darsi da fare
175
gewichtig doen, het hoog in de bol hebben
darsi delle arie
176
ermee te maken hebben
entrarci
177
iets halen, ergens in slagen
farcela
178
iets uithalen, het bont maken
farne
179
contact opnemen met iemand / iets van zich laten horen
farsi vivo, viva / farsi sentire
180
ophouden met
finirla
181
zijn handen in onschuld wassen
lavarsene le mani
182
iets aanpakken
metterla
183
alles op alles zetten
mettercela tutta
184
zich ergens voor inspannen, ergens moeite voor doen
mettercisi
185
ik heb zo'n idee dat, ik geloof dat
mi sa che
186
er goed van afkomen
passarla liscia
187
goede / slechte tijden meemaken
passarsela bene / male
188
het zich aantrekken
prendersela con
189
het rustig/kalmpjes aan doen
prendersela comoda
190
een beroep doen op, zijn vertrouwen stellen in
raccomandarsi
191
van gedachte veranderen, zich bedenken
ripensarci
192
slim/uitgekookt zijn
saperla lunga
193
ergens (iets) voor voelen
sentirsela di
194
ophouden/uitscheiden met
smetterla di
195
waarde hechten aan, op prijs stellen
tenerci
196
de taal
la lingua
197
het woord
la parola
198
de term, het woord
il termine
199
homoniem
omonimo, omonima
200
synoniem
sinonimo, sinonima
201
betekenen
significare
202
de betekenis
il significato
203
de uitspraak
la pronuncia
204
uitspreken
pronunciare
205
het accent, de klemtoon, de tongval
l'accento
206
de grammatica
la grammatica
207
de zinsbouw, de syntaxis
la sintassi
208
de zin
la frase
209
de hoofdzin
la frase principale
210
de hoofdzin
la frase principale
211
de bijzin
la frase subordinata
212
het onderwerp, het subject
il soggetto
213
het gezegde, het predicaat
il predicato
214
het voorwerp, de bepaling
il complemento
215
de punt
il punto
216
de komma
la virgola
217
de puntkomma
il punto e virgola
218
het koppelteken, het streepje
il trattino
219
het haakje
la parentesi
220
tussen haakjes
fra parentesi
221
haakje openen
parentesi aperta
222
haakje sluiten
parentesi chiusa
223
de aanhalingstekens
le virgolette
224
verbuigen
declinare
225
de verbuiging, de declinatie
la declinazione
226
het zn, substantief
il sostantivo
227
de naamval, de casus
il caso
228
de uitgang, de (ver)buigingsuitgang
la desinenza
229
het lidwoord
l'articolo
230
het bepaald lw
l'articolo determinativo
231
het onbepaald lw
l'articolo indeterminativo
232
het bn, adjectief
l'aggettivo
233
de vergelijkende trap
il comparativo
234
de overtreffende trap
il superlativo
235
het voornaamwoord, het pronomen
il pronome
236
het geslacht
il genere
237
mannelijk
maschile
238
vrouwelijk
femminile
239
onzijdig
neutro
240
het getal
il numero
241
het enkelvoud
il singolare
242
het meervoud
il plurale
243
ongewijzigd
invariato, invariata
244
het werkwoord
il verbo
245
regelmatig
regolare
246
onregelmatig
irregolare
247
coniugare
vervoegen
248
de vervoeging
la coniugazione
249
de tegenwoordige tijd
il presente
250
de onvoltooid verleden tijd
l'imperfetto
251
de toekomende tijd
il futuro
252
de voltooid tegenwoordige tijd
il passato prossimo
253
de voltooid verleden tijd
il passato remoto
254
de voltooid verleden tijd
il trapassato prossimo
255
de voltooid verleden tijd
il trapassato remoto
256
de onbepaalde tijd, de infinitief
l'infinito
257
de aantonende wijs
l'indicativo
258
de voorwaardelijke wijs, de voltooid tegenwoordige toekomende tijd
il condizionale
259
de aanvoegende wijs
il congiuntivo
260
de gebiedende wijs
l'imperativo
261
het voltooid deelwoord, het participium
il participio
262
het tegenwoordig deelwoord
il gerundio
263
de bedrijvende/actieve vorm
l'attivo
264
de lijdende/passieve vorm
il passivo
265
wederkerend, reflexief
riflessivo
266
de directe rede
il discorso diretto
267
de indirecte rede
il discorso indiretto
268
het bijwoord, het adverbium
l'avverbio
269
het voegwoord
la congiunzione
270
het tussenwerpsel
l'interiezione
271
het voorzetsel
la preposizione
272
de lettergreep, de syllabe
la sillaba
273
de medeklinker, de consonant
la consonante
274
de klinker, de vocaal
la vocale
275
spellen
fare lo spelling
276
de letter
la lettera
277
de hoofdletter
la maiuscola
278
de kleine letter
la minuscola
279
de spelling, de orthografie
l'ortografia