week 7 s2 Flashcards
1
Q
de muziek
A
la musica
2
Q
de klassieke muziek
A
la musica classica
3
Q
muziek maken
A
fare musica
4
Q
muziek-, muzikaal
A
musicale
5
Q
de kunstenaar/res, de artiest/e
A
l’artista
6
Q
artistiek, kunstzinnig
A
artistico, artistica
7
Q
de muze
A
la musa
8
Q
de noot
A
la nota
9
Q
de (muziek)sleutel
A
la chiave
10
Q
de melodie
A
la melodia
11
Q
de sonate
A
la sonata
12
Q
de cantate
A
la cantata
13
Q
de harmonie, de harmonieleer
A
l’armonia
14
Q
harmonisch
A
armonioso, armoniosa
15
Q
de symfonie
A
la sinfonia
16
Q
de dissonant, de dissonantie
A
la dissonanza
17
Q
dirigeren
A
dirigere
18
Q
de dirigent/e
A
il direttore d’orchestra
19
Q
de maat
A
il tempo
20
Q
het dirigeerstokje
A
la bacchetta
21
Q
het muziekinstrument
A
lo strumento musicale
22
Q
de piano
A
il piano (forte)
23
Q
de vleugel
A
il pianoforte a coda
24
Q
de toets
A
il tasto
25
de cello
il violoncello
26
de viool
il violino
27
de snaar
la corda
28
de strijkstok
l'arco
29
de strijkers, de strijkinstrumenten
gli archi
30
(be)spelen
suonare
31
de gitaar
la chitarra
32
het drumstel, de drum(s)
la batteria
33
de jazz
il jazz
34
de pop
il pop
35
de rap
il rap
36
de rapper
il, la rapper
37
de rock
il rock
38
de techno-muziek
la techno
39
de diskjockey, de dj
il disc jockey
40
de opera
l'opera
41
de aria
l'aria
42
de stem
la voce
43
de stembanden
le corde vocali
44
de tenor
il tenore
45
de sopraan
il soprano
46
de bas
il basso
47
de kamermuziek
la musica da camera
48
het kwartet
il quartetto
49
het kwintet
il quintetto
50
zingen
cantare
51
het lied(je)
la canzone
52
de zanger/es
il, la cantante
53
de (pop)zanger die zelf de composities maakt
il cantautore, la cantautrice
54
het beeld
l'immagine
55
schitterend, briljant
billante
56
het succes
il successo
57
dóóbreken
sfondare
58
historisch, geschiedkundig
storico, storica
59
de geschiedenis
la storia
60
de cultuur
la cultura
61
cultureel, cultuur-
culturale
62
het cultuurgoed
i beni culturali
63
ontwikkel, beschaafd
colto, colta
64
de tijd, het tijdperk
l'epoca
65
de middeleeuwen
il Medioevo
66
middeleeuws
medioevale
67
oud, antiek, van vroeger
antico, antica
68
de (klassieke) oudheid
l'antichità
69
modern
moderno, moderna
70
de vooruitgang
il progresso
71
progressief, vooruitstrevend
progressista
72
de koning
il re
73
de koningin
la regina
74
de prins/es
il principe, la principessa
75
de keizeer/in
l'imperatore, l'imperatrice
76
het hof, de hofhouding
la corte
77
de pracht, de praal
lo splendore
78
het geluk, het succes, het fortuin
la fortuna
79
vorstelijk, soeverein
sovrano, sovrana
80
de vorst/in, de soeverein
il sovrano, la sovrana
81
de invloed
l'influenza
82
de revolutie
ls rivoluzione
83
plaatsvinden
aver luogo
84
de erfgenaam
l'erede
85
erven
ereditare
86
de erfenis, de nalatenschap
l'eredità
87
onterven
diseredare
88
het (stand)beeld
la statua
89
de buste, het borstbeeld
il busto
90
de ruïne
la rovina
91
enorm, reusachtig
enorme
92
groot
grande
93
rijk
ricco, ricca
94
de rijkdom, de overvoel
la ricchezza
95
arm
povero, povera
96
de armoede
la povertà
97
de slaverij
la schiavitù
98
de slaaf, slavin
lo schiavo, la schiava
99
de (volks)stam, het geslacht
la tribù
100
de religie, de godsdienst, het geloof
la religione
101
God
Dio
102
de god/in
il dio, la dea
103
goddelijk, van God
divino, divina
104
de voorzienigheid
la provvidenza
105
het wonder, het mirakel
il miracolo
106
de zondvloed
il diluvio
107
Na mij de zondvloed!
Dopo di me il diluvio
108
het lot
la sorte
109
de geest
lo spirito
110
heilig, Sint
santo, santa
111
de heilige
il santo, la santa
112
de beschermheilige
il santo protettore
113
de patroonheilige
il santo patrono
114
de ziel, de geest
l'anima
115
bidden
pregare
116
het lot
il destino
117
bestemmen voor
destinare a
118
de bestemming
la destinazione
119
gelukkig, blij
felice
120
het geluk, de blijdschap
la felicità
121
(ver)dragen, ondergaan, doorstaan
sopportare
122
het perspectief, het vooruitzicht
la prospettiva
123
de hoop
la speranza
124
hopen op
sperare in
125
de kaars
la candela
126
Joods
ebreo, ebrea
127
het jodendom
l'ebraismo
128
islamitisch
mus(s)ulmano, mu(s)sulmana
129
de islam
l'islam
130
de boeddhist/e
il, la buddista
131
het boeddhisme
il buddismo
132
de sekte
la setta
133
geheim, verborgen
segreto, segreta
134
het geheim
il segreto
135
Christus
Cristo
136
christelijk, christen-
cristiano, cristiana
137
Jesus
Gesù
138
het kruis
la croce
139
het teken
il segno
140
de parabel, de gelijkenis
la parabola
141
verrijzen, herrijzen
risorgere
142
de bijbel
la bibbia
143
de evangelist
l'evangelista
144
het evangelie
il vangelo
145
het gebod
il comandamento
146
de tien geboden
i dieci comandamenti
147
het paradijs
il paradiso
148
de engel
l'angelo
149
zondigen
peccare
150
de zondaar/es
il peccatore, la peccatrice
151
de zonde
il peccato
152
de erfzonde
il peccato originale
153
berouw/spijt hebben van
pentirsi di
154
het berouw, de spijt
il pentimento
155
de hel
l'inferno
156
Loop allemaal naar de hel!
All'inferno tutti
157
de duivel
il diavolo
158
loop naar de duivel
ma va' al diavolo
159
Satan
Satana
160
katholiek
cattolico, cattolica
161
orthodox
ortodosso, ortodossa
162
de paus
il papa
163
de priester
il prete
164
de priester
il sacerdote
165
tot priester gewijd worden
prendere gli ordini
166
de monnik/non, de kloosterzus
il monaco, la monaca
167
prediken, preken
predicare
168
de mis
la messa
169
zegenen
benedire
170
God zegene je!
Dio ti benedica
171
het altaar
l'altare
172
de kerk
la chiesa
173
de dom(kerk)
il duomo
174
de klok
la campana
175
de (klokken)toren
il campanile
176
de tempel
il tempio
177
de kathedraal
la cattedrale
178
de filosofie
la filosofia
179
de filosoof / filosofe
il filosofo, la filosofa
180
de ethica, de ethiek
l'etica
181
ethisch
etico, etica
182
geestelijk, spiritueel
spirituale
183
het goede
il bene
184
het kwaad, het slechte
il male
185
het moreel, de stemming
il morale
186
de moraal
la morale
187
moreel, zedelijk
morale
188
de moraalfilosofie
la filosofia morale
189
het recht
il diritto
190
individueel
individuale
191
het wezen
l'essere
192
de mensheid, de menselijkheid
l'umanità
193
de humanist/e
l'umanista
194
het humanisme
l'umanesimo
195
menselijk, humaan
umano, umana
196
de gedachte, het denken, de leer(stelling)
il pensiero
197
zich bezighouden met, zorgen voor
occuparsi di
198
het bewustzijn, het geweten
la coscienza
199
fundamenteel, essentieel
fondamentale
200
het element
l'elemento
201
absoluut
assoluto, assoluta
202
relatief, betrekkelijk
relativo, relativa
203
de betrekkelijkheid, de relativiteit
la relatività
204
het relativisme
il relativismo
205
de relativiteitstheorie
la teoria della relatività
206
echt, reëel
reale
207
de werkelijkheid, de realiteit
la realtà
208
het gezond verstand
il buonsenso
209
logisch
logico, logica
210
de logica
la logica
211
het verstand, de rede
la ragione
212
redelijk, verstandig
ragionevole
213
de (beweeg)reden, het motief
il motivo
214
geldig
valido, valida
215
de geldigheid
la validità
216
de metafysica
la metafisica
217
metafysisch, bovennatuurlijk
metafisico, metafisica
218
gaan, lopen, rijden, werken, functioneren
andare
219
hebben, bezitten, krijgen, te...hebben
avere
220
verzeild raken, langskomen, gebeuren
capitare
221
met zich meebrengen, inhouden
comportare
222
doorgaan met iets / iets blijven doen
continuare qc / a fare qc
223
moeten, mogen, (iemand iets) verschuldigd zijn, te danken hebben
dovere (qc a qu)
224
uitvoeren, maken, tot stand brengen
effettuare
225
zijn, zich bevinden
essere
226
doen, maken, veroorzaken, laten, zeggen, zijn, worden
fare
227
afmaken, beëindigen, ophouden (met)
finire
228
kijken (naar), uitkijken, oppassen, letten op
guardare
229
nodig zijn, van belang zijn
importare
230
beginnen (met), aanvangen
incominciare
231
interesseren, betreffen, begaan zijn met
interessare
232
(toe)laten, verlaten, overlaten, nalaten
lasciare
233
wegnemen, verwijderen, uittrekken
levare
234
zetten, leggen, aantrekken, gaan..., erover doen
mettere
235
stellen, zetten, plaatsen
porre
236
kunnen, mogen
potere
237
teruggeven, ...maken, opleveren
rendere
238
voelen, horen, proeven, ruiken
sentire
239
ophouden met, stoppen met
smettere di
240
zijn, staan, zich bevinden, wonen, blijven, bezig zijn, aan het...zijn, op het punt staan
stare
241
(aan)spannen, neigen naar, streven naar
tendere
242
(aan)komen, meegaan, kosten, lukken, worden
venire
243
willen, wensen, verlangen
volere
