week 11 Flashcards
1
Q
de natuur
A
la natura
2
Q
redden
A
salvare
3
Q
de redding
A
il salvataggio
4
Q
bewaren, behouden
A
conservare
5
Q
verwoesten, verpesten, kapot maken
A
rovinare
6
Q
het milieu
A
l’ambiente
7
Q
milieu-, omgevings-
A
ambientale
8
Q
de milieubescherming
A
la tutela ambientale
9
Q
de milieuactivist/e
A
l’ambientalista
10
Q
de ervaring, de ondervinding
A
l’esperienza
11
Q
het rapport, de samenhang, het verband
A
il rapporto
12
Q
de vervuiling, de verontreiniging
A
l’inquinamento
13
Q
de luchtvervuiling
A
l’inquinamento atmosferico
14
Q
verontreinigen, vervuilen
A
contaminare
15
Q
de vervuiling, de verontreiniging
A
la contaminazione
16
Q
de atmosfeer, de dampkring
A
l’atmosfera
17
Q
de straling
A
la radiazione
18
Q
schadelijk
A
nocivo, nociva
19
Q
bestaan in/uit
A
consistere in
20
Q
de laag
A
lo strato
21
Q
de ozon
A
l’ozono
22
Q
de ozonlaag
A
lo strato di ozono
23
Q
het gat in de ozonlaag
A
il buco nell’ozono
24
Q
hevig, intens
A
intenso, intensa
25
ernstig
serio, seria
26
riskeren, op het spel zetten, de kans lopen, het risico lopen
rischiare
27
gevaarlijk
pericoloso, pericolosa
28
het gevaar
il pericolo
29
de consequentie, het gevolg
la conseguenza
30
het effect, de uitwerking, het resultaat
l'effetto
31
effect hebben, werken
fare effetto
32
de vuilnis, het afval, de afvalstoffen
i rifiuti
33
de stortplaats
la discarica
34
(ver)branden
bruciare
35
de stank
la puzza
36
stinken
puzzare
37
de reactor
il reattore
38
de elektriciteitscentrale
la centrale elettrica
39
de radioactiviteit
la radioattività
40
radioactief
radioattivo, radioattiva
41
de kerncentrale
la centrale nucleare
42
de uitstoot, de emissie
l'emissione
43
het lek
la falla
44
stromen uit, ontsnappen
fuoriuscire
45
de energie
l'energia
46
de windenergie
l'energia eolica
47
de geothermische energie
l'energia geotermica
48
de zonne-energie
l'energia solare
49
de zonne-installatie
l'impianto a energia solare
50
de foto(voltaïsche) cel
il fotovoltaico
51
het biogas
il biogas
52
de biomassa
la biomassa
53
houdbaar, uit te houden
sostenibile
54
de houdbaarheid
la sostenibilità
55
exploiteren, ontginnen, benutten
sfruttare
56
de exploitatie, de ontginning
lo sfruttamento
57
de stad
la città
58
stichten
fondare
59
de stichter/ster, de grondlegger
il fondatore, la fondatrice
60
de stichting
la fondazione
61
de hoofdstad
la capitale
62
de burt, de wijk
il quartiere
63
de periferie, de buitenwijk(en)
la periferia
64
centraal, in het centrum
centrale
65
het centrum
il centro
66
het dorp, het land
il paese
67
het dorp
il villaggio
68
het gebouw, het bouwwerk
l'edificio
69
de (zuilen)galerij, de arcades
il portico
70
de toren
la torre
71
de brug
il ponte
72
de villa
la villa
73
het kasteel, de burcht, het slot
il castello
74
de binnenplaats, het (boeren)erf
il cortile
75
binnen-, intern
interno, interna
76
extern, buiten-
esterno, esterna
77
de uitgang
l'uscita
78
uitgaan, naar buiten gaan, weggaan
uscire
79
om...(heen), rondom
intorno a
80
naast
accanto a
81
de hoek
l'angolo
82
overal
dappertutto
83
de weg, de straat
la via
84
de laan
il viale
85
het plein
la piazza
86
het plaveisel, de straatstenen
il lastrico
87
stoffig
polveroso, polverosa
88
de straat, de weg
la strada
89
verkeers-, weg-, wegen-, straat-
stradale
90
de wegversperring
il posto di blocco
91
blokkeren, versperren
bloccare
92
het trottoir, de stoep
il marciapiede
93
het zebrapad, de oversteekplaats
il passaggio pedonale
94
de voorbijganger/ster
il, la passante
95
het gebied, de zone, de streek
la zona
96
de (infra)structuur
la struttura
97
structureren, indelen
strutturare
98
de ruimte, de (open) plaats
lo spazio
99
de behoefte, het verlangen
il bisogno
100
verhogen, (doen) toenemen
aumentare
101
de toename, de stijging
l'aumento
102
de vermindering, de berperking
la riduzione
103
verminderen, beperken
ridurre
104
verminderen, afnemen
diminuire (isco)
105
de parkeerplaats
il parcheggio
106
parkeren
parcheggiare
107
het magazijn, het depot, het warenhuis
il magazzino
108
het park
il parco
109
het bankje
la panchina
110
de gelegenheid, de kans
l'opportunità
111
geschikt, gewenst
opportuno, opportuna
112
het speelveld(je)
il campo da gioco
