week 3 Flashcards
1
Q
de grond, het gebied, het terrein
A
il terreno
2
Q
verkopen
A
vendere
3
Q
bij opbod verkopen
A
vendere all’asta
4
Q
kopen
A
comprare
5
Q
het huis
A
la casa
6
Q
voor / bij het huis
A
sotto casa
7
Q
het gebouw, het flatgebouw, het paleis
A
il palazzo
8
Q
de wolkenkrabber
A
il grattacielo
9
Q
bouwen
A
costruire (costruisco)
10
Q
de bouw, de constructie, het bouwwerk
A
la costruzione
11
Q
de plaatgrond, het plan
A
la pianta
12
Q
de fundering
A
le fondamenta
13
Q
het materiaal
A
il materiale
14
Q
het cement, beton
A
il cemento
15
Q
het glas
A
il vetro
16
Q
het hout
A
il legno
17
Q
weer / opnieuw opbouwen
A
ricostruire (ricostruisco)
18
Q
het herstel, de wederopbouw
A
la ricostruzione
19
Q
de restauratie
A
il restauro
20
Q
wegens restauratie gesloten
A
chiuso per restauri
21
Q
de muur
A
il muro
22
Q
het dak
A
il tetto
23
Q
de dakpan
A
la tegola
24
Q
de garage
A
il garage
25
de kamer, het vertrek
la camera
26
de woonkamer, de zitkamer
il soggiorno
27
de kamer
la stanza
28
de deur
la porta
29
hard dichtslaan
sbattere
30
de drempel
la soglia
31
de knop, de kruk, de klink
la maniglia
32
openen
aprire
33
sluiten, dichtdoen
chiudere
34
het slot
la serratura
35
de sleutel
la chiave
36
afsluiten, op slot doen
chiudere a chiave
37
het raam
la finestra
38
de trap, de ladder
la scala
39
de wenteltrap
la scala a chiocciola
40
de (trap)trede, het opstapje
lo scalino
41
de verdieping, de etage
il piano
42
de lift
l'ascensore
43
de buurman / buurvrouw
il vicino, la vicina
44
de bel
il campanello
45
de intercom, de huistelefoon
il citofono
46
de verwarming
il riscaldamento
47
de elektriciteit, de stroom
l'elettricità
48
het stopcontact
la presa
49
de stekker
la spina
50
de schakelaar, de (licht)knop
l'interrutore
51
de vloer
il pavimento
52
het plafond
il soffitto
53
de wand, de muur
la parete
54
versieren, decoreren
decorare
55
de versiering, de decoratie
la decorazione
56
de gang
il corridoio
57
de slaapkamer
la camera da letto
58
de kinderkamer
la camera dei bambini
59
de studeerkamer, de werkkamer
lo studio
60
de logeerkamer
la camera degli ospiti
61
de salon, de eetkamer
la sala
62
de woonkamer, de salon
il salotto
63
de keuken
la cucina
64
de badkamer, het toilet
il bagno
65
het bidet
il bidè
66
het bad
la vasca da bagno
67
het toilet, de wc
il gabinetto
68
het toilet, de wc
la toilette
69
zoeken, op zoek zijn
cercare
70
het onderdak, de woning
l'alloggio
71
de buurt, de wijk
il quartiere
72
zich vestigen, gaan wonen
stabilirsi (mi stabilisco)
73
de benedenverdieping, de begane grond
il pianterreno
74
het ongemak
il disagio
75
op de begane grond
a pianterreno
76
de grond, de bodem
il suolo
77
verhuizen
cambiare casa
78
de verhuizing
il trasloco
79
verhuizen
fare il trasloco
80
verhuizen, overbrengen
traslocare
81
de eigenaar
il proprietario, la proprietaria
82
de eigenaar
il padrone, la padrona (di casa)
83
de huur
l'affitto
84
de huurovereenkomst
il contratto d'affitto
85
verhuren, huren
affittare
86
de huurder
l'inquilino, l'inquilina
87
gemeubileerd
ammobiliato, ammobiliata
88
gezocht, gevraagd
cercasi
89
kamer gezocht
cercasi camera
90
te huur
affittasi
91
de omgeving, de omstreken
i dintorni
92
het onroerend goed
l'immobile
93
het makelaarskantoor
l'agenzia immobiliare
94
de makelaar
l'agente immobiliare
95
de verkoop
la vendita
96
huis te koop
casa in vendita
97
de provisie
la provvigione
98
de betaling
il pagamento
99
de termijn
il termine
100
wonen
abitare
101
de woning, het huis
l'abitazione
102
het appartement, de flat
l'appartamento
103
het balkon
il balcone
104
de bloembak
il fioriera
105
de vaas, de pot
il vaso
106
de tuin
il giardino
107
de inrichting, het meubilair
l'arredamento
108
inrichten, meubileren
arredare
109
meubileren, inrichten
ammobiliare
110
de meubels
i mobili
111
de kast
l'armadio
112
de la(de)
il cassetto
113
de commode, de ladekast
il cassettone
114
de tafel
il tavolo
115
de stoel
la sedia
116
de bank, de sofa
il divano
117
het bureau
la scrivania
118
de lamp
la lampada
119
de gloeilamp
la lampadina
120
het gordijn
la tenda
121
het (vloer)kleed, het tapijt
il tappeto
122
het bed
il letto
123
bedekken
coprire
124
de deken
la coperta
125
de radio
la radio
126
zachter zetten, lager zetten
abbassare
127
harder zetten, hoger zetten
alzare
128
de televisie (het toestel)
il televisore
