03-2 Flashcards
(130 cards)
1
Q
de tafel
A
the table
2
Q
de vader
A
the father
3
Q
de kamer
A
the room
4
Q
het meisje
A
the girl
5
Q
de foto
A
the photo
6
Q
de auto
A
the car
7
Q
de hobby
A
the hobby
8
Q
de taxi
A
taxi
9
Q
de tafels
A
the tables
10
Q
de vaders
A
the fathers
11
Q
de kamers
A
the rooms
12
Q
de meisjes
A
the girls
13
Q
de foto’s
A
the pictures
14
Q
de auto’s
A
the cars
15
Q
de hobby’s
A
the hobbies
16
Q
de taxi’s
A
the taxi’s
17
Q
het boek/de boeken
A
the book / books
18
Q
het ding/de dingen
A
the thing / things
19
Q
de stoel/de stoelen
A
the chair / chairs
20
Q
de fiets/de fietsen
A
the bike / the bikes
21
Q
de man/de mannen
A
the man / the men
22
Q
All plural words is de
A
x
23
Q
Liggen,zitten, staan they often have a idiomatic use where English would only use a form of to be
A
x
24
Q
Het boek ligt op de tafel
A
The book is on the table
25
De krant ligt op de grond
The newspaper is on the ground
26
De Vijlmerstraat ligt in Amsterdam oost
The Vijlmerstraat is located in Amsterdam East
27
Waar ligt Voorschoten?
Where is Voorschoten
28
Staan is used for objects which you can imagine as standing upright
x
29
De koffie staat klaar
The coffee is ready
30
DE fiets staat in de tuin
THE bike is in the garden
31
Mijn dochter zit in Amsterdam
My daughter is in Amsterdam
32
Zijn often refers living and being somewhere
x
33
Hij zit in de gevangenis
He is in prison
34
Zij zit altijd thuis
She is always at home
35
Ik zit hier heel leuk
I am quite comfortable here
36
Waar woon je?
Where do you live?
37
In Tilburg, maar niet in het centrum van de stad
In Tilburg, maar niet in het centrum van de stad
38
ja, het is een leuke buurt. Lekker rustig!
yes, it is a nice neighborhood. Nice and quiet!
39
Wat voor woning heb je?
What kind of property do you have?
40
Ik heb een driekamerflat
I have a three-room apartment
41
Woon je alleen?
Do you live alone?
42
Nee, ik woon samen met mijn vriend
No, I live with my friend
43
Hebben jullie een tuin?
Do you have a garden?
44
Nee, we hebben geen tuin maara we hebben een balkon
No, we do not have a garden but we have a balcony
45
Waar woon je eigenlijk?
Where do you live?
46
Ik woon in Apeldoorn
I live in Apeldoorn
47
Hoeveel kamers heeft het huis?
How many rooms does the house have?
48
Het huis heeft vier kamers
The house has four rooms
49
Ja, we zitten vlakbij de Veluwe
Yes, we are close to the Veluwe
50
Woon je alleen?
Do you live alone?
51
Ja, ik woon alleen
Yes I live alone
52
de kamer / een kamer
the room / a room
53
het huis / een huis
the house / a house
54
de auto / een auto
the car / a car
55
Add -s to make plural forms with -el,em,en,er,je
x
56
Add 's to make plural forms with -a,-i,-o,-u,-y
x
57
Add -en to other words to make plural forms
x
58
de tafel / de tafels
the table / tables
59
de vader / de vaders
the father / fathers
60
de kamer / de kamers
the room / rooms
61
het meisje / de meisjes
the girl / the girls
62
de foto / de foto's
the photo / photos
63
de auto / de auto's
auto / auto's
64
de hobby / de hobby's
the hobby / hobbies
65
de taxi / de taxi's
taxi / taxi's
66
het boek / de boeken
the book / books
67
het ding / de dingen
the thing / things
68
de stoel / de stoelen
the chair / chairs
69
de fiets / de fietsen
the bike / the bikes
70
de man / de mannen
the man / the men
71
All plural words are de words
x
72
de stoelen
the chairs
73
de boeken
the books
74
twintig
twenty
75
eenentwintig
twenty-one
76
tweeëntwintig
twenty-two
77
dertig
thirty
78
veertig
forty
79
vijftig
fifty
80
zestig
sixty
81
zeventig
seventy
82
tachtig
eighty
83
negentig
Ninety
84
honderd
hundred
85
honderd achtentwintig
one hundred twenty-eight
86
drie honderd
three hundred
87
vierhonderdvijfenzestig
four hundred sixty-five
88
duizend
thousand
89
mijn , jouw , uw , zijn , haar
my, your, your, his, her
90
ons/onze , jullie , uw, hun
us / our, you, your, their
91
m'n,je,z'n,d'r,je
my,your,his,her,your
92
M'n hond en m'n kat slapen in een mand
My dog and my cat are sleeping in a basket
93
Het is niet jouw pc maar mijn pc
It is not your PC but my PC
94
There are two forms of our, ons and onze mean exatly the same thing. Ons is used in front of het words, onze is used for de words. All plural is onze
x
95
onze huizen
our houses
96
onze auto's
our cars
97
Dit is mijn boek
This is my book
98
Misschien is dit haar koffie
Maybe this is her coffee
99
Zijn onze kinderen ook zo luidruchtig?
Are our children also so noisy?
100
Mag ik uw pen lenen?
Can I borrow your pen?
101
Ik heb jullie nieuwe auto nog niet gezien
I have not seen your new car yet
102
Hun badkamer is erg mooi
Their bathroom is very nice
103
Maar zijn badkamer niet!
But his bathroom does not!
104
Jammer genoeg is ons huis nog niet verkocht
Unfortunately, our house has not been sold yet
105
waar woont je zon?
where does your sun live?
106
Hij zit in Purmerend
He is in Purmerend
107
Waar ligt dat
Where is that
108
Dat ligt vlakbij het strand
That is near the beach
109
Zit je vlakbij is het strand?
ja, ons huis ligt vlakbij het strand
110
Woon je in een rustige buurt?
Ja, het is een rustige straat
111
Is het huis groot?
Is the house big?
112
Die kamers zijn een beetje klein
Those rooms are a bit small
113
te koop
for sale
114
luxe
luxury
115
verbouwd
rebuilt
116
de bovenwoning
the upstairs apartment
117
de open haard
the fireplace
118
riant
spacious
119
de woningbouw
the housing
120
minstens
at least
121
de helft
half
122
de koopwoningen
the owner-occupied homes
123
bestemd
intended
124
huren
rent
125
geeft
gives
126
sommige gevallen
some cases
127
kopen
to buy
128
zogenaamde
so-called
129
de paalwoning
the stilt house
130
bijzonder
special, unusual
