2C1 week 3 HC 2 & 3 Kraakbeen en artrose Flashcards

1
Q

Wat is mucopolysaccharidose?

A

Lysosomale stapelingsziekte van glucosaminoglycanen
- Progressief en klinisch spectrum
- Mutatie ARSB gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke stoffen stapelen bij mucopolysaccharidose?

A

Dermatansulfaat, heparinesulfaat, kiratinesulfaat en hyaluronzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn kenmerken van glycosaminoglycanen?

A

Binden aan proteoglycaan
- Hyaluronzuur in ECM
- Collageen II in kraakbeen
- 80% water: drukabsorptie en voeden kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn symptomen van mucopolysaccharidose?

A

Cornea clouding, dik haar, klauwhanden, grof gezicht, hepatosplenomegalie, tandproblemen, navel en lies breuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaat kraakbeen?

A
  • Chondrocyten
  • ECM: collageen, hyaluronzuur, proteoglycanen en glycoproteïnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke typen kraakbeen zijn er?

A

Hyaline, elastisch en fibreus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn kenmerken van hyaline kraakbaan?

A
  • Uiteinde van botten en gewrichten
  • Collageen type II (40%)
  • Perichondrium
  • Oppervlakkig epiliptische chondrocyten, dieper ronde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn kenmerken van elastisch kraakbeen?

A
  • Neus, oren, epiglottis
  • Elastine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn kenmerken van fibreus kraakbeen?

A
  • Wervelkolom en knieën
  • Collageen type I
  • Parallel, dus trekvast
  • Geen perichondrium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waaruit bestaan de kraakbeenafwijkingen bij MPS?

A
  • Tracheo laryngomalacie (hyaline)
  • Vergrootte epiglottis (elastisch)
  • Afwijkende wervels (fibreus)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe verloopt de chondrogenese?

A

Mesenchymale cellen -> chondroblasten -> chondrocyten
- Interstitiële (mitose) of appostitionele (differentiatie) groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe ontstaan botafwijkingen bij MPS?

A

Stapeling van GAG’s in chondrocyten en ECM -> afwijkingen groeiplaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke botafwijkingen zie je bij MPS?

A
  • Dystosis multiplex: verkorte en verdikte botten
  • Lordose, kyphose en gibbus
  • Valgus of varus van knieën
  • Irregulaire middenhands/voets botjes
  • Afwijkende aanlag os illium en acetabulum
  • Vroege artrose
  • Dichte schedelnaden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke gewrichtsverbindingen zijn er?

A
  • Diarthrose: bewegelijk (synovium)
  • Synarthrose: bot naar bot
  • Synchondrose: hyaline kraakbeen verbinding
  • Syndesmose: ligamenten of fibreus kraakbeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de behandeling van MPS?

A

Enzymvervangingstherapie wekelijks IV
- Niet curatief
- Niet voor kraakbeen, bot en hersenen
- Endocytose manose-6-fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het principe van adeno-associated virus therapie?

A

Virus naar levercellen -> productie ARSB enzym
- Niet in slecht doorbloede weefsels en productie antistoffen

17
Q

Wat zijn functies van kraakbeen?

A
  • Steun aan weke delen
  • Verbinden botten
  • Glijvlak voor gewrichten
  • Groei pijpbeenderen
  • Schokdemping
  • Verdelen belasting
18
Q

Wat zijn kenmerken van het perichondrium?

A
  • Niet op gewrichtsvlakken
  • Overgang naar kraakbeenweefsel
  • Aanvoer nutriënten
  • Collageen type I en voorlopers chondroblasten
19
Q

Wat zijn kenmerken van chondrocyten?

A
  • Synthese collageen, proteoglycanen, hyaluronzuur en chondronectine
  • Lage zuurstofspanning en anaerobe glycolyse
20
Q

Hoe werkt het principe van opboren van de subchondrale botplaat?

A

Migratie vanuit beenmerg -> fibreus kraakbeen

21
Q

Welke graderingen van chondropathie zijn er?

A
  • Graad I: blaarvorming
  • Graad II: fibrillaties
  • Graad III: scheuren en erosies
  • Graad IV: diepe erosies tot subchondrale bot
22
Q

Bij wie komt artrose vaak voor?

A

Jonge mensen na trauma, ouderen, immuunsupressiva, hemofilie en sportletsels

23
Q

Waaruit bestaat de pathofysiologie van artrose?

A
  • Verlies gewrichtskraakbeen
  • Ombouw subchondraal bot
  • Synovitis
  • Osteofyt vorming
  • Falen reparatiemechanismen
24
Q

Wat zijn klachten van artrose?

A

Verminderde belastbaarheid, bewegingsbeperking en pijn
- Vaak na belasting

25
Q

Wanneer moet je artrose overwegen?

A

Ouder dan 45 jaar, activiteiten gerelateerde pijn en geen/kortduerende ochtendstijfheid
+ opstartpijn, verminderde flexie/extensie, crepitaties, gevoeligheid gewrichtspleet en valgus/varus

26
Q

Wanneer doe je beeldvormend onderzoek bij mogelijke artrose?

A

Atypische presentatie, snelle progressie of overweging voor prothese
- Staande foto maken!

27
Q

Wat zijn oorzaken en risicofactoren van (secundaire) artrose?

A
  • Trauma, infectie, gewrichtsafwijkingen, stollingsstoornissen, jicht, reuma
  • Leeftijd, vrouwelijk geslacht, genetisch, overgewicht
28
Q

Wat is de relatie tussen overgewicht en knieartrose?

A

5 kg of 5% gewichtsverlies door dieet en oefentherapie vermindert kans op knieartrose

29
Q

Waar komt artrose het meest voor?

A

Knie (mediale compartiment), hand, heup en rug

30
Q

Wat zie je op röntgenfotos bij artrose?

A
  • Gewrichtsspleetversmalling
  • Osteofytvorming
  • Subchondrale cystevorming
  • Subchondrale sclerose
  • Deformatie (standsverandering)
31
Q

Hoe ziet de Kellgren & Lawrence classificatie van knieartrose eruit?

A
  • Graad 0: geen artrose
  • Graad 1: mogelijk gewrichtsspleet versmalling & osteofyten
  • Graad 2: zeker gewrichtsspleet versmalling , osteofyten en matige sclerose
  • Graad 3: duidelijke gewrichtsspleet versmalling , osteofyten, enige sclerose en cystevorming, deformiteit
  • Graad 4: ernstige gewrichtsspleet versmalling, sclerose, cysten, duidelijke deformiteiten en grote osteofyten
32
Q

Wat zijn behandeldoelen bij artrose?

A
  • Voorlichting patiënt, familie en omgeving
  • Verminderen pijn en stijfheid
  • Behouden /verbeteren gewrichts-mobiliteit
  • Beperken lichamelijke handicaps
  • Behouden /verbeteren kwaliteit van leven
33
Q

Waaruit bestaat de vicieuze cirkel van artrose?

A

Toename pijn -> toename belasting -> verlies stabiliteit -> verlies kracht

34
Q

Wat is de farmacologische behandeling van artrose?

A

Paracetamol, NSAIDs en COX-2 remmers

35
Q

Wanneer geef je injecties en wat geef je bij artrose?

A
  • Bij opvlamming: pijnstiller en/of corticosteroiden
  • Lange termijn: hyaluronzuur
36
Q

Welke typen operatieve behandelingen van artrose zijn er?

A
  • Gewrichtssparend
  • Verstijven (arthrodese)
  • Verwijderen (resectie arthroplastiek)
  • Vervangen (prothese)
37
Q

Waaruit bestaat de conservatieve behandeling van artrose?

A

Voorlichting, gewichtsreductie, oefentherapie, voorkomen piekbelasting en hulpmiddelen