2. de structuur van DNA Flashcards

(13 cards)

1
Q

welke binding tussen een base en een suiker, specifiek voor dna

A
  • glycosidische binding
  • tussen C 1 van het pentose en een stikstof van de base
  • voor adenine en guanine N op positie 9
  • voor cytosine en guanine het N op positie 1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat voor binding tussen een fosfaatgroep en de twee suikers

A
  • fosfodiesterbinding
  • koppeling tussen P en 3’ OH van het bovenliggende suiker, en het 5’ OH van het onderliggende suiker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe ziet het 5’ uiteinde tov het 3’ uiteinde eruit?

A

5’ -> fosfaatgroep
3’ -> OH groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe wordt de fosfodiesterbinding gevormd

A

door essentiele tussenkomst van atp
pp splitst af en hydrolyseert verder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

komt het dat de dna dubbel helix asymmetrisch is, en wat is hier het gevolg van

A
  • door de geometrie van de basen en hoe ze aan het suiker gekoppeld zijn
  • kleine groeve: 150 graden
  • grote groeve: 210 graden
    hier is dan interactie mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de secundaire structuur van het dna, en welke vormen kan deze aannemen

A
  • dubbele helix
  • B dna -> klassiek, meest voorkomende vorm
  • A dna -> veel smallere groeves, ontstaat door bv inwerking van chemische componenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat houdt de helix bij elkaar

A
  • H bruggen
  • base stacking, omdat er VDW interacties door ontstaan tussen de basen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tertiaire dna structuur

A

coils en supercoils

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke factoren beïnvloeden de renaturatiesnelheid

A
  • temperatuur
  • complexiteit van de hybridiserende dna’s
  • ionconcentratie
  • dna concentratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat vertelt een Cot curve

A

geeft de renaturatie in de tijd weer
is maat voor renaturatiesnelheid
lage cot waarde = snelle renaturatie
hoge cot waarde = trage renaturatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is Tm

A
  • de smeltemperatuur
  • de temperatuur waarbij 50% van het dna gedenatureerd is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verschil tussen coils en supercoils

A

coil: lokale extra omwentelingen in het dna
supercoils:: het dna dat in zijn geheel extra windingen maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarom begint de dna denaturatie voor een e coli genoom later dan bij een humaan genoom

A
  • e coli heeft geen repetitief dna dus het duurt langer tegen het complement gevonden wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly