4. DNA replicatie Flashcards

(26 cards)

1
Q

hoe werd bepaald welk model voor dna replicatie gebruikt werd

A
  • meselson en stahl
  • experiment met N15 isotoop en densiteitscentrifugatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe gingen meselson en stahl de densiteit van het dna bepalen?

A

met een CsCl densiteitscentrifugatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

dna replicatie is bidirectioneel; verklaar

A
  • start altijd vanuit en ori
  • de replicatiebubbel vormt daar en breidt langs beide kanten uit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

elementen van een replicon

A
  • replicatiebubbel
  • ori in het midden
  • twee replicatievorken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kenmerken van een ori

A
  • geconserveerde sequenties
  • bevatten herhaalde sequenties
  • at rijk
  • worden geflankeerd door at rijke gebieden
  • repetitieve segmenten zijn herkenningsplaatsen voor eiwitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verschil ori prokaryoot en eukaryoot + voorbeeld

A
  • prokaryoot: 1 ori
  • eukaryoot: meerdere ori’s
  • e coli: ori van 240 bp met herhaalde 9 en 13 meren
  • s cerevisiae: 400 ARS met geconserveerde sequentie elementen, verspreid over 17 chromosomen
  • mensen: 5000-50000 ori’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de precieze functie van dna polymerase

A
  • vorming van de fosfodiesterbinding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat moet er eerst gebeuren voor dna polymerase kan werken

A
  • priming
  • dna pol kan niet de novo dna synthese beginnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

synoniem matrijs streng

A

template

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

van welk type zijn de primers tijdens replicatie

A

RNA primers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

exonuclease activiteit vn dna pol 1 en 3

A

dna pol 1: 5’ -> 3’ exonuclease activiteit om rna primers te verwijderen
dna pol 3: 3’ -> 5’ exonuclease activiteit om foute basen te verwijderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoeveel fouten maakt het dna polymerase

A

1 per 10 miljoen
zonder proofreading 1 per tienduizend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe lang duurt een replicatie bij e coli vs mensen

A

mensen:
-> 5000-50000 ori’s
-> 3 milj nt’en in 8 uur
-> 100 nt per seconde
e coli:
-> 1 ori
-> 4,6 miljoen t’en in 40 min
-> 1000 t’en per seconde
e coli is dus veel sneller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn topo isomeren en hoe kan je deze van elkaar onderscheiden

A
  • dna moleculen die enkel verschillen in heun superhelicale windingen
  • via gelelektroforese; supercoiled dna zal sneller migreren dan gerelaxeerd dna
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe supercoiling tegengaan

A

topo isomerase 1: enkelstrengige breuk
topo isomerase 2: dubbelstrengige breuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is decatenatie

A
  • twee dna moleculen, vnl circulaire, die na replicatie in elkaar verstrengeld zitten losmaken via dna gyrase
17
Q

dna gyrase + toepassing

A
  • bacterieel equivalent van topo isomerase 2
  • quinolones werken hierop in en remmen zo selectief bacterieel replicatie
18
Q

in welke toepassing bij mensen zou er op topo isomerase activiteit kunnen ingewerkt worden

A

chemotherapeutica

19
Q

specifieke kenmerken eukaryote replicatie

A
  • afzonderlijke polymerasen voor lagging en leading strand
  • replicatie op specifieke plaatsen in de nucleus
  • gekoppeld aan de s fase -> niet aanwezig bij prokaryoten
  • lineaire chromosomen hebben telomeren
20
Q

telomeer-sequentie in mensen

A

TTAGGG
deze wordt telkens herhaald thv het einde van lineaire chromosomen

21
Q

wat is het gevolg van het feit dat niet alle celtypes telomerase bevatten

A
  • dat hun telomeren wel verkorten en ze dus een eindig aantal delingen kunnen doorvoeren
22
Q

verdeling van telomerase doorheen celtypes

A

wel telomerase:
-> spermatogonia
-> stamcellen
-> kunnen oneindig delen
geen telomerase:
-> post-mitotische cellen zoals neuronen die na differentiatie niet meer kunnen delen
-> cellen in rustfase: kunnen eindig aantal keren delen

23
Q

belangrijke kenmerken Sanger sequenering

A
  • sequencing door chain terminatie
  • ddNTPs in een lagere concentratie dan dNTPs
  • de sequentie die je afleest is de nieuw gesynthetiseerde streng, dus niet de template
  • het 5’ einde van de gesynthetiseerde streng begint het verst in de gel
24
Q

belangrijkste verschil tussen Sanger en NGS

A
  • sequencing door chain termination scheiding
  • sequencing by synthesis
25
voorbeeld van NGS
- pyrosequencing - je voegt in een vaste volgorde 1 per 1 een dNTP toe - wanner deze wordt ingebouwd splitst PP af - sulfurylase zet dit om naar ATP - luciferase gebruikt deze atp als cofactor om vanuit het luciferine-substraat licht te maken - dit licht wordt door een camera opgepikt en uitgezet in een pyrogram - overal waar je een piekje ziet werd dus een dNTP ingebouwd - de dNTPs die niet werden ingebouwd worden door apyrase afgebroken
26
belangrijk wanneer je een sequentie van een gel afleest na sanger
- je begint het verst in de gel want dit is het 5' einde - de sequentie is de nieuw gesynthetiseerde streng - als de template gevraagd wordt, moet je dus nog het complement nemen!