8. Eiwitadressering Flashcards

(26 cards)

1
Q

1e niveau van eiwitsortering

A
  • vrij ribosoom
    -> cytosol
    -> mitochondrien
    -> peroxisomen
    -> celkern
  • ER gebonden ribosoom
    -> er
    -> extracellulair of celmembraan
    -> lysosomen
    -> Golgi
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat target een eiwit naar de mitochondriën

A
  • een amfipatische helix thv N-terminus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sortering naar de mitochondriën

A
  • in het cytosol zijn Hsc70 chaperonnes gebonden die opvouwing verhinderen
  • targeting sequentie aan n terminus bindt aan de import receptor
  • de import pore opent
  • gaat ook door een porie thv binnenmembraan
  • eens in matrix w signaalsequentie verwijderd en assisteert hsc70 correcte opvouwing
    => Tom en Tim eiwitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat target een eiwit naar de peroxisomen

A

een PTS1 signaal
-> Ser-Lys-Leu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

nucleair transport

A

NLS: rijk aan arg en lys
NES: rijk aan leu
importines en exportines
actief transport
ran eiwit
GAP in cytosol
GEF in kern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

groot verschil nucleair import en export

A

import:
-> binding van ran-gtp aan importine/cargo complex zorgt voor dissociatie
export:
-> binding ran-gtp aan exportine zorgt net dat het cargo kan gebonden worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ER signaalpeptide

A
  • N terminaal
  • 16-30 aminozuren
  • centraal hydrofobe aminozuren
  • links basische (+) AZ’en
  • recht hydrofiele (+/-) AZ’en
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

SRP

A
  • 6 eiwitten
  • rna molecuul
  • een deel bevat Met residuen voor herkenning van ERSS
  • een deel interageert met het ribosoom om translatie te pauzeren
  • een deel herkent de srp receptor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

link tussen rna van srp en SINE

A

alu elementen zijn uit dat rna geevolueerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

co-translationeel transport

A
  • srp herkent erss
  • translatie pauzeert
  • srp dockt op srp receptor
  • eens dat goed zit hydrolyseert gtp van srp en srp receptor
  • ribosoom intrigeert met het translocon dat nu opent
  • ew synthese gaat verder
  • signaalpeptidase klieft erss
  • direct tussenkomst van chaperones voor correcte opvouwing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

samenstellende eiwitten van het translocon

A
  • tram
  • sec61
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat wordt bedoeld met topogene sequenties bij membraaneiwitten

A
  • sequenties die dienst doen als signaal voor hoe het eiwit in de membraan moet zitten
    -> SA en STA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

type 1 membraaneiwit

A
  • STA -> hydrofobe az’en
  • N terminus intraluminaal, C terminus in cytosol
  • signaalpeptide w afgekliefd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

type 2 membraaneiwit

A
  • SA -> hydrofobe AZ’en
  • SA werkt als signaalpeptide en sta tegelijkertijd
  • SA w door srp herkend, waarna docking
  • SA komt in translacon, w er dan uitgeplaatst
  • translatie zet verder
  • er w dus geen signaalpeptide afgekliefd
  • N-terminus in cytosol, C-terminus intraluminaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

type 4 membraaneiwit

A
  • afwisseling SA en STA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

GPI-linked membraaneiwitten

A
  • eerst synthese van membraaneiwit volgens type 1 -> STA
  • N-terminus intraluminaal, c-terminus cytosol
  • endoprotease herkent een sequentie net na STA
    -> knipt en koppelt aan GPI
17
Q

voorbeelden van extracellulaire eiwitten

A

elastine, collageen

18
Q

wat bepaalt de routing van vesikels

A
  • de manteleiwitten
  • COPII: anterograad transport tss er en golgi
  • COPI: retrograad transport binnen Golgi en tussen Golgi en er
  • Catherine: van Golgi naar lysosomen of extracellulair, ook bij endocytose
19
Q

waarom moeten transportvesikels zuur zijn en hoe wordt dit gedaan

A
  • via V-ATPasen
  • pompt H+ intraluminaal onder ATP hydrolyse
  • zuur milieu is nodig in lysosomen voor de functie van lysosomale enzymes
  • bepaalt ook interactie receptor - cargo
20
Q

vesikelvorming bij copII vesikels

A
  • sar1 gtpase is inactief (zit aan gdp)
  • associatie met sar12 (GEF° activeert het
  • het staartje komt naar buiten en het nestelt zich in de membraan
  • sec23/24 manteleiwitten interageren met deze sar1 ew’en
  • de vorm vd manteleiwitten zorgt voor budding
  • de mantelew’en zijn aan het cargo gekoppeld; direct of via zijn receptor
  • na gtp hydrolyse komen de sar1 en sec23/24 eiwitten los -> uncoating
21
Q

vorming van een clathrine vesikel

A
  • AP (assembly partikels) aan de binnenkant
  • daarrond driebenige clathrine eiwitten die membraan aantrekken
  • afsnoering door dynamine, onder gtp hydrolyse
22
Q

hoe komt het cargo in de juiste vesikel terecht + vb’en

A
  • intrinsieke signalen
  • KDEL voor residentiële ER-eiwitten
  • M6P voor lysosomale enzymes
23
Q

afleveren van cargo

A
  • v en t snares voor vesikelfusie en cargo delivery
  • rab gtpase voor targeting
24
Q

kwaliteitscontrole in het ER

A
  • misgevouwen eiwitten activeren de UPR (unfolded proteïne respons)
  • bip komt los van IRE-1 en bindt het misgevouwen eiwit
  • IRE1 polymeriseert en w gefosforyleerd
  • dit complex zorgt voor een soort splicing in het XBP1 mRNA
  • hier wordt het XBP1 eiwit uit gevormd dan naar de kern gaat als transcriptiefactor
  • ERAD- en chaperone eiwitten w eindstand gemaakt
24
sortering van residente ER eiwitten
- hebben KDEL sequentie - interactie met kdel receptor is pH afhankelijk - lage pH in Golgi zorgt voor koppeling en verpakking in COP1 vesikels - fusie met er membraan, pH is daar weer hoger dus het eiwit komt los in het ER lumen
25
voorbeelden waarbij endocytose een rol speelt
- opname van ew'en uit ecm voor afbraak - opname van metabolieten: bv opname van cholesterol, Fe - opname van hormonen en cytokines, of hun receptoren om oversignalisatie te vermijden => endocytose is hier vaak cylisch