Cel-Cel communicatie deel 1 Flashcards

(35 cards)

1
Q

wat is quorum sensing

A
  • communicatiesysteem (van bacteriën)
  • pas vanaf ze ‘met genoeg zijn’ gaan ze bepaalde genen tot expressie brengen
  • doordat de feromonen die ze maken een treshold bereiken
  • feromonen
    = signaalmoleculen, die bacteriën maken om met elkaar te communiceren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voorbeeld van quorum sensing

A
  • vibrio fisheri produceert geen licht als deze planktonisch leeft
  • als deze symbiotisch leven in een dwerginktvis zijn ze met genoeg om via feromonen het luciferase gen aan te schakelen en licht te produceren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

systemen voor cel-cel communicatie

A
  1. direct
    gap junctions
    uitwisseling van kleine moleculen
    snelle, synchrone reacties
  2. indirect
    via extracellulair signaal
    signaaltransductie
    activatie effectoreiwitten
    invloed in cytosol of genexpressie
    negatieve feedback en terminatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

communicatie obv afstand

A
  • endocrien
    -> transport via bloedbaan
    -> hormonen
  • paracrien
    -> vrijstelling in interstitium
    -> bv bij immuuncellen
    -> synaptische communicatie
  • juxtacrien
    -> direct cel-cel contact
    -> belangrijk bij hematopoese
  • autocrien
    -> target cel = cel die ligand vrijstelt
    -> bv amplificatie van t-cellen door groeifactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bindingsspecificiteit ligand-receptor

A
  • complementariteit qua lading en opp
  • zwakke krachten voor interactie; VDW, elektrostatisch, hydrofoob
  • 1 receptor kan > 1 ligand hebben
  • 1 ligand kan > 1 receptor binden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is effectorspecificiteit en door wat wordt het bepaald

A

= effect/respons van een cel uitgelokt door een ligand
- hangt af van receptor en celtype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is pleiotropie

A

1 ligand kan in verschillende cellen verschillende responsen uitlokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

door wat wordt het cellulair gedrag bepaald

A

integratie van meerdere signalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

classificatie van liganden obv oplosbaarheid in water

A

lipofiel - membraangebonden receptor
-> bv prostaglandines
lipofiel - intracell receptor
-> steroiden, thyroxine (schildklierhormoon)
hydrofiel - membraangebonden receptor
-> NT’ers, peptidehormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn steroïden

A

lipiden, afgeleid van cholesterol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

classificatie van membraangebonden receptoren

A
  • ionkanalen
    -> typisch bij neurotransmissie
  • GPCR
  • enzym gekoppelde receptoren
    -> bv ser/thr of tyr kinase receptor
    -> bv cytokine receptor
    -> activiteit berust meestal op dimerisatie vd receptor
    -> vaak intrinsieke kinase activiteit
  • receptoren die signaalplatformen vormen
    -> bv TNF
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

type ligand de klassen receptoren

A

ionkanalen
-> typisch neurotransmitters
gcpr
-> kleine liganden
-> bv adrenaline
enzym gekoppelde receptoren
-> polypetiden; bv groeifactoren en cytokines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bindingsaffiniteit

A

Kd is hier maat voor
hoe lager hoe hoger affiniteit
= ligandconc waarbij 50% vd receptoren bezet zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

relatie tussen affiniteit en type signalisatie

A

paracrien en endocrien
-> liganden komen in bloed of insterstistium
-> w dus verdund
-> drm hoge affiniteit voor receptor om toch impact te kunnen hebben
-> nanomolair range
neurotransmissie
-> zitten in hoge concentratie
-> affiniteit is lager
-> in micromolair range
-> dit houdt het effect lokaal omdat ze enkel bij een voldoende hoge concentratie impact hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

fractionele bezetting

A

RL/(R + RL)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verklaar waarom er bij een relatief lage ligandconc al een sterke fysiologische respons kan zijn

A
  • door amplificatiemechanismen
  • dus niet alle receptoren moeten gebonden zijn door de ligand om een maximale fysiologische respons te hebben
  • vandaar dat Kd waarde overeen komt met bijna max respons
16
Q

hoe kan je nauwkeuriger de Kd of bindingsaffiniteit bepalen

A
  • RL/L grafiek omzetten naar een scathard plot
  • lineaire versie
17
Q

hoe bepalen wat de receptor voor je ligand is

A
  • isolatie mRNA van de cel
  • omzetten tot cDNA en in plasmide brengen
  • t
18
Q

algemeen; wat is een signaaltransductor

A

een eiwit of andere molecule die een signaal van de receptor doorgeeft nr intracellulair

19
Q

types signaaltransductoren

A

signaaleiwitten
-> kinasen
-> gtp-bindende eiwitten
-> scaffold proteins
-> adaptor eiwitten
2nd messengers
-> bv cAMP, DAG, Ca2+,…

20
Q

welk effect heeft fosforylering op een eiwit

A

kan zorgen voor
- conformationele verandering
- herkenning door eiwitten
=> bepaalt de werking van het eiwit

21
Q

hoe kan je gefosforyleerde eiwitten detecteren

A

via western blotting
-> je scheidt eiwitten ipv dna obv grootte
-> de ‘probe’ zijn hier antilichamen die specifiek gefosforyleerde eiwitten herkennen

22
Q

functie adaptoreiwitten

A
  • bevatten geen katalytische activiteit
  • hebben we geconserveerde domeinen voor eiwit eiwit interacties
  • vormen hiermee een brug tussen receptor en effectoreiwitten
23
Q

functie scaffold proteins

A
  • brengen structuur in de cascade
  • groeperen / ordenen eiwitten om ze efficiënt hun functie te laten uitvoeren
24
hoe wordt cel-cel communicatie gereguleerd
thv ligand, controle op - synthese - vrijstelling - pos en neg feedback halfwaardetijd/levensduur thv receptor - internalisatie - opname en afbraak door lysosomen - inhibitor thv receptor - inhibitor thv signaaleiwit - activatie receptor activeert een inhibitor
25
halfwaardetijd van liganden
catecholamines: enkele sec peptidehormonen: enkele min steroiden: enkele uren thyroxine: dagen
26
NO als specifiek signaalsysteem
- gevormd bij omzetting van Arg naar citrulline - bindt GC dat GTP omzet naar cGMP - cGMP zorgt voor relaxatie van gladde spiercellen - toepassing; viagra en angina pectoris
27
2 NO systemen
- eNos: in endotheelcellen relaxatie glad spierweefsel en dus vasodilatatie - iNos in macrofagen doodt bacteriën
28
levensduur van NO
zeer kort, werkt lokaal
29
nucleaire receptoren algemeen
- lipofiele liganden: steroiden (oestrogeen, progesteron, testosteron, cortisol), retinoinezuur, thyroxine - deze liganden hebben een lange levensduur - belang in weefselgroei en -differentiatie
30
structuur nucleaire receptor
- TAD - DBD - LBD
31
tot welke familie hoort het DBD
C4 zinc finger familie van transcriptiefactoren
32
mechanisme van de nucleaire receptor
- zit in cytosol met Hsp90 dat thv LBD het NLS afschermt - binding van lipofiel ligand -> NLS komt vrij en receptor migreert naar kern - DBD bindt op respons element
33
wat kan je afleiden uit het respons element op het dna
- dan deze nucleaire receptoren (transcriptiefactoren) als dimeer werken - te zien aan (inverted) repeats
34
wat wordt bedoeld met bifasische geninductie door nucleaire receptoren
- ligand-receptor interactie zorgt voor een eerste golf van 'genproduct' - deze kunnen op hun beurt als transcriptiefactor dienen voor een secundaire golf 'genproduct', die later komt