8. Translatie Flashcards
(38 cards)
redundantie van codons
meerdere codons voor hetzelfde AZ
aantal stopcodons
drie
wat is het leesraam
- de mRNA sequentie die een veelvoud van drie nucleotiden bevat en voor eiwit codeert
opbouw van het eukaryoot ribosoom
- grote subunit
-> 60S
-> 45S rRNA precursor 5.8 S en 28S rRNA: rna pol I
-> 5S rRNA in nucleus: rna pol III - kleine subunit
-> 18S rRNA (vanuit 45S precursor): rna pol I
totaal: 80S
de eiwitten: rna pol II
opbouw van het prokaryoot ribosoom
- grote subunit
-> 50S
-> 5S en 23S rRNA - kleine subunit
-> 30 S
-> 16S rRNA
totaal: 70S
functie grote vs kleine subunit
kleine: codon-anticodon herkenning
grote: vorming peptidebindingen
onderdelen tRNA
- anticodon lus
- D-lus: herkenning aminoacyl-tRNA synthetase
- acceptorstem CCA 3’: AZ koppeling
- TCG-lus: ribosoombinding
voorbeelden van chemisch gemodificeerde basen in tRNA
- inosine -> deaminatie van adenosine
- 7-methylguanosine: methylgroep op positie 7 van het guanosine
functie aminoacyl-tRNA synthetase
koppeling juiste AZ aan juiste tRNA
-> aan CCA 3’ vn tRNA/de acceptorstem
2 problemen rond tRNAs, codons, AZ’en
- er zijn minder tRNAs dan er codons zijn
- er zijn minder az’en of ATSs dan er tRNAs zijn
20 ATS/AZ’en < tRNA < 64 codons
oplossing
1) wobble basenparing van het 3e base van het codon
-> een tRNA kan nu meerdere codons herkennen
2) het identiteitselement
-> 1 ATS die 1 AZ koppelt kan wel meerdere tRNAs herkennen omdat deze een gelijkaardige 3D structuur hebben
-> dus 1 AZ kan meerdere tRNAs koppelen
mogelijkheden wobble basenparing
base op positie 1 van het anticodon herkent base x op positie 3 van het codon:
I -> A, C, U
G -> C, U
C -> G
U -> A, G
A -> U
wat is het Identiteitselement
- de 3D structuur van het tRNA dat door ATS herkend wordt
- voor tRNAs met gelijkaardige 3D structuur zullen hetzelfde ATS en dus AZ koppelen
-> hierdoor kunnen meerdere tRNAs hetzelfde AZ aanbrengen
waar zit de specificiteit van ATS
- de aminozuren die het koppelt
- een ATS herkent slechts 1 AZ
koppeling van het AZ aan tRNA
- AZ activering
- > AZ koppelt aan zijn C terminus AMP
=> aminoacyl-AMP - koppeling aan tRNA
-> AMP koppelt los
-> klasse 1 synthetasen: koppelt de C terminus aan het 2’ OH van adenine van CCA 3’ van tRNA
-> klasse 2 synthetasen: koppelt de c terminus vh AZ aan de 3’ OH
drie posities in het ribosoom
A plaats
-> aminoacyl-tRNA
-> hier komt een nieuw AZ-gebonden tRNA binnen
P plaats
-> peptidyl-tRNA
-> hier w de polypeptideketen overgedragen
E plaats
-> exit
-> hier verlaat het tRNA het ribosoom nadat die het AZ afgaf
hoe w het onderscheid gemaakt tussen Met als 1e AZ en Met verderop in de sequentie
- maakt gebruik van een ander tRNA
- dit tRNA(i) bindt direct op de P plaats, andere az’en kunnen dit niet en komen enkel via de A plaats
prokaryote translatie-initatie
- herkenning shine dalgarno sequentie: UAAGGAGG
-> zit 5 à 10 nt voor AUG startcodon - IF3, IF2, IF1
- het initiatiemethionine bevat een formylgroep
- eind: 70 S initiatiecomplex
dubbele functie van GTP gebonden eiwitten
- energie leveren (voor conformatieverandering die complex stabiliseert)
- controle: dit gebeurt pas als alle onderdelen juist associeren
eukaryote translatie-initiatie
- mRNA w via eIF4 complex circulair gemaakt
- kozak sequentie: ACCAUGG
- A plaats blijft ingenomen door IF1A totdat het hele 80S initiatie complex correct gevormd is
- 2x hydrolyse
hoe kan je van 1 pre-mRNA meerdere eiwitten krijgen
- alternatieve splicing
- IRES sequentie
- uORF
translatie-elongatie
- nieuw tRNA met EF1-GTP gebonden bindt thv A plaats
- gtp hydrolyse zorgt voor conformatieverandering die az’en bij elkaar brengt
- peptide binding vormt (N als nucleofiel)
- ef2-GTP komt tussen en zorgt voor de conformatieverandering die het ribosoom doet opschuiven
- het tRNA dat net zijn AZ of peptideketen overdroeg komt in de E plaats en verlaat het ribosoom
translatie-terminatie
- geen tRNA dat stopcodon herkent
- eRF1 wel via moleculaire mimicry
- deze is aan eRF3-GTP gekoppeld
- gtp hydrolyse eens goed gebonden
- hydrolyse reactie ipv peptidebinding
- polypetide komt los
- post terminatie complex blijft over
- IF factoren komen terug om associatie met grote subunit te verhinderen en a plaats te beschermen
functies van rRNA in ribosomen
- vormen matrix waarom de ribosomale eiwitten binden en bouwen dus mee de 3D structuur vh ribosoom op
- als ribozyme voor vorming peptidebinding
- vormt A, P, E plaats voor positionering van de tRNAs