8. Translatie Flashcards

(38 cards)

1
Q

redundantie van codons

A

meerdere codons voor hetzelfde AZ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aantal stopcodons

A

drie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is het leesraam

A
  • de mRNA sequentie die een veelvoud van drie nucleotiden bevat en voor eiwit codeert
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

opbouw van het eukaryoot ribosoom

A
  1. grote subunit
    -> 60S
    -> 45S rRNA precursor 5.8 S en 28S rRNA: rna pol I
    -> 5S rRNA in nucleus: rna pol III
  2. kleine subunit
    -> 18S rRNA (vanuit 45S precursor): rna pol I
    totaal: 80S
    de eiwitten: rna pol II
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

opbouw van het prokaryoot ribosoom

A
  1. grote subunit
    -> 50S
    -> 5S en 23S rRNA
  2. kleine subunit
    -> 30 S
    -> 16S rRNA
    totaal: 70S
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

functie grote vs kleine subunit

A

kleine: codon-anticodon herkenning
grote: vorming peptidebindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

onderdelen tRNA

A
  • anticodon lus
  • D-lus: herkenning aminoacyl-tRNA synthetase
  • acceptorstem CCA 3’: AZ koppeling
  • TCG-lus: ribosoombinding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voorbeelden van chemisch gemodificeerde basen in tRNA

A
  • inosine -> deaminatie van adenosine
  • 7-methylguanosine: methylgroep op positie 7 van het guanosine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

functie aminoacyl-tRNA synthetase

A

koppeling juiste AZ aan juiste tRNA
-> aan CCA 3’ vn tRNA/de acceptorstem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

2 problemen rond tRNAs, codons, AZ’en

A
  • er zijn minder tRNAs dan er codons zijn
  • er zijn minder az’en of ATSs dan er tRNAs zijn
    20 ATS/AZ’en < tRNA < 64 codons
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

oplossing

A

1) wobble basenparing van het 3e base van het codon
-> een tRNA kan nu meerdere codons herkennen
2) het identiteitselement
-> 1 ATS die 1 AZ koppelt kan wel meerdere tRNAs herkennen omdat deze een gelijkaardige 3D structuur hebben
-> dus 1 AZ kan meerdere tRNAs koppelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mogelijkheden wobble basenparing

A

base op positie 1 van het anticodon herkent base x op positie 3 van het codon:
I -> A, C, U
G -> C, U
C -> G
U -> A, G
A -> U

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het Identiteitselement

A
  • de 3D structuur van het tRNA dat door ATS herkend wordt
  • voor tRNAs met gelijkaardige 3D structuur zullen hetzelfde ATS en dus AZ koppelen
    -> hierdoor kunnen meerdere tRNAs hetzelfde AZ aanbrengen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar zit de specificiteit van ATS

A
  • de aminozuren die het koppelt
  • een ATS herkent slechts 1 AZ
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

koppeling van het AZ aan tRNA

A
  1. AZ activering
    - > AZ koppelt aan zijn C terminus AMP
    => aminoacyl-AMP
  2. koppeling aan tRNA
    -> AMP koppelt los
    -> klasse 1 synthetasen: koppelt de C terminus aan het 2’ OH van adenine van CCA 3’ van tRNA
    -> klasse 2 synthetasen: koppelt de c terminus vh AZ aan de 3’ OH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

drie posities in het ribosoom

A

A plaats
-> aminoacyl-tRNA
-> hier komt een nieuw AZ-gebonden tRNA binnen
P plaats
-> peptidyl-tRNA
-> hier w de polypeptideketen overgedragen
E plaats
-> exit
-> hier verlaat het tRNA het ribosoom nadat die het AZ afgaf

17
Q

hoe w het onderscheid gemaakt tussen Met als 1e AZ en Met verderop in de sequentie

A
  • maakt gebruik van een ander tRNA
  • dit tRNA(i) bindt direct op de P plaats, andere az’en kunnen dit niet en komen enkel via de A plaats
18
Q

prokaryote translatie-initatie

A
  • herkenning shine dalgarno sequentie: UAAGGAGG
    -> zit 5 à 10 nt voor AUG startcodon
  • IF3, IF2, IF1
  • het initiatiemethionine bevat een formylgroep
  • eind: 70 S initiatiecomplex
19
Q

dubbele functie van GTP gebonden eiwitten

A
  • energie leveren (voor conformatieverandering die complex stabiliseert)
  • controle: dit gebeurt pas als alle onderdelen juist associeren
20
Q

eukaryote translatie-initiatie

A
  • mRNA w via eIF4 complex circulair gemaakt
  • kozak sequentie: ACCAUGG
  • A plaats blijft ingenomen door IF1A totdat het hele 80S initiatie complex correct gevormd is
  • 2x hydrolyse
21
Q

hoe kan je van 1 pre-mRNA meerdere eiwitten krijgen

A
  • alternatieve splicing
  • IRES sequentie
  • uORF
22
Q

translatie-elongatie

A
  • nieuw tRNA met EF1-GTP gebonden bindt thv A plaats
  • gtp hydrolyse zorgt voor conformatieverandering die az’en bij elkaar brengt
  • peptide binding vormt (N als nucleofiel)
  • ef2-GTP komt tussen en zorgt voor de conformatieverandering die het ribosoom doet opschuiven
  • het tRNA dat net zijn AZ of peptideketen overdroeg komt in de E plaats en verlaat het ribosoom
23
Q

translatie-terminatie

A
  • geen tRNA dat stopcodon herkent
  • eRF1 wel via moleculaire mimicry
  • deze is aan eRF3-GTP gekoppeld
  • gtp hydrolyse eens goed gebonden
  • hydrolyse reactie ipv peptidebinding
  • polypetide komt los
  • post terminatie complex blijft over
  • IF factoren komen terug om associatie met grote subunit te verhinderen en a plaats te beschermen
24
Q

functies van rRNA in ribosomen

A
  • vormen matrix waarom de ribosomale eiwitten binden en bouwen dus mee de 3D structuur vh ribosoom op
  • als ribozyme voor vorming peptidebinding
  • vormt A, P, E plaats voor positionering van de tRNAs
25
prokaryote kwaliteitscontrole
- stel breuk in mRNA - tmRNA komt thv a plaats - heeft tRNA en mRNA eigenschappen - de staart bevat codons voor 11 tal AZ'en - deze dienen als trigger voor afbraak vh eiwit
26
eukaryote kwaliteitscontrole
2 niveau's - rol PABP1 als circulaire structuur verstoord is door breuk -> geen translatie - NMD bij prematuur stopcodon
27
NMD
essentiele rol EJC: - normaal zullen ribosomen deze door sterische hinder verwijderen - als ze aanwezig blijven door prematuur stopcodon -> activatie Upf eiwitten -> activatie decapping enzyme; 5' -> 3' endonuclease dat mRNA afbreekt
28
wanneer geen NMD?
- het stopcodon zit in het laatste exon -> alle EJC's zijn dan verwijderd - het stopcodon zit < 55 nt upstreem van de laatste exon-exon grens -> het grote ribosoom zal toch nog het laatste EJC verwijderd hebben door sterische hinder
29
toepassing TSS met antibiotica die met bacteriële eiwitsynthese interfereert
TTS -> uitgelokt door toxines die door specifieke bacteriën gemaakt w -> lichaam gaat in shock door hevige immuunrespons -> eerst clindamycin geven zodat toxine productie stopt -> dan pas b lactam antibiotica geven dat de bacterie doodt -> geen vrijstelling toxines
30
wat voor defect bij haploinsufficientie vs dominant negatief effect
- nonsense -> prematuur stopcodon zorgt voor NMD - missense
31
extracellulaire eiwitafbraak
nut: - afbraak van eiwitten uit de voeding thv darm hoe - endoproteasen -> trypsine, chymotrypsine -> knippen interne peptidebindingen exopeptidasen -> aminopeptidase -> carboxypeptidase -> splitsen telkens 1 az
32
waarom zouden intracellulaire eiwitten afgebroken worden
- als ze fout opgevouwen zijn -> neiging toxische aggregaten te vormen - signaaleiwitten of eiwitten die maar kort functioneel mogen zijn
33
hoe gebeurt gereguleerde eiwitafbraak in cellen
- K48 polyubiquitinatie -> trigger voor afbraak in proteasoom 1. E1 neemt ubiquitine op onder atp hydrolyse 2. Ub w op E2 overgedragen 3. E2 laat Ub los, E3 plaatst uit op de N terminus van het target proteïne -> w meerdere keren doorlopen
34
welk soort ubiquitinaties hebben wat voor effect
K11 en K48 polyubiquitinatie -> proteasomale degradatie K63 polyubiquitinatie -> endocytose, kinase activatie, signaaltransductie multiubiquitinatie -> endocytose monoubiquitinatie -> genexpressie, dna herstel, endocytose, virale budding
35
verschil tussen amyloid en prionen
amyloid -> eiwitaggregaten die een filamentaire structuur aannemen met beta sheets prionen -> infectieuze eiwitten -> eens zo'n eiwit misgevouwen is induceert het diezelfde conformationele verandering in andere eiwitten -> deze stapelen op en vormen ook onoplosbare aggregaten met beta sheets
36
drie types prionziekten
- genetisch: door defect in PrPc gen - verworen: door externe bron - sporadisch: ontstaat spontaan
37
prionziekte oorzaak
- PrPc -> Prpsc - kan door genetische defecten in het PRNP gen indien het de genetische vorm is - in andere gevallen ontstaan het spontaan of door een externe besmette bron
38
verschil in structuur tussen het normale Prpc en het ziekte veroorzakende Prpsc eiwit
overgang van alfa helices naar beta strengen