7 jours 02 Flashcards
(162 cards)
1
Q
be-/uitsparen
A
économiser
2
Q
bedelaar
A
mendiant m
3
Q
bedelven
A
submerger
4
Q
bederven
A
abîmer
5
Q
bedevaart
A
pèlerinage m
6
Q
bedrag
A
compte m, montant m
7
Q
bedrijf
A
boîte v
8
Q
bedrijfszekerheid
A
fiabilité v
9
Q
bedrog, knoeierij
A
tricherie v
10
Q
begaan, plegen
A
commettre
11
Q
begeren
A
convoiter
12
Q
begraven
A
ensevelir
13
Q
behandeling
A
traitement m
14
Q
bekend iemand
A
notoriété v
15
Q
bekendmaken
A
publier
16
Q
bekentenis
A
aveu m
17
Q
belastingbetaler, belastingplichtige
A
contribuable m
18
Q
belediging
A
camouflet m
19
Q
belonen, betalen
A
rémunérer
20
Q
beloning
A
récompense v
21
Q
beschadigen
A
abîmer
22
Q
beschuldigde
A
incriminé m
23
Q
besluiten (2)
A
décider, résoudre
24
Q
besmettelijk bnw
A
contagieux
25
bestand
fichier m
26
betalen (2)
payer, rembourser
27
betrouwbaar (2)
fiable, fidèle
28
bevallen
accoucher
29
bevelen (2)
ordonner, sommer
30
bevlieging, mode
engouement m
31
bewaker
garde m
32
bewering
allégation v
33
bewijzen
prouver
34
bezitter, houder
détenteur m
35
bijeenkomst
rassemblement m
36
bijenkorf
ruche v
37
bisschop
évêque m
38
blokkade
blocus m
39
bodem, lef
culot m
40
boerderij
ferme v
41
boete
amende v
42
bondgenoot
allié m
43
boosaardigheid
méchanceté v
44
botsing, toeval
rencontre v
45
bouwer
bâtisseur m
46
breuk, doorbraak
rupture v
47
bebladerd, bladvormig
folié
48
vervuilen, bederven
croupir
49
bedriegen, beetnemen, duperen
duper
50
het bedwingen (van berg)
conquête v
51
beetje, deeltje, stukje
parcelle v
52
begerig, gretig, gulzig
avide
53
behandeling
traitement m
54
beheer, management
gestion v
55
beknibbelen, bezuinigen
lésiner
56
belichaming, incarnatie
incarnation v
57
bemanning, bemensing
équipage m
58
benadelen, schaden
nuire
59
berekening, het berekenen
calcul m
60
beschuldigen, aanklagen
inculper
61
besnaring op racket
cordage v
62
bestaansmiddelen
vivres m
63
niet meer in gebruik
désaffecté
64
bestrijding, protest
contestation v
65
beterschap, herstel
convalescence v
66
betrouwbaarheid
fiabilité v
67
bevatten, begrijpen
concevoir
68
bevatten, omvatten
englober
69
beving, siddering, (t)rilling
tremblement m
70
bevoelen, betasten
palper
71
bevoorrading
approvisionnement m
72
bevruchten, bestuiven
féconder
73
bevuild, bezoedeld
souillé
74
dof maken, bezoedelen
ternir
75
verknoeien, bezoedelen
entacher
76
bezwijken, sterven
succomber
77
binnen lopen, aandoen
faire escale
78
blik, oogopslag, kijkgat
regard m
79
bloemvormig sieraad
fleuron m
80
boer
paysan m
81
boor-, freesmachine
fraiseuse v
82
économiser
be-/uitsparen
83
mendiant m
bedelaar
84
submerger
bedelven
85
abîmer
bederven
86
pèlerinage m
bedevaart
87
compte m, montant m
bedrag
88
boîte v
bedrijf
89
fiabilité v
bedrijfszekerheid
90
tricherie v
bedrog, knoeierij
91
commettre
begaan, plegen
92
convoiter
begeren
93
ensevelir
begraven
94
traitement m
behandeling
95
notoriété v
bekend iemand
96
publier
bekendmaken
97
aveu m
bekentenis
98
contribuable m
belastingbetaler, belastingplichtige
99
camouflet m
belediging
100
rémunérer
belonen, betalen
101
récompense v
beloning
102
abîmer
beschadigen
103
incriminé m
beschuldigde
104
décider, résoudre
besluiten (2)
105
contagieux
besmettelijk bnw
106
fichier m
bestand
107
payer, rembourser
betalen (2)
108
fiable, fidèle
betrouwbaar (2)
109
accoucher
bevallen
110
ordonner, sommer
bevelen (2)
111
engouement m
bevlieging, mode
112
garde m
bewaker
113
allégation v
bewering
114
prouver
bewijzen
115
détenteur m
bezitter, houder
116
rassemblement m
bijeenkomst
117
ruche v
bijenkorf
118
évêque m
bisschop
119
blocus m
blokkade
120
culot m
bodem, lef
121
ferme v
boerderij
122
amende v
boete
123
allié m
bondgenoot
124
méchanceté v
boosaardigheid
125
rencontre v
botsing, toeval
126
bâtisseur m
bouwer
127
rupture v
breuk, doorbraak
128
folié
bebladerd, bladvormig
129
croupir
vervuilen, bederven
130
duper
bedriegen, beetnemen, duperen
131
conquête v
het bedwingen (van berg)
132
parcelle v
beetje, deeltje, stukje
133
avide
begerig, gretig, gulzig
134
traitement m
behandeling
135
gestion v
beheer, management
136
lésiner
beknibbelen, bezuinigen
137
incarnation v
belichaming, incarnatie
138
équipage m
bemanning, bemensing
139
nuire
benadelen, schaden
140
calcul m
berekening, het berekenen
141
inculper
beschuldigen, aanklagen
142
cordage v
besnaring op racket
143
vivres m
bestaansmiddelen
144
désaffecté
niet meer in gebruik
145
contestation v
bestrijding, protest
146
convalescence v
beterschap, herstel
147
fiabilité v
betrouwbaarheid
148
concevoir
bevatten, begrijpen
149
englober
bevatten, omvatten
150
tremblement m
beving, siddering, (t)rilling
151
palper
bevoelen, betasten
152
approvisionnement m
bevoorrading
153
féconder
bevruchten, bestuiven
154
souillé
bevuild, bezoedeld
155
ternir
dof maken, bezoedelen
156
entacher
verknoeien, bezoedelen
157
succomber
bezwijken, sterven
158
faire escale
binnen lopen, aandoen
159
regard m
blik, oogopslag, kijkgat
160
fleuron m
bloemvormig sieraad
161
paysan m
boer
162
fraiseuse v
boor-, freesmachine
