7 jours 13 Flashcards
(100 cards)
1
Q
zwerm, drom
A
essaim m
2
Q
uitkomst, resultaat
A
aboutissement m
3
Q
afschaffing, intrekking
A
abrogation v
4
Q
verzenden, leiden tot
A
acheminer
5
Q
verworven, vaststaand
A
acquis
6
Q
instemming, toetreding
A
adhésion v
7
Q
verzwakken,ontkrachten
A
affaiblir
8
Q
toevloeien, toestromen
A
affluer
9
Q
stroomvoorziening
A
alimentation v
10
Q
voeden, onderhouden
A
alimenter
11
Q
hoop, opeenstapeling
A
amas m
12
Q
planning, regeling
A
aménagement
13
Q
verkleinen, minder worden
A
amenuiser
14
Q
voorouder, voorloper
A
ancêtre m
15
Q
toppunt, hoogtepunt
A
apogée v
16
Q
apostel, voorstander
A
apôtre m
17
Q
leertijd, leerproces
A
apprentissage m
18
Q
bevoorrading
A
approvisionnement m
19
Q
steun, ondersteuning
A
appui m
20
Q
geschiktheid, aanleg
A
aptitude v
21
Q
munitiedeskundige
A
artificier m
22
Q
inademen, opzuigen
A
aspiration v
23
Q
dagvaarden, toekennen
A
assigner
24
Q
verwachting, afwachten
A
attente v
25
getuigenis, getuigschrift
attestation v
26
gedurfd, gewaagd
audacieux
27
(medisch) onderzoeken
ausculter
28
streng, ingetogen, sober
austère
29
begerig, gretig, gulzig
avide
30
gulzigheid, gretigheid
avidité v
31
jammerlijke mislukking
avortement m
32
miskraam, abortus,
avortement m
33
daling, vermindering
baisse v
34
vaantje, spandoek
banderole v
35
welwillend, vrijwillig
bénévole
36
gesp, ring, lus, bocht
boucle v
37
van de hand doen
brader
38
(medisch) drankje
breuvage m
39
brevet, akte, diploma
brevet m
40
stempel, zegel, capsule
cachet m
41
berekening, het rekenen
calcul m
42
lijdensweg, beproeving
calvaire m
43
kamperen, neerzetten
camper
44
capillair, haar- bnw
capillaire
45
gebrek, tekort(koming),
carence v
46
overdoen, verkopen
céder
47
hemels, goddelijk bnw
céleste
48
omringen, omcirkelen
cerner
49
stilliggen, werkloos zijn
chômer
50
top, kruin, toppunt
cime v
51
essaim m
zwerm, drom
52
aboutissement m
uitkomst, resultaat
53
abrogation v
afschaffing, intrekking
54
acheminer
verzenden, leiden tot
55
acquis
verworven, vaststaand
56
adhésion v
instemming, toetreding
57
affaiblir
verzwakken,ontkrachten
58
affluer
toevloeien, toestromen
59
alimentation v
stroomvoorziening
60
alimenter
voeden, onderhouden
61
amas m
hoop, opeenstapeling
62
aménagement
planning, regeling
63
amenuiser
verkleinen, minder worden
64
ancêtre m
voorouder, voorloper
65
apogée v
toppunt, hoogtepunt
66
apôtre m
apostel, voorstander
67
apprentissage m
leertijd, leerproces
68
approvisionnement m
bevoorrading
69
appui m
steun, ondersteuning
70
aptitude v
geschiktheid, aanleg
71
artificier m
munitiedeskundige
72
aspiration v
inademen, opzuigen
73
assigner
dagvaarden, toekennen
74
attente v
verwachting, afwachten
75
attestation v
getuigenis, getuigschrift
76
audacieux
gedurfd, gewaagd
77
ausculter
(medisch) onderzoeken
78
austère
streng, ingetogen, sober
79
avide
begerig, gretig, gulzig
80
avidité v
gulzigheid, gretigheid
81
avortement m
jammerlijke mislukking
82
avortement m
miskraam, abortus,
83
baisse v
daling, vermindering
84
banderole v
vaantje, spandoek
85
bénévole
welwillend, vrijwillig
86
boucle v
gesp, ring, lus, bocht
87
brader
van de hand doen
88
breuvage m
(medisch) drankje
89
brevet m
brevet, akte, diploma
90
cachet m
stempel, zegel, capsule
91
calcul m
berekening, het rekenen
92
calvaire m
lijdensweg, beproeving
93
camper
kamperen, neerzetten
94
capillaire
capillair, haar- bnw
95
carence v
gebrek, tekort(koming),
96
céder
overdoen, verkopen
97
céleste
hemels, goddelijk bnw
98
cerner
omringen, omcirkelen
99
chômer
stilliggen, werkloos zijn
100
cime v
top, kruin, toppunt
