7 jours 15 Flashcards
(100 cards)
1
Q
vuilnisbelt, vergaarbak
A
dépotoir m
2
Q
verloop, ontwikkeling
A
déroulement m
3
Q
bestemming veranderen
A
désaffecter
4
Q
aanduiden, bestemmen
A
désigner
5
Q
opsporen, ontdekken
A
détecter
6
Q
gevangen houden
A
détenir
7
Q
omleiding, ontvoering
A
détournement m
8
Q
alle schaamte verliezen
A
dévergonder
9
Q
motto, devies, slogan
A
devise v
10
Q
verminderen, verlagen
A
diminuer
11
Q
leider, leidinggevende
A
dirigeant m
12
Q
verdwijning, overlijden
A
disparition v
13
Q
oplossen, opheffen
A
dissoudre
14
Q
twijfel, onzekerheid
A
doute m
15
Q
bedriegen, beetnemen
A
duper
16
Q
instorting, inzakking
A
éboulement m
17
Q
vervaldag, termijn
A
échéance v
18
Q
in omloop brengen
A
écouler
19
Q
slijten, wegwerken
A
écouler
20
Q
geschrift, akte, bewijs
A
écrit m
21
Q
zoetje, zoetmiddel
A
édulcorant m
22
Q
afbeelding, beeltenis
A
effigie v
23
Q
ineenzakken, instorting
A
effondrement m
24
Q
toelichting, verklaring
A
élucidation v
25
opklaring, windstilte
embellie v
26
wegdragen, meenemen
emporter
27
vat, greep, invloed
emprise v
28
het hogere eisen stellen
enchère v
29
bevatten, omvatten
englober
30
opslokken, verkwisten
engloutir
31
opgeruimd, vrolijk bnw
enjoué
32
wegzakken, vastlopen,
enlisement m
33
uithangbord, teken
enseigne v
34
bezoedelen, verknoeien
entacher
35
afgunstig(e) znw + bnw
envieux
36
eendags-, korstondig
éphémère
37
groots, gedenkwaardig
épique
38
proefneming, wedstrijd
épreuve v
39
bemanning, bemensing
équipage m
40
oprichten, verheffen tot
ériger
41
geleerd, erudiet bnw
érudit
42
proefneming, toets, test
essai m
43
gravure, grafiek, plaat
estampe v
44
uitzetten, uitwijzen
expulser
45
binnenlopen, aandoen
faire escale
46
wild, woest, fel, schuw
farouche
47
bevruchting, bestuiving
fécondation v
48
bevruchten, bestuiven
féconder
49
vastheid, stevigheid
fermeté
50
weg- en railvervoer
ferroutage m
51
dépotoir m
vuilnisbelt, vergaarbak
52
déroulement m
verloop, ontwikkeling
53
désaffecter
bestemming veranderen
54
désigner
aanduiden, bestemmen
55
détecter
opsporen, ontdekken
56
détenir
gevangen houden
57
détournement m
omleiding, ontvoering
58
dévergonder
alle schaamte verliezen
59
devise v
motto, devies, slogan
60
diminuer
verminderen, verlagen
61
dirigeant m
leider, leidinggevende
62
disparition v
verdwijning, overlijden
63
dissoudre
oplossen, opheffen
64
doute m
twijfel, onzekerheid
65
duper
bedriegen, beetnemen
66
éboulement m
instorting, inzakking
67
échéance v
vervaldag, termijn
68
écouler
in omloop brengen
69
écouler
slijten, wegwerken
70
écrit m
geschrift, akte, bewijs
71
édulcorant m
zoetje, zoetmiddel
72
effigie v
afbeelding, beeltenis
73
effondrement m
ineenzakken, instorting
74
élucidation v
toelichting, verklaring
75
embellie v
opklaring, windstilte
76
emporter
wegdragen, meenemen
77
emprise v
vat, greep, invloed
78
enchère v
het hogere eisen stellen
79
englober
bevatten, omvatten
80
engloutir
opslokken, verkwisten
81
enjoué
opgeruimd, vrolijk bnw
82
enlisement m
wegzakken, vastlopen,
83
enseigne v
uithangbord, teken
84
entacher
bezoedelen, verknoeien
85
envieux
afgunstig(e) znw + bnw
86
éphémère
eendags-, korstondig
87
épique
groots, gedenkwaardig
88
épreuve v
proefneming, wedstrijd
89
équipage m
bemanning, bemensing
90
ériger
oprichten, verheffen tot
91
érudit
geleerd, erudiet bnw
92
essai m
proefneming, toets, test
93
estampe v
gravure, grafiek, plaat
94
expulser
uitzetten, uitwijzen
95
faire escale
binnenlopen, aandoen
96
farouche
wild, woest, fel, schuw
97
fécondation v
bevruchting, bestuiving
98
féconder
bevruchten, bestuiven
99
fermeté
vastheid, stevigheid
100
ferroutage m
weg- en railvervoer
