bedingt - bestürzend Flashcards
(43 cards)
1
Q
bedingt (Bedingung)
A
beperkt, onder voorwaarde, tot op zekere hoogte
2
Q
bedürfen (Bedürfnis)
A
nodig hebben, behoeven
3
Q
beeinträchtigen
A
nadelig beïnvloeden
4
Q
befördern
A
vervoeren; bevorderen
5
Q
befürworten
A
pleiten voor
6
Q
begegnen (Begegnung)
A
ontmoeten
7
Q
die Begeisterung
A
enthousiasme
8
Q
begründen (Begründung)
A
motiveren
9
Q
behaftet
A
behept, belast
10
Q
behalten
A
houden; onthouden
11
Q
beharrlich
A
hardnekkig; vasthoudend
12
Q
behaupten
A
beweren; handhaven
13
Q
beheben
A
uit de weg ruimen
14
Q
Behörden (mv)
A
autoriteiten, overheid
15
Q
beimessen
A
toekennen
16
Q
belegen (Beleg)
A
bewijzen; bezetten
17
Q
beliebig
A
willekeurig
18
Q
bemängeln
A
bekritiseren
19
Q
bemerkenswert
A
opmerkelijk
20
Q
das Benehmen
A
gedrag
21
Q
beobachten
A
waarnemen
22
Q
bequem
A
gemakkelijk
23
Q
der Berater
A
adviseur
24
Q
berechtigen
A
het recht geven
25
berechtigt
rechtvaardig
26
der Bereich
gebied
27
der Bericht
verslag
28
die Berichterstattung
verslaggeving
29
berücksichtigen
rekening houden met
30
beschäftigt
bezig, aan het werk
31
die Beschäftigung
werkgelegenheid
32
bescheren
geven; opleveren
33
beschleunigen
bespoedigen; versnellen
34
beschränken (beschränkt)
beperken
35
beschützen
beschermen
36
sich beschweren
zich beklagen
37
beschwichtigen
tot bedaren brengen, kalmeren
38
besiedelt
bevolkt
39
bestätigen
bevestigen
40
bestehen
slagen (examen)
41
bestimmen
bepalen
42
bestreiten
ontkennen, betwisten; bekostigen
43
bestürzend
verontrustend
