sich herumsprechen - die Klausel Flashcards
(44 cards)
1
Q
sich herumsprechen
A
van mond tot mond gaan
2
Q
herunterladen
A
downloaden (computer)
3
Q
hervorgehen
A
blijken
4
Q
hervorheben
A
benadrukken
5
Q
hervorragend
A
uitstekend
6
Q
hetzen
A
opjagen; ophitsen
7
Q
hiesig
A
van hier
8
Q
die Hingabe
A
toewijding
9
Q
hingegen
A
daarentegen
10
Q
hinlänglich
A
voldoende
11
Q
hinreichend
A
voldoende
12
Q
hinsichtlich
A
met betrekking tot
13
Q
ins Hintertreffen geraten
A
achterop raken
14
Q
(darüber) hinwegtäuschen
A
verbloemen, verhelen
15
Q
hinweisen (Hinweis)
A
(aan)wijzen op, informeren
16
Q
hochrechnen
A
een prognose maken
17
Q
immerhin
A
altijd nog; in elk geval
18
Q
indem
A
doordat
19
Q
indes
A
echter, evenwel
20
Q
indessen
A
ondertussen
21
Q
der Inhaber
A
eigenaar
22
Q
innehaben
A
beschikken over, bezitten
23
Q
das Interesse
A
belang; belangstelling
24
Q
inwiefern
A
in hoeverre
25
irgendein
één of ander
26
irgendwie
op de één of andere manier
27
irreführen
misleiden
28
sich irren
zich vergissen
29
irrig
onjuist, misleidend
30
der Irrtum
vergissing
31
jäh
plotseling, onverwacht
32
die Jahrhundertwende
eeuwwisseling
33
je
ooit; elk, ieder
34
je nach dem
afhankelijk van
35
jeglich
om het even welk
36
das Jenseits
het hiernamaals
37
je ... umso (desto)
hoe ... hoe
38
jeweilig
desbetreffend
39
jeweils
telkens
40
keineswegs
geenszins
41
die Kernkraft
kernenergie
42
klar werden
duidelijk worden
43
klären (Klärung)
ophelderen
44
die Klausel
clausule, voorwaarde