schließen - der Streik Flashcards
(45 cards)
1
Q
schließen
A
concluderen
2
Q
die Schlussfolgerung
A
conclusie
3
Q
schnelllebig
A
jachtig, snel voorbijgaand
4
Q
schonen
A
ontzien
5
Q
schützen
A
beschermen, bewaren
6
Q
schwanken
A
wankelen; weifelen; wisselen
7
Q
schwärmen für
A
dwepen met
8
Q
schwärzen
A
zwart maken; vertroebelen
9
Q
die Schwelle
A
drempel
10
Q
das Schwellenland
A
land met een economie in opkomst
11
Q
sich sehnen nach (Sehnsucht)
A
verlangen naar
12
Q
die Selbstbeschränkung
A
zelfbeperking
13
Q
selten
A
zelden, bijna nooit
14
Q
seltsam
A
vreemd, eigenaardig
15
Q
senken (Senkung)
A
verminderen, dalen
16
Q
sensibel
A
gevoelig
17
Q
die Sicherung
A
beveiliging
18
Q
die Siedlung
A
stadswijk
19
Q
der Sinn
A
zin, betekenis; zintuig
20
Q
die Sozialhilfe
A
bijstand
21
Q
sparen
A
sparen; bezuinigen
22
Q
spärlich
A
spaarzaam
23
Q
speichern
A
opslaan
24
Q
spenden (Spende)
A
een gift doen
25
die Sperrfrist
verbodstermijn
26
der Staatsanwalt
officier van justitie
27
ständig
voortdurend
28
statt
in plaats van
29
stattlich
fors, imposant
30
der Stau
file
31
staunen
verbaasd zijn
32
stehen zu
vinden van
33
die Stelle
plaats, plek; baan, werk
34
der Stellenwert
waarde, betekenis
35
Stellung nehmen
stelling nemen
36
stet (stetig)
aanhoudend
37
die Steuer
belasting (betalen)
38
die Steuerhinterziehung
belastingontduiking
39
das Stichwort
trefwoord
40
stiften
schenken, sponsoren; stichten
41
stolz
trots
42
die Strafanstalt
gevangenis
43
Strafbehörden
politie en justitie
44
sich sträuben
zich verzetten
45
der Streik
staking
