verstoßen gegen (Verstoß) - vorzugsweise Flashcards

(43 cards)

1
Q

verstoßen gegen (Verstoß)

A

handelen in strijd met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

versuchen (Versuch)

A

proberen, een poging doen; experimenteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vertreten

A

vertegenwoordigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

eine Meinung vertreten

A

standpunt innemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

der Vertreter

A

vertegenwoordiger, lid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

veruntreuen (Veruntreuung)

A

verduisteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verwalten (Verwalter)

A

beheren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sich verwandeln

A

veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verwegen

A

roekeloos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verwenden

A

gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verwerten

A

verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verwirklichen

A

realiseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verzerren

A

vervormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verzichten auf (Verzicht)

A

afzien van, afstand doen van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verzweifelt

A

wanhopig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vielmehr

A

veeleer, in tegendeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

von vornherein

A

bij voorbaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

vorausgesetzt dass

19
Q

voraussagen

20
Q

voraussetzen

A

veronderstellen

21
Q

die Voraussetzung

22
Q

voraussichtlich

23
Q

der Vorbehalt

A

voorbehoud, restrictie

24
Q

vorbeugen

25
vorbringen
aandragen, naar voren brengen
26
vordergründig
oppervlakkig; vluchtig
27
vordringlich
dringend
28
vorgehen (Vorgang)
gebeuren; te werk gaan
29
das Vorgehen
handelwijze
30
der Vorgesetzte
chef, meerdere
31
vorhaben (Vorhaben)
van plan zijn
32
vorhergehen
voorafgaan
33
vorhersagen, vorhersehen
voorspellen
34
vorhin
zoëven
35
der Vorsatz
plan
36
vorsätzlich
opzettelijk
37
vorschlagen (Vorschlag)
voorstellen
38
Maßnahmen vorsehen
plannen van maatregelen
39
der Vorstand
bestuur, directie
40
vorübergehend
tijdelijk
41
vorwerfen (Vorwurf)
verwijten
42
vorziehen
de voorkeur geven
43
vorzugsweise
bij voorkeur