Deel 4 - Woordenschat (Definities) Flashcards

(59 cards)

1
Q

de aarde
De aarde draait om de zon.

A

de planeet waarop wij leven * de grond * de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de beker
Hij drinkt uit een beker.

A

een drinkvat * een prijs * een trofee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de borstel
Ze gebruikt een borstel om haar haar te kammen.

A

een werktuig met haren * een schoonmaakmiddel * een kam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de container
De container is vol met afval.

A

een grote bak * een opslagmiddel * een transportmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het afval
Het afval wordt elke week opgehaald.

A

ongewenste resten * vuilnis * rommel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het huishouden
Het huishouden is veel werk.

A

het verzorgen van een huis * het huishouden doen * de huishouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het klimaat
Het klimaat verandert snel.

A

het weer over een lange periode * de weersomstandigheden * de temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het milieu
We moeten het milieu beschermen.

A

de omgeving * de natuur * de leefomgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de elektriciteit
De elektriciteit is uitgevallen.

A

stroom * elektrische energie * spanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de energie
We moeten energie besparen.

A

kracht * vermogen * arbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de generatie
Elke generatie heeft zijn eigen uitdagingen.

A

een groep mensen van dezelfde leeftijd * een tijdperk * een leeftijdsgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de geur
De geur van bloemen is heerlijk.

A

een luchtje * een aroma * een reuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de gewoonte
Het is een gewoonte om vroeg op te staan.

A

een gebruik * een traditie * een ritueel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de hoeveelheid
De hoeveelheid suiker in dit drankje is te hoog.

A

de kwantiteit * de maat * het aantal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de machine
De machine is kapot.

A

een apparaat * een werktuig * een mechanisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de oplader
Ik ben mijn oplader vergeten.

A

een apparaat om op te laden * een lader * een voedingsapparaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de regel
Dit is een belangrijke regel.

A

een voorschrift * een richtlijn * een bepaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de rommel
De kamer is vol met rommel.

A

troep * rotzooi * vuil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de stoep
De stoep is glad.

A

het trottoir * de straatkant * de wandelweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de taakverdeling
De taakverdeling is eerlijk.

A

het verdelen van taken * de werkverdeling * de taakverdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de verandering
Verandering is moeilijk.

A

de wijziging * de aanpassing * de ommekeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de vervuiling
De vervuiling in de stad is ernstig.

A

de verontreiniging * de besmetting * de milieuvervuiling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de was
De was is nog nat.

A

de wasgoed * de wasbeurt * de was

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het pakje
Het pakje is aangekomen.

A

een pakket * een doosje * een zending

25
het toestel Het toestel werkt niet goed.
een apparaat * een machine * een instrument
26
de ecologische voetafdruk We moeten onze ecologische voetafdruk verkleinen.
de impact op het milieu * de ecologische belasting * de milieubelasting
27
de groene energie Groene energie is de toekomst.
duurzame energie * hernieuwbare energie * milieuvriendelijke energie
28
aanzetten Zet de tv aan.
inschakelen * activeren * aanmaken
29
afruimen Kun je de tafel afruimen?
opruimen * schoonmaken * afhalen
30
bewaren Bewaar de restjes in de koelkast.
opslaan * behouden * opbergen
31
dienen voor Dit apparaat dient voor het meten van temperatuur.
gebruikt worden voor * bestemd zijn voor * nuttig zijn voor
32
dweilen Hij dweilt de vloer.
de vloer schoonmaken * moppen * schoonmaken
33
leveren We leveren de producten binnen een week.
bezorgen * afleveren * brengen
34
ophalen Ik moet de kinderen van school ophalen.
afhalen * meenemen * ophalen
35
opruimen Kun je je kamer opruimen?
netjes maken * schoonmaken * ordenen
36
schoonmaken Ze maakt het huis schoon.
reinigen * poetsen * zuiveren
37
stinken De vuilnisbak stinkt.
een onaangename geur hebben * vies ruiken * walmen
38
stofzuigen Ik moet de woonkamer stofzuigen.
met een stofzuiger schoonmaken * zuigen * stof verwijderen
39
strijken Hij strijkt zijn overhemd.
glad maken * persen * gladstrijken
40
uitzetten Zet de computer uit.
uitschakelen * afzetten * stoppen
41
vegen Veeg de vloer alsjeblieft.
met een bezem schoonmaken * borstelen * schoonvegen
42
verbruiken We verbruiken te veel water.
consumeren * gebruiken * opmaken
43
verdelen We verdelen de taken eerlijk.
opsplitsen * toewijzen * verspreiden
44
de tafel dekken Kun je de tafel dekken?
de tafel klaarmaken * de tafel opmaken * de tafel inrichten
45
de was doen Ik moet de was doen.
de was wassen * de wasgoed schoonmaken * de wasbeurt uitvoeren
46
huishouden doen Ze doet het huishouden.
het huis schoonmaken * huishoudelijke taken uitvoeren * het huishouden verzorgen
47
dringend Dit is een dringende zaak.
urgent * noodzakelijk * spoedeisend
48
ecologisch We moeten ecologisch verantwoord handelen.
milieuvriendelijk * duurzaam * groen
49
elektrisch We hebben een elektrische auto.
met elektriciteit werkend * elektrisch aangedreven * elektrisch geladen
50
herbruikbaar Gebruik herbruikbare tassen.
meerdere keren te gebruiken * recyclebaar * opnieuw te gebruiken
51
milieubewust Ze zijn milieubewust.
bewust van het milieu * ecologisch verantwoord * milieuvriendelijk
52
ouderwets Zijn ideeën zijn ouderwets.
niet modern * traditioneel * antiek
53
smerig De vloer is smerig.
vies * vuil * goor
54
vies Het eten smaakt vies.
smerig * vuil * onsmakelijk
55
normaal gezien Normaal gezien is hij op tijd.
meestal * doorgaans * gewoonlijk
56
een hekel hebben aan Ik heb een hekel aan spinnen.
niet leuk vinden * afkeer hebben van * een afschuw hebben van
57
een heleboel Er zijn een heleboel mensen op het feest.
veel * een groot aantal * een hoop
58
in de loop van In de loop van de dag zal het regenen.
gedurende * tijdens * in de tijd van
59
intussen Intussen wachten we op nieuws.
ondertussen * inmiddels * in de tussentijd