Delftse 18 Flashcards

(46 cards)

1
Q

… (Do you come from a big family)?

- Mijn ouders hebben zes kinderen. Ik heb drie broers en twee zussen.

A

Kom jij uit een groot gezin?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kom jij uit een groot gezin?

- … (My parents have six children). Ik heb drie … (brothers) en twee … (sisters).

A

Mijn ouders hebben zes kinderen
broers
zussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

… (Does your family also live in the Netherlands)?

- Alleen mijn jongste zus.

A

Woont jouw familie ook in Nederland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Woont jouw familie ook in Nederland?

- Alleen mijn jongste zus. … (She is married to a Dutchman).

A

Zij is getrouwd met een Nederlander.

Regelmatig werkwoord: TROU-wen
ik trouw
jij/u trouwt
hij/zij trouwt
wij/zij/jullie trouwen
ik/jij/u/hij/zij trouwde
wij/zij/jullie trouwden
hij is getrouwd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

… (Because of that) kent ze beter Nederlands dan ik.

A

Daardoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Daardoor … (she knows Dutch better than I ).

A

kent ze beter Nederlands dan ik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

… (They have three children, two boys and a girl).

A

Ze hebben drie kinderen, twee jongens en een meisje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Maar … (the rest of my family) woont niet in Nederland.

A

de rest van mijn familie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

… (Do you often visit your sister?)?

- Ja, ik help haar regelmatig met de kinderen.

A

Ga je vaak bij je zus op bezoek?

op bezoek:to visit
het be-ZOEK: visit

Onregelmatig werkwoord: be-ZOE-ken
ik bezoek
jij/u bezoekt
hij/zij bezoekt
wij/zij/jullie bezoeken
ik/jij/u/hij/zij bezocht
wij/zij/jullie bezochten
hij heeft bezocht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ga je vaak bij je zus op bezoek?

- Ja, … (I help her regularly) met de kinderen.

A

ik help haar regelmatig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

… (She is very busy), want ze werkt vier dagen per week.

A

Zij heeft het erg druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

… (It’s very crowded / It is very busy).

A

Het is erg druk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zij heeft het erg druk, … (because she works four days a week).

A

want ze werkt vier dagen per week.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

… (Both your parents are still alive)?

- Gelukkig wel.

A

Leven je beide ouders nog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leven je beide ouders nog?

- … (Fortunately.).Ze zijn nog gezond en flink, ze zorgen voor zichzelf.

A

Gelukkig wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leven je beide ouders nog?

- Gelukkig wel. Ze zijn … (still healthy and fit), ze zorgen voor zichzelf.

A

nog gezond en flink

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leven je beide ouders nog?

- Gelukkig wel. Ze zijn nog gezond en flink, … (they take care of themselves.).

A

ze zorgen voor zichzelf.

zorgen voor: take care of

Regelmatig werkwoord: ZOR-gen
ik zorg
jij/u zorgt
hij/zij zorgt
wij/zij/jullie zorgen
ik/jij/u/hij/zij zorgde
wij/zij/jullie zorgden
hij heeft gezorgd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

… (But recently) zijn ze wel gestopt met werken.

A

Maar onlangs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Maar onlangs … (they have stopped working.).

A

zijn ze wel gestopt met werken.

Regelmatig werkwoord: STOP-pen
ik stop
jij/u stopt
hij/zij stopt
wij/zij/jullie stoppen
ik/jij/u/hij/zij stopte
wij/zij/jullie stopten
hij is gestopt
20
Q

… (My father had a small company) waar ze kleding maken.

A

Mijn vader had een klein bedrijf

het bedrijf: the company

21
Q

Mijn vader had een klein bedrijf … (where they make clothes.).

A

waar ze kleding maken.

22
Q

Hij … (has sold the company).

A

heeft het bedrijf verkocht

23
Q

Nu zijn ze van plan … (soon to come to the Netherlands ) voor een vakantie.

A

spoedig naar Nederland te komen

spoedig:soo

24
Q

… (Now they are planning) spoedig naar Nederland te komen voor een vakantie.

A

Nu zijn ze van plan

25
... (I hope that) ze een paar weken blijven.
Ik hoop dat
26
Ik hoop dat ... (they stay a few weeks).
ze een paar weken blijven.
27
Ik heb ze ... (already so long) niet gezien.
al zo lang
28
Ik ... (haven't seen them already so long time).
heb ze al zo lang niet gezien ``` Onregelmatig werkwoord: zien ik zie jij/u ziet hij/zij ziet wij/zij/jullie zien ik/jij/u/hij/zij zag wij/zij/jullie zagen hij heeft gezien ```
29
En heb je ... (still grandparents)?
nog grootouders
30
... ( They died unfortunately) toen ik klein was.
Die zijn helaas gestorven ``` Onregelmatig werkwoord: STER-ven ik sterf jij/u sterft hij/zij sterft wij/zij/jullie sterven ik/jij/u/hij/zij stierf wij/zij/jullie stierven hij is gestorven ```
31
Die zijn helaas gestorven ... (when I was little/ ben küçükken).
toen ik klein was
32
Ik ... (I have hardly known them.). Dat vind ik jammer.
heb ze nauwelijks gekend ``` Regelmatig werkwoord: KEN-nen ik ken jij/u kent hij/zij kent wij/zij/jullie kennen ik/jij/u/hij/zij kende wij/zij/jullie kenden hij heeft gekend ```
33
Ik heb ze nauwelijks gekend. ... (I think that's a shame).
Dat vind ik jammer.
34
... (Grandparents play an important role in the family), althans in onze cultuur.
Grootouders spelen een belangrijke rol in de familie
35
Grootouders spelen een belangrijke rol in de familie, ... (at least in our culture).
althans in onze cultuur
36
Iedereen houdt rekening met ... (their ideas) en opvattingen.
hun ideeën het iDEE: the idea de ideeën: the ideas
37
Iedereen houdt rekening met ... (their ideas and opinions).
hun ideeën en opvattingen. de OPvatting: the opinion, view
38
Iedereen ... (takes into account) hun ideeën en opvattingen.
houdt rekening met
39
Zij ... (have a lot of authority), net als de ouders.
hebben veel gezag het gezag: the authority
40
Die kunnen ... (even determine) met wie je moet trouwen.
zelfs bepalen
41
Die kunnen zelfs bepalen met wie je moet trouwen. ... (Can you imagine)?
Kun je je dat voorstellen?
42
Of vind je het ... (a bad thing) dat de ouders over zulke zaken beslissen?
een slechte zaak de zaak
43
Of vind je het een slechte zaak dat de ouders ... (about such matters) beslissen?
over zulke zaken
44
Of vind je het een slechte zaak dat de ouders over zulke zaken ... (decide)?
beslissen ``` Regelmatig werkwoord: be-SLIS-sen ik beslis jij/u beslist hij/zij beslist wij/zij/jullie beslissen ik/jij/u/hij/zij besliste wij/zij/jullie beslisten hij heeft beslist ```
45
... (What is your opinion) hierover?
Wat is jouw mening de MEning: the opinion de meningen
46
Wat is jouw mening ... (about this)?
hierover