Routuledge 2.3 Flashcards

(44 cards)

1
Q

Kees, … (do you do the dishes)?

-Maar ik moet altijd afwassen. Waarom kan Jasper het niet doen?

A

doe jij de afwas

de afwas doen: to wash the dishes

Regelmatig werkwoord: AF-was-sen : to do the dishes
ik was af (… ik afwas)
jij/u wast af (… jij afwast)
hij/zij wast af (… hij afwast)
wij/zij/jullie wassen af (… wij afwassen)
ik/jij/u/hij/zij waste af (… ik afwaste)
wij/zij/jullie wasten af (… wij afwasten)
hij heeft afgewassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Jasper kan papa helpen … (tidy up with the attic).

A

met de zolder opruimen

de zolder: the attic, çatı katı

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat? Nee hoor, ik ga met Patrick en Michel de stad in. … (I arranged that yesterday).

A

Dat heb ik gisteren afgesproken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ik moet … ( really go now).

I really need to go now

A

nu echt weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer begint … (the performance)?

-Om 8 uur.

A

de voorstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik hou niet van … (spicy food).

A

scherp eten

scherp= pittig= heet : hepsi baharatlı demek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

… (From now on) moet je wat aardiger zijn tegen je vriendin.

A

Voortaan : Vanaf nu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

… (See you in a little while)

A

Tot straks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

… (I will do it).

A

Ik zal het wel doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

… (That’s possible).

A

Dat kan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

… (That’s necessary, unfortunately.)

A

Dat moet helaas.

Özellikle resmi işlerde kullanılır.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

… (Will you be careful?)

A

Zal je opletten?
Zal je oppassen?
Zal je voorzichtig zijn?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

… (I actually want to in a little while) mijn foto’s bekijken, maar ik moet eerst mijn kamer opruimen.

A

Ik wil straks eigenlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ik wil straks eigenlijk mijn foto’s bekijken, … (but I have to clean up my room first.).

A

maar ik moet eerst mijn kamer opruimen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

… (Who vacuum cleaner at your home?)

A

Wie stofzuigt bij jou thuis?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wie doet … (washing dishes at home)?

A

bij jou thuis de afwas?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wie stofzuigt of doet de afwas bij jou thuis?

  • Dat doe ik alleen.
  • Dat doen we samen.
  • Dat doet mijn man/zus/vrouw/partner enz.
  • … (We do this in turn)
A

Dat doen we om de beurt.

iets om de beurt doen: to take turns doing something
enz. [enzovoort]: etc., and so on

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wie … bij jou thuis … (do the gardening)?

-Dat doen we om de beurt.

A

doet … de tuin

19
Q

Wie … bij jou thuis … ( do the laundry)?

-Dat doe ik alleen.

A

doet … de was

20
Q

Wie … bij jou thuis … (do the shopping)?

-Meestal doet mijn man de boodschappen, maar soms doe ik dat ook.

A

doet.. de boodschappen

21
Q

Wie … (put out the bin/garbage) bij jou thuis?
-Dat doet mijn man, maar hij vergeet het meestal.

-Okay, ik zet de vuilniszak wel buiten.

A

zet de vuilniszak buiten

22
Q

Wie … (to iron) bij jou thuis?

-Iedereen … ( to iron) zijn of haar eigen kleding.

A

strijkt

Onregelmatig werkwoord: STRIJ-ken
ik strijk
jij/u strijkt
hij/zij strijkt
wij/zij/jullie strijken
ik/jij/u/hij/zij streek
wij/zij/jullie streken
hij heeft gestreken
23
Q

Wie …( arrange the holiday) bij jou thuis?

-Dat doen we samen.

A

regelt de vakantie

regelen: to arrange
- ervoor zorgen dat alles goed gaat
vb: de agent regelt het verkeer
synoniemen: kanaliseren coördineren
tegenstelling: ontregelen

Regelmatig werkwoord: RE-ge-len
ik regel
jij/u regelt
hij/zij regelt
wij/zij/jullie regelen
ik/jij/u/hij/zij regelde
wij/zij/jullie regelden
hij heeft geregeld
24
Q

Wie … ( take the financial decisions) bij jou thuis?

-Dat doen we samen.

A

neemt de financiele beslissingen

beslissen: to decide
Regelmatig werkwoord: be-SLIS-sen
ik beslis
jij/u beslist
hij/zij beslist
wij/zij/jullie beslissen
ik/jij/u/hij/zij besliste
wij/zij/jullie beslisten
hij heeft beslist
25
Wie ... (phone the plumber) bij jou thuis? | -Dat doet mijn man.
belt de loodgieter ``` bellen: door de telefoon met iemand praten vb: ik bel je vanavond synoniemen: opbellen, telefoneren Regelmatig werkwoord: BEL-len ik bel jij/u belt hij/zij belt wij/zij/jullie bellen ik/jij/u/hij/zij belde wij/zij/jullie belden hij heeft gebeld ```
26
Wie ... ( take the children to the nursery/ childminder) bij jou thuis? -Dat doen we om de beurt. Vier dagen breng ik onze zon naar kinderopvang, een dag brengt mijn man
brengt de kinderen naar de kinderopvang ``` Onregelmatig werkwoord: BREN-gen ik breng jij/u brengt hij/zij brengt wij/zij/jullie brengen ik/jij/u/hij/zij bracht wij/zij/jullie brachten hij heeft gebracht ```
27
... je de boeken vandaag ... (Bring back)? | Je moet vandaag echt de boeken ... (bring back))
Breng... terug terugbrengen Onregelmatig werkwoord: te-RUG-bren-gen ik breng terug (... ik terugbreng) jij/u brengt terug (... jij terugbrengt) hij/zij brengt terug (... hij terugbrengt) wij/zij/jullie brengen terug (... wij terugbrengen) ik/jij/u/hij/zij bracht terug (... ik terugbracht) wij/zij/jullie brachten terug (... wij terugbrachten) hij heeft teruggebracht
28
Morgen ruim ik mijn kamer op. Maar eerst ... (I have to rest).
moet ik even uitrusten Regelmatig werkwoord: UIT-rus-ten :to rest ik rust uit (... ik uitrust) jij/u rust uit (... jij uitrust) hij/zij rust uit (... hij uitrust) wij/zij/jullie rusten uit (... wij uitrusten) ik/jij/u/hij/zij rustte uit (... ik uitrustte) wij/zij/jullie rustten uit (... wij uitrustten) hij heeft uitgerust
29
Wanneer ... (do you call your mother?)?
bell je je moeder op ``` opbellen regelmatig werkwoord uitspraak: OP-bel-len door de telefoon met iemand praten vb: kan ik hier opbellen? synoniemen: bellen / telefoneren ```
30
Je moet je geld niet aan die nonsens .... (spend).
uitgeven ``` Onregelmatig werkwoord: UIT-ge-ven ik geef uit (... ik uitgeef) jij/u geeft uit (... jij uitgeeft) hij/zij geeft uit (... hij uitgeeft) wij/zij/jullie geven uit (... wij uitgeven) ik/jij/u/hij/zij gaf uit (... ik uitgaf) wij/zij/jullie gaven uit (... wij uitgaven) hij heeft uitgegeven ```
31
Ik kan geen nieuwe boeken meer lenen,... (because I have to return my old books first.).
want ik moet eerst mijn oude boeken terugbrengen
32
... (I actually want to buy a new computer), maar ik moet eerst mijn collegegeld betalen.
Ik wil straks eigenlijk een nieuwe computer kopen
33
Wie ... de vaatwasser ...? (Who puts the dishwasher in?) | -Tegenwoordig ruimt mijn moeder de vaatwasser in, normaal gesproken, ruim ik de vaatwasser in.
ruimt ... in inruimen: vaatwasser/ kast Regelmatig werkwoord: IN-rui-men ik ruim in (... ik inruim) jij/u ruimt in (... jij inruimt) hij/zij ruimt in (... hij inruimt) wij/zij/jullie ruimen in (... wij inruimen) ik/jij/u/hij/zij ruimde in (... ik inruimde) wij/zij/jullie ruimden in (... wij inruimden) hij heeft ingeruimd
34
Morgen ... ik mijn kamer ... (tidy up), maar eerst moet ik even uitrusten.
ruim.. op Regelmatig werkwoord: OP-rui-men ik ruim op (... ik opruim) jij/u ruimt op (... jij opruimt) hij/zij ruimt op (... hij opruimt) wij/zij/jullie ruimen op (... wij opruimen) ik/jij/u/hij/zij ruimde op (... ik opruimde) wij/zij/jullie ruimden op (... wij opruimden) hij heeft opgeruimd
35
Morgen ruim ik mijn kamer op, maar eerst moet ik even ... (rest).
uitrusten :to rest Regelmatig werkwoord: UIT-rus-ten ik rust uit (... ik uitrust) jij/u rust uit (... jij uitrust) hij/zij rust uit (... hij uitrust) wij/zij/jullie rusten uit (... wij uitrusten) ik/jij/u/hij/zij rustte uit (... ik uitrustte) wij/zij/jullie rustten uit (... wij uitrustten) hij heeft uitgerust
36
Wanneer ... je je moeder ... (call up)?
bel ... op Regelmatig werkwoord: OP-bel-len ik bel op (... ik opbel) jij/u belt op (... jij opbelt) hij/zij belt op (... hij opbelt) wij/zij/jullie bellen op (... wij opbellen) ik/jij/u/hij/zij belde op (... ik opbelde) wij/zij/jullie belden op (... wij opbelden) hij heeft opgebeld
37
Je moet je geld niet aan die nonsens ... (spend). | ... je geld toch niet aan die nonsens ... (spend)?
uitgeven Geef ... uit ``` Onregelmatig werkwoord: UIT-ge-ven ik geef uit (... ik uitgeef) jij/u geeft uit (... jij uitgeeft) hij/zij geeft uit (... hij uitgeeft) wij/zij/jullie geven uit (... wij uitgeven) ik/jij/u/hij/zij gaf uit (... ik uitgaf) wij/zij/jullie gaven uit (... wij uitgaven) hij heeft uitgegeven ```
38
Hij ... er nog even over ... (think), maar hij moet er niet te lang over ... (think). (He thinks about it for a while, but he shouldn't think about it too long)
denkt... na nadenken nadenken over:to think about Onregelmatig werkwoord: NA-den-ken ik denk na (... ik nadenk) jij/u denkt na (... jij nadenkt) hij/zij denkt na (... hij nadenkt) wij/zij/jullie denken na (... wij nadenken) ik/jij/u/hij/zij dacht na (... ik nadacht) wij/zij/jullie dachten na (... wij nadachten) hij heeft nagedacht
39
Ik ga vanavond een nieuw Grieks recept ... (try out). | ... jij dan dat Marokkaanse recept ... (try out)?
uitproberen Probeer ... uit Regelmatig werkwoord: UIT-pro-be-ren ik probeer uit (... ik uitprobeer) jij/u probeert uit (... jij uitprobeert) hij/zij probeert uit (... hij uitprobeert) wij/zij/jullie proberen uit (... wij uitproberen) ik/jij/u/hij/zij probeerde uit (... ik uitprobeerde) wij/zij/jullie probeerden uit (... wij uitprobeerden) hij heeft uitgeprobeerd
40
... je de ex-vriendin ook ...(invite)?
Nodig...uit uitnodigen:to invite Regelmatig werkwoord: UIT-no-di-gen ik nodig uit (... ik uitnodig) jij/u nodigt uit (... jij uitnodigt) hij/zij nodigt uit (... hij uitnodigt) wij/zij/jullie nodigen uit (... wij uitnodigen) ik/jij/u/hij/zij nodigde uit (... ik uitnodigde) wij/zij/jullie nodigden uit (... wij uitnodigden) hij heeft uitgenodigd
41
Ik maak de keuken wel schoon. ... (Do you the dishes then).
Was jij dan af?
42
Ik breng de boeken wel terug. ... (Do you then complete the tax form)?
Vul jij dan het belastingformulier in?
43
... (I will finish the letter to the municipality. ). Nodig jij onze vrienden dan uit?
Ik maak de brief aan de gemeente wel af. afmaken:to finish Regelmatig werkwoord: AF-ma-ken ik maak af (... ik afmaak) jij/u maakt af (... jij afmaakt) hij/zij maakt af (... hij afmaakt) wij/zij/jullie maken af (... wij afmaken) ik/jij/u/hij/zij maakte af (... ik afmaakte) wij/zij/jullie maakten af (... wij afmaakten) hij heeft afgemaakt
44
Ik maak de brief aan de gemeente wel af. ... (Do you invite our friends then?).
Nodig jij onze vrienden dan uit?