French/Dutch #1 Flashcards
(68 cards)
1
Q
les vacances d’été
A
De zomervakantie
2
Q
partir en vacances
A
met vakantie gaan
3
Q
le jardin
A
de tuin
4
Q
le stage de langue
A
de taalstage
5
Q
prendre part à
A
deel/nemen aan
6
Q
l’examen de repêchage
A
de herexamen
7
Q
partir
A
vertrekken
8
Q
camper
A
kamperen
9
Q
se promener, faire de la randonnée
A
wandelen
10
Q
la capitale
A
de hoofdstadt
11
Q
la plage
A
het strand
12
Q
à la plage
A
op het strand
13
Q
amusant >< ennuyant
A
leuk >< saai
14
Q
cher >< bon marché
A
duur >< goedkoop
15
Q
passer (du temps)
A
door/brengen
16
Q
l’auberge de jeunesse
A
de jeugdherberg
17
Q
l’avion
A
het vliegtuig
18
Q
ensoleillé
A
zonnig
19
Q
nuageux
A
bewolkt
20
Q
pluvieux
A
regenachtig
21
Q
s’amuser
A
pret hebben
22
Q
le parc d’attraction
A
het pretpark
23
Q
la branche préférée
A
de lievelingsvak
24
Q
crier, hurler
A
schreeuwen
25
suivre un cours
een les volgen
26
imiter
na-apen
27
le test
de toets
28
l'horaire des cours
het lesrooster
29
parier
gokken
30
papoter, discuter
babbelen
31
passer la nuit
overnachten
32
bronzer
bruinen
33
faire un tour en bateau
een boottocht maken
34
déménager
verhuizen
35
la commune
de gemeente
36
le garçon qui habite à côté
de buurjongen
37
le camarade de classe
de klasgenoot
38
convenablement
behoorlijk
39
c'est exact
dat klopt
40
dommage
spijtig = jammer
41
sortir (pour se distraire)
op stap gaan
42
découvrir
ontdekken
43
vivre
beleven
44
il y a beaucoup de chose à faire ici
er is hier veel te beleven
45
accompagner
begeleiden
46
(c'est) entendu! d'accord!
(het is) afgesproken!
47
la maison communale
het stadhuis
48
se donner rendez-vous
met elkaar af/spreken
49
tout près de
vlakbij
50
montrer
tonen
51
calme
rustig
52
les environs, le voisinage
de buurt
53
le voisin, la voisine
de buurman, de buurvrouw
54
comparer
vergelijken
55
le bois, la forêt
het bos
56
la corde
de touw
57
les affaires
het spul
58
la surprise
de verrassing
59
devoir, être nécessaire
hoeven
60
tu n'as pas besoin de venir
je hoeft niet te komen
61
lointain
ver
62
la pollution
de vervuiling
63
superstitieux
bijgelovig
64
décider
besluiten
65
réflléchir
na/denken
66
impatient
ongeduldig
67
nerveux
zenuwachtig
68
l'invité
de gast
