French/Dutch #2 Flashcards
(54 cards)
1
Q
secrets
A
geheimen
2
Q
se disputer
A
ruzie hebben met
3
Q
l’un l’autre
A
elkaar
4
Q
changer
A
veranderen
5
Q
suspens
A
spannend
6
Q
certainement, en effet
A
inderdaad
7
Q
joyeux
A
vrolijk
8
Q
attentif
A
aandachtig
9
Q
sympa
A
aardig
10
Q
apeuré
A
bang
11
Q
triste
A
bedroefd
12
Q
digne de confiance
A
betrouwbaar
13
Q
content
A
blij
14
Q
fâché, méchant
A
boos
15
Q
dynamique
A
dynamisch
16
Q
honnête
A
eerlijk
17
Q
égoïste
A
egoïstisch
18
Q
sensible
A
gevoelig
19
Q
drôle, farceur
A
grappig
20
Q
jaloux
A
jaloers
21
Q
agréable
A
leuk
22
Q
marrant
A
lollig
23
Q
paresseux
A
lui
24
Q
courageux
A
moedig
25
nerveux
nerveus
26
curieux
nieuwsgierig
27
(im)patient
(on)geduldig
28
sérieux
serieus
29
malin
slim
30
sympatique
sympathiek
31
fier
trots
32
timide
verlegen
33
ennuyeux
vervelend
34
amical
vriendelijk
35
confiant
zelfverzekerd
36
donner des conseils
raad geven
37
donner son opinion
mening geven
38
croire
geloven
39
avoir raison
gelijk hebben
40
important
belangrijk
41
vrai
waar
42
acceuil
onthaal
43
fier
trots
44
chouette
leuk
45
intelligent
verstandig
46
exclusif
exclusief
47
honnête
eerlijk
48
serviable
behulpzaam
49
méchant
onaardig/gemeen
50
incertain
onzeker
51
triste
verdrietig/triestig
52
insensible
ongevoelig
53
pas digne de confiance
onbetrouwbaar
54
mal honnête
oneerlijk