H6 - angststoornissen Flashcards

(40 cards)

1
Q

angststoornissen

A

angst of vrees wordt uitgelokt door een onschadelijke stimulus die wél als gevaarlijk wordt aangevoeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vrees

A

= emotie gericht op een specifieke situatie die als bedreigend ervaren wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

angst

A

= onbestemde emotie
= = gekenmerkt door een vrij zwevende angst als gevolg van een aanhoudende verwachting dat een onvoorspelbare, diffuse aversieve gebeurtenis waarschijnlijk zal optreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Specifieke fobieën

A

gekarakteriseerd door een hevige angst voor een bepaald voorwerp of een bepaalde situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

anticipatieangst

A

= angst kan voorkomen wanneer de persoon alleen al maar aan de situatie denkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

acrofobie

A

fobie voor hoogte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

brontofobie

A

fobie voor storm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hydrofobie

A

fobie voor water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hematofobie

A

fobie voor bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

trypanofobie

A

fobie voor injectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

dermatofobie

A

fobie voor verwondingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

aviofobie

A

fobie voor vliegtuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

clausterfobie

A

fobie voor liften of gesloten ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

anginofobie

A

fobie voor verstikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

emetofobie

A

fobie voor braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

acousticofobie

A

fobie voor luide geluiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

coulrofobie

A

fobie voor clowns

18
Q

5 subtypes van fobieën

A

1) dieren
2) natuurelementen
3) bloed, injectie of verwondingen
4) Situationeel
5) andere

19
Q

Sociale angststoornis

A

aanhoudende angst voor situaties waarin de persoon mogelijk blootgesteld wordt aan kritische beoordeling door anderen

20
Q

erytrofobie

21
Q

interactional anxienty

A

situaties die sociale angst uitlokken = situaties waarin iemand een sociale interactie aangaat

22
Q

performance anxienty

A

situaties die sociale angst uitlokken = situaties waarin iemand moet presteren

23
Q

gegeneraliseerde sociale-angststoornis

A

performance anxienty + interactional anxienty

24
Q

enkelvoudige of specifieke sociale-angststoornis

A

angst komt alleen in specifieke situaties

25
Stuttered Speech Syndrome
combinatie van stotteren en sociale-angststoornis
26
Paniekstoornis
= DaCostasyndroom, irritable heart syndrome of hyperventilatiesyndroom => belangrijkste kenmerk = paniekaanvallen
27
paniekaanval
= plotselinge golf van intense angst
28
paresthesieën
= doofheid / tintelend gevoel
29
derealisatie
gevoelens van onwerkelijkheid
30
depersonalisatie
gevoel van vervreemd van zichzelf
31
hyperventilatie
snel en diep ademen
32
Baseline of chronische hyperventilatie
het hebben van een abnormale ademhaling van mensen met een paniekstoornis
33
Respiratoire subtype van paniekstoornis
=> vooral ademhalingssymptomen
34
Cardiovasculaire subtype van paniekstoornis
=> vnl. hartkloppingen
35
Gastro-intestinale subtype van paniekstoornis
=> maag- en darmklachten
36
agorafobie
=> agora = marktplaats, fobie = angst => situaties waarin ze vrezen niet zomaar weg te kunnen, vast te kunnen komen zitten of dat er geen hulp aanwezig zal zijn mochten zich paniekachtige symptomen voordoen
37
Gegeneraliseerd angststoornis (GAS) of piekerstoornis
= voortdurend zorgen maken over allerlei dingen die bij het dagelijkse leven horen (geld, werk, gezondheid,...) terwijl in hun leven alles objectief gezien goed gaat
38
metacognities
= piekeren over het piekeren zelf
39
niet-pathologisch piekeren
controle over piekeren en geen invloed op dagelijks functioneren => makkelijker te stoppen
40
asthenofobie
angst om flauw te vallen