L16 Flashcards
zekerheidsrechten: pand- en hypotheekrecht; voorrecht en retentierecht (75 cards)
Welke stelling is onjuist?
1. Een beperkt recht is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, dat met het beperkte recht is bezwaard.
2. Wettelijke regeling van beperkte rechten vinden we in Boek 5.
3. Het meest omvattende recht dat men op een (vermogens)recht kan hebben heet ‘gerechtigd zijn tot’ of ‘recht hebben’ op.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Wettelijke regeling van beperkte rechten vinden we in Boek 5.
==> Moet zijn:
Wettelijke regeling van beperkte rechten vinden we verspreid in Boek 3 en 5.
Welke stelling is onjuist?
1. Een beperkte zakelijk gerechtigde krijgt een geheel zelfstandig recht, dat in beperkte(re) omvang soortgelijke bevoegdheden als de eigendom verschaft en een belasting vormt voor het eigendomsrecht dat blijft bestaan bij de eigenaar.
2. Een eigenaar (rechthebbende) kan zichzelf in zijn eigen bevoegdheden beperken door ten behoeve van derden beperkte rechten op zijn goed te vestigen.
3. Jan heeft de eigendom van een stuk grond. Hij vestigt op dit stuk grond ten behoeve van Chris een recht van erfpacht. Het eigendomsrecht van Jan is het moederrecht.
4. In Boek 3 zijn beperkt rechten geregeld die gevestigd kunnen worden op vermogensrechten. In boek 5 zijn beperkte rechten geregeld die betrekking hebben tot de eigendom van zaken.
5. Alle stellingen zijn juist
6. Alle stellingen zijn onjuist
- In Boek 3 zijn beperkt rechten geregeld die gevestigd kunnen worden op vermogensrechten. In boek 5 zijn beperkte rechten geregeld die betrekking hebben tot de eigendom van zaken.
==> Wel juist: - In Boek 3 zijn beperkt rechten geregeld die gevestigd kunnen worden op GOEDEREN. In boek 5 zijn beperkte rechten geregeld die betrekking hebben tot de eigendom van zaken.
Welke soorten beperkte rechten worden in het Nederlandse recht onderscheiden?
1. Persoonlijke rechten en zakelijke rechten
2. Eigendomsrechten en vermogensrechten
3. Gebruiksrechten en zekerheidsrechten
4. Registergoederen en roerende goederen
- Gebruiksrechten en zekerheidsrechten
==>
Gebruiksrechten geven recht op gebruik of genot van een goed (bijv. vruchtgebruik, erfpacht, opstal, erfdienstbaarheid).
Zekerheidsrechten dienen om verhaal te halen voor een vordering (bijv. pand, hypotheek).
Welke van de volgende indelingen van beperkte rechten in gebruiksrechten en zekerheidsrechten is correct?
1.
* Gebruiksrechten: vruchtgebruik, opstal, pandrecht
* Zekerheidsrechten: erfpacht, erfdienstbaarheden, hypotheekrecht
2.
* Gebruiksrechten: erfpacht, opstal, erfdienstbaarheden, vruchtgebruik
* Zekerheidsrechten: hypotheekrecht, pandrecht
3.
* Gebruiksrechten: erfdienstbaarheden, hypotheekrecht, opstal
* Zekerheidsrechten: vruchtgebruik, erfpacht, pandrecht
4.
* Gebruiksrechten: opstal, pandrecht, hypotheekrecht
* Zekerheidsrechten: vruchtgebruik, erfpacht, erfdienstbaarheden
- Gebruiksrechten: erfpacht, opstal, erfdienstbaarheden, vruchtgebruik
- Zekerheidsrechten: hypotheekrecht, pandrecht
==>
Gebruiksrechten geven de gerechtigde het recht een goed te gebruiken of te genieten.
Zekerheidsrechten geven de gerechtigde het recht om zich met voorrang op het goed te verhalen bij wanbetaling.
Welke stelling is onjuist?
1. Als Joosten een recht van erfpacht krijgt op een stuk grond van de gemeente, heeft heeft tijdens de duur van het erfpachtrecht de blote eigendom van de grond.
2. Erfpacht, vruchtgebruik en pandrecht zijn beperkte rechten van het type “gebruiksrecht”.
3. Gebruiksrechten verschaffen de beperkt gerechtigde het genot en gebruik van het goed waarop zij rusten. Zekerheidsrechten verschaffen de rechthebbende de bevoegdheid het goed waarop zij rusten, te gelde te maken, teneinde uit de opbrengst een geldvordering bij voorrang te verhalen.
4. Alle antwoorden zijn juist.
5. Meerdere antwoorden zijn onjuist.
- Erfpacht, vruchtgebruik en pandrecht zijn beperkte rechten van het type “gebruiksrecht”.
==> Pandrecht is een zekerheidsrecht.
Juridisch is elke … op een beperkt recht ook een …, maar het gebruik van het woord “…” bij zekerheidsrechten (in tegenstelling tot het woord “…” bij gebruiksrechten) benadrukt de sterkere, verhaalsgerichte positie van die partij.
- verzekerde, beperkt eigenaar, verzekerde, beperkt eigenaar
- rechthebbende, gerechtigde, rechthebbende, gerechtigde
- beperkt gerechtigde, rechthebbende, beperkt gerechtigde, rechthebbende
- rechthebbende, beperkt gerechtigde, rechthebbende, beperkt gerechtigde
- rechthebbende, beperkt gerechtigde, rechthebbende, beperkt gerechtigde
Welke stelling is onjuist?
1. Personen zijn niet bevoegd naar eigen goeddunken nieuwe soorten beperkte rechten in het leven te roepen. Ze zijn wel vrij om binnen de grenzen van de definitie die de wet van een beperkt recht geeft, aan zo’n recht de gewenste inhoud te geven, maar niet in strijd is met regels van dwingend recht, en niet zonder voldoende verband tussen de door partijen geregelde bevoegdheden en verplichtingen en het betreffende beperkte recht .
2. Beperkte rechten ontstaan door vestiging of door verkrijgende verjaring.
3. Voor de vestiging van een beperkt recht op een bepaald goed, is vereist: een geldige goederenrechtelijke overeenkomst van vestiging, beschikkingsbevoegdheid, en een geldige vestigingshandeling.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist
- Alle stellingen zijn juist
Welke combinatie van goed en vereiste vestigingshandeling is correct volgens het Burgerlijk Wetboek?
1.
Type goed: Vordering op naam
* Vestiging: Notariële akte en inschrijving in het Kadaster
2.
* Type goed: Roerende zaak
* Vestiging: Akte en mededeling aan de schuldenaar
3.
* Type goed: Goed waarvan men het bezit niet heeft
* Vestiging: Akte
4.
* Type goed: Registergoed
* Vestiging: Feitelijke macht overdragen aan de verkrijger
- Type goed: Goed waarvan men het bezit niet heeft
- Vestiging: Akte
In welk van de onderstaande gevallen ontstaat een beperkt recht door verkrijgende verjaring?
1. Een bezitter te goeder trouw van een roerende zaak die een registergoed is, verkrijgt het beperkte recht na 3 jaar.
2. Een bezitter niet te goeder trouw van een registergoed verkrijgt het beperkte recht automatisch na 10 jaar.
3. Een bezitter te goeder trouw van een vordering op naam verkrijgt het beperkte recht na 10 jaar bezit.
4. Een bezitter te goeder trouw van een niet-registergoed verkrijgt het beperkte recht zodra de rechtsvordering van de eigenaar verjaart.
- Een bezitter te goeder trouw van een vordering op naam verkrijgt het beperkte recht na 10 jaar bezit.
Wat is de functie van artikel 3:98 BW in het kader van de vestiging van beperkte rechten?
1. Het artikel bepaalt dat de vestiging van een beperkt recht slechts mondeling mag plaatsvinden als er vertrouwen bestaat tussen partijen.
2. Het artikel bepaalt dat voor de vestiging van een beperkt recht op een goed de regels voor overdracht van dat goed van overeenkomstige toepassing zijn, waaronder de vereisten van artikel 3:84 BW.
3. Het artikel geeft een opsomming van de beperkte rechten die op een zaak kunnen worden gevestigd.
4. Het artikel regelt de volgorde waarin meerdere beperkte rechten op hetzelfde goed kunnen worden uitgeoefend.
- Het artikel bepaalt dat voor de vestiging van een beperkt recht op een goed de regels voor overdracht van dat goed van overeenkomstige toepassing zijn, waaronder de vereisten van artikel 3:84 BW.
Beoordeel deze stellingen:
A. Klaasen is eigenaar van een stuk grond. Klaasen en Jansen komen overeen dat Jansen een recht van erfpacht zal verkrijgen op de grond van Klaasen. De vestiging van het recht van erfpacht geschiedt door het opmaken van een notariële akte, gevolgd door de inschrijving daarvan in de openbare registers.
B. Edward heeft een vordering op Frans uit een verbruikleenovereenkomst ten bedrage van € 6000. Edward wil op deze vordering op Frans een recht van vruchtgebruik vestigen ten behoeve van Gerard, hetgeen Gerard als voorwaarde heeft gesteld voor het verstrekken van een bedrag van € 4500 aan Edward, die in acute geldnood zit. Edward en Gerard maken een akte van verlening van vruchtgebruik op, die door beiden wordt ondertekend. Edward doet van deze akte mededeling aan debiteur Frans. Gerard heeft het vruchtgebruik verkregen van de vordering die Edward op Frans heeft.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist.
2. Alleen stelling B is juist.
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist
- Beide stellingen zijn juist
Casus:
Kuppen is eigenaar van een huis. Kuppen en Brouns komen op 17 september 2022 overeen dat Brouns vanaf 1 januari 2023 het huis van Kuppen voor vijf jaar in vruchtgebruik zal krijgen. Op 27 november 2022 wordt een notariële akte in dezen opgemaakt. Op 28 november 2022 wordt Kuppen failliet verklaard. Op 29 november 2022 wordt de betreffende notariële akte ingeschreven in de openbare registers.
Is Brouns vruchtgebruiker geworden van het huis van Kuppen?
1. Nee, want de inschrijving van de notariële akte vond plaats ná de faillietverklaring van Kuppen, waardoor deze beschikkingsonbevoegd was.
2. Ja, want de notariële akte was reeds vóór het faillissement opgesteld.
3. Ja, want de vestiging van vruchtgebruik is geldig zolang beide partijen vooraf hebben ingestemd.
4. Nee, want een recht van vruchtgebruik kan pas ontstaan op de datum waarop het gebruik ingaat.
- Nee, want de inschrijving van de notariële akte vond plaats ná de faillietverklaring van Kuppen, waardoor deze beschikkingsonbevoegd was.
Joop en Harry zijn buren. Joop heeft ten behoeve van Harry een recht van erfdienst- baarheid gevestigd, inhoudende dat Harry het rij- c.q. voetpad van Joop mag gebrui- ken om op een snellere manier bij de openbare weg te komen. Aan de vestiging van de erfdienstbaarheid ligt echter een nietige titel ten grondslag.
Kan Harry alsnog een geldig recht van erfdienstbaarheid verkrijgen, ondanks dat de vestiging ongeldig was wegens een nietige titel?
1. Nee, want een nietige titel kan nooit hersteld worden, ook niet door verjaring.
2. Ja, door verkrijgende verjaring: na tien jaar als hij te goeder trouw is (art. 3:99 BW), of na twintig jaar op grond van bezit zonder rechtstitel (art. 3:306 jo. 3:105 BW).
3. Ja, maar alleen als Joop alsnog instemt met het gebruik van het pad en dit vastlegt in een notariële akte.
4. Nee, want erfdienstbaarheden kunnen uitsluitend ontstaan door notariële vestiging met inschrijving.
- Ja, door verkrijgende verjaring: na tien jaar als hij te goeder trouw is (art. 3:99 BW), of na twintig jaar op grond van bezit zonder rechtstitel (art. 3:306 jo. 3:105 BW).
Welke stelling is onjuist?
1. De wet geeft geen limitatieve opsomming van hoe een beperkt recht teniet kan worden gedaan.
2. Piet heeft een vruchtgebruik op een woning waarvan Klaas eigenaar is.
Als de woning door brand volledig verloren gaat, verliest Klaas zijn eigendomsrecht (het moederrecht), en daardoor vervalt ook het vruchtgebruik.
3. Anna heeft een recht van gebruik en bewoning op een woning voor de duur van 10 jaar. Na het verstrijken van die 10 jaar vervalt automatisch het beperkte recht, omdat de overeengekomen termijn is verstreken.
4. Sophie heeft een recht van erfpacht op een stuk grond van de gemeente. Op een dag stuurt zij een brief naar de gemeente waarin zij verklaart: “Ik doe hierbij afstand van mijn recht van erfpacht. U mag de grond weer volledig gebruiken.” De gemeente gaat akkoord en neemt de grond weer in gebruik. Hiermee is het recht van erfpacht van Sophie teniet gegaan.
- Sophie heeft een recht van erfpacht op een stuk grond van de gemeente. Op een dag stuurt zij een brief naar de gemeente waarin zij verklaart: “Ik doe hierbij afstand van mijn recht van erfpacht. U mag de grond weer volledig gebruiken.” De gemeente gaat akkoord en neemt de grond weer in gebruik. Hiermee is het recht van erfpacht van Sophie teniet gegaan.
==>
Waarom is het recht niet tenietgegaan?
Afstand van een beperkt recht op een registergoed (zoals erfpacht) moet op grond van artikel 3:98 jo. 3:89 BW:
via een notariële akte, én
worden ingeschreven in het Kadaster (openbare registers).
Een brief of mondelinge verklaring is onvoldoende.
Zolang aan deze eisen niet is voldaan, blijft het beperkte recht formeel bestaan.
Welke van de volgende voorbeelden zijn correcte toepassingen van het tenietgaan van een beperkt recht door opzegging of vermenging?
Klaas heeft een recht van vruchtgebruik op een woning. In de vestigingsakte is opgenomen dat de eigenaar het vruchtgebruik na 10 jaar mag opzeggen. Na 10 jaar zegt de eigenaar het vruchtgebruik eenzijdig op.
Eva heeft een recht van erfdienstbaarheid op een perceel van buurman Gijs. Op een dag kopen Eva en haar partner dat perceel. Het recht van erfdienstbaarheid blijft gewoon bestaan.
Sander heeft een pandrecht op een auto van Thomas. Thomas betaalt de volledige lening af. Het pandrecht eindigt daardoor automatisch.
Mark heeft een recht van gebruik op een woning. Er is geen wettelijke of overeengekomen opzeggingsbevoegdheid. Mark stuurt de eigenaar een brief dat hij het gebruik beëindigt. Het recht eindigt daarmee rechtsgeldig.
Welke combinatie is juist?
1. Alleen voorbeeld 1 is correct.
2. Alleen voorbeeld 1 en 2 zijn correct.
3. Alleen voorbeeld 1 en 3 zijn correct.
4. Alleen voorbeeld 2 en 4 zijn correct.
- Alleen voorbeeld 1 is correct.
==>
| Voorbeeld | Juist? | Uitleg
| 1 | ✅ Ja | Opzegging is toegestaan als dat in de vestiging of wet is geregeld. Hier is dat het geval. Eenzijdige opzegging is geldig (art. 3:81 lid 2 sub d jo. 3:37 lid 1 BW). |
| 2 | ❌ Nee | Door aankoop van het dienend erf door de eigenaar van het heersend erf treedt vermenging op: het recht van erfdienstbaarheid vervalt automatisch (art. 3:81 lid 2 sub e BW). |
| 3 | ❌ Nee | Afgeloste lening leidt niet automatisch tot verval van pandrecht; het moet worden beëindigd, tenzij partijen dat bepalen. Bovendien is dit geen voorbeeld van opzegging of vermenging. |
| 4 | ❌ Nee | Zonder wettelijke of contractuele opzeggingsbevoegdheid kan Mark het gebruiksrecht niet rechtsgeldig opzeggen (art. 3:81 lid 2 sub d BW). |
In welk van de onderstaande gevallen werkt vermenging niet ten nadele van een derde met een beperkt recht?
1. Anna heeft een recht van erfpacht op een stuk grond. Op dat erfpachtrecht is door Ben een recht van vruchtgebruik gevestigd. Anna doet afstand van haar erfpachtrecht.
2. Dirk heeft een recht van opstal. Op het opstalrecht rust een hypotheekrecht ten behoeve van Bank Y. Dirk koopt het stuk grond waarop hij opstalhouder was.
3. Eva heeft een recht van vruchtgebruik op een woning van Fiona. Eva overlijdt, en Fiona wordt daardoor weer volledig eigenaar van de woning.
4. Gijs heeft een recht van opstal. Hij verkrijgt later ook het eigendom van de onderliggende grond. Op het opstalrecht rust geen ander beperkt recht.
- Anna heeft een recht van erfpacht op een stuk grond. Op dat erfpachtrecht is door Ben een recht van vruchtgebruik gevestigd. Anna doet afstand van haar erfpachtrecht.
==> Volgens art. 3:81 lid 3 BW werkt vermenging niet ten nadele van degene die op het tenietgaande beperkte recht zelf weer een beperkt recht heeft gevestigd. In optie 1 heeft Ben een beperkt recht op het erfpachtrecht van Anna. Vermenging (door afstand) tast zijn recht niet aan.
In welk geval werkt vermenging niet ten voordele van een derde met een beperkt recht op het hoofdgoed?
1. Willem heeft een recht van erfpacht op grond van Jansen. Op deze grond rust een hypotheekrecht ten gunste van ING. Als Willem het perceel koopt, gaan het eigendomsrecht en het erfpachtrecht in één hand over.
2. Lotte heeft een recht van vruchtgebruik op een woning van Mark. Op het huis rust een opstalrecht van een derde. Lotte verkrijgt ook het eigendomsrecht.
3. Boris heeft een recht van erfdienstbaarheid op het perceel van zijn buurman. Later wordt Boris eigenaar van dat perceel.
4. Sophie heeft een opstalrecht op een perceel van de gemeente. Later verkrijgt ze het perceel. Op het perceel rust géén ander recht.
- Willem heeft een recht van erfpacht op grond van Jansen. Op deze grond rust een hypotheekrecht ten gunste van ING. Als Willem het perceel koopt, gaan het eigendomsrecht en het erfpachtrecht in één hand over.
==>
Volgens art. 3:81 lid 3 BW werkt vermenging niet ten voordele van derden die een beperkt recht hebben op het hoofdgoed (zoals een hypotheekhouder) én het tenietgaande beperkte recht moesten eerbiedigen. In optie 1 mag ING dus blijven doen alsof het erfpachtrecht nog bestaat.
Martien heeft een recht van erfpacht op een stuk grond van Bekkers. Op dat erfpachtrecht heeft hij ten behoeve van Chris een recht van vruchtgebruik gevestigd. Martien doet vervolgens afstand van zijn erfpachtrecht. Wat is het rechtsgevolg voor het recht van vruchtgebruik van Chris?
1. Het recht van vruchtgebruik van Chris vervalt automatisch, omdat het moederrecht (erfpacht) ophoudt te bestaan.
2. Chris verliest zijn recht van vruchtgebruik, tenzij Bekkers expliciet instemt met voortzetting.
3. Chris behoudt zijn recht van vruchtgebruik van de erfpacht op grond van Bekkers.
4. Het recht van vruchtgebruik van Chris wordt omgezet in een zelfstandig erfpachtrecht op naam van Chris.
- Chris behoudt zijn recht van vruchtgebruik van de erfpacht op grond van Bekkers.
==>
Op grond van artikel 3:81 lid 3 BW werkt afstand of vermenging niet ten nadele van degene die op het tenietgaande beperkte recht een eigen beperkt recht heeft.
In deze casus heeft Chris een vruchtgebruik op het erfpachtrecht van Martien. Omdat dat vruchtgebruik een beperkt recht op een beperkt recht is, blijft dit in stand ondanks de afstand van erfpacht door Martien.
➡️ Chris behoudt dus zijn recht.
Bert heeft een recht van opstal op grond van Cornelis. Op dat opstalrecht is ten behoeve van Dirk een recht van vruchtgebruik gevestigd. Als Cornelis overlijdt, verkrijgt Bert door vererving de eigendom van de grond. Wat is het gevolg voor het recht van vruchtgebruik van Dirk?
1. Dirk verliest zijn recht van vruchtgebruik, omdat het opstalrecht door vermenging is tenietgegaan.
2. Het vruchtgebruik van Dirk blijft bestaan, omdat de vermenging niet ten nadele werkt van degene die op het tenietgaande recht zelf een beperkt recht heeft.
3. Dirk moet een schadevergoeding krijgen van Bert, omdat het moederrecht is vervallen door vererving.
4. Het vruchtgebruik wordt omgezet in een zelfstandig beperkt recht op de grond.
- Het vruchtgebruik van Dirk blijft bestaan, omdat de vermenging niet ten nadele werkt van degene die op het tenietgaande recht zelf een beperkt recht heeft.
==>
Op grond van artikel 3:81 lid 3 BW geldt:
“De vermenging werkt niet ten nadele van degene die op het tenietgaande beperkte recht een eigen beperkt recht had.”
➡️ In deze casus had Dirk een recht van vruchtgebruik op het opstalrecht van Bert.
➡️ Hoewel het opstalrecht door vermenging is opgegaan in het eigendomsrecht van Bert, blijft het vruchtgebruik van Dirk bestaan.
Evers heeft een erfdienstbaarheid op het erf van buurman Fons. Later vestigt Fons een hypotheekrecht op datzelfde erf ten gunste van Geertsema. Als Fons het erf verkoopt aan Evers, komt het recht van erfdienstbaarheid en het eigendom in één hand. Wat is het rechtsgevolg hiervan voor Geertsema?
1. Het recht van erfdienstbaarheid gaat teniet door vermenging, en ook Geertsema hoeft hier geen rekening meer mee te houden.
2. De hypotheek van Geertsema komt automatisch te vervallen vanwege de eigendomsoverdracht.
3. Het recht van erfdienstbaarheid blijft bestaan jegens Geertsema, omdat de vermenging niet ten voordele van een beperkt gerechtigde werkt die het tenietgaande recht moest eerbiedigen.
4. Geertsema verkrijgt een zelfstandig gebruiksrecht op het erf in plaats van de erfdienstbaarheid.
- Het recht van erfdienstbaarheid blijft bestaan jegens Geertsema, omdat de vermenging niet ten voordele van een beperkt gerechtigde werkt die het tenietgaande recht moest eerbiedigen.
==>
Volgens artikel 3:81 lid 3 BW geldt:
“Vermenging werkt niet ten voordele van hen die een beperkt recht hebben op het bezwaarde goed en het tenietgaande recht moesten eerbiedigen.”
➡️ Geertsema had een hypotheek op het erf waarop de erfdienstbaarheid van Evers rustte.
➡️ Door de verkoop aan Evers is er vermenging (eigenaar + erfdienstbaarheid), en dus zou het recht normaal tenietgaan.
➡️ Maar tegenover Geertsema blijft de erfdienstbaarheid ‘fictief’ bestaan, zodat hij het perceel bij executie alleen kan verkopen alsof de erfdienstbaarheid nog bestaat.
Evers heeft een erfdienstbaarheid op het erf van buurman Fons. Later vestigt Fons een hypotheek op dat erf ten gunste van Geertsema. Als Evers vervolgens afstand doet van zijn recht van erfdienstbaarheid, wat is het gevolg hiervan voor Geertsema?
1. Geertsema behoudt een fictieve erfdienstbaarheid zodat de executieverkoop niet wordt benadeeld.
2. De afstand door Evers werkt niet, omdat het recht van erfdienstbaarheid ouder is dan het hypotheekrecht.
3. De afstand werkt wel ten voordele van Geertsema, zodat hij het perceel bij executoriale verkoop onbezwaard kan verkopen.
4. De afstand heeft geen gevolgen voor Geertsema, omdat hij slechts hypotheekhouder is en geen eigenaar.
- De afstand werkt wel ten voordele van Geertsema, zodat hij het perceel bij executoriale verkoop onbezwaard kan verkopen.
==>
Volgens artikel 3:81 lid 3 BW werkt vermenging niet ten voordele van beperkte gerechtigden die het tenietgaande recht moesten eerbiedigen — maar deze regel geldt niet bij afstand.
➡️ Afstand is een bewuste, eenzijdige rechtshandeling van de beperkt gerechtigde.
➡️ In dit geval werkt afstand wél ten voordele van Geertsema: hij hoeft bij executieverkoop geen rekening meer te houden met de erfdienstbaarheid van Evers.
➡️ De grond kan dus onbezwaard worden verkocht.
Wat is een juiste omschrijving van een erfdienstbaarheid in de zin van artikel 5:70 lid 1 BW?
1. Het is een persoonlijk recht dat een huurder van een woning het recht geeft de tuin van de buren te gebruiken.
2. Het is een tijdelijk gebruiksrecht van een gemeentelijke weg dat eindigt na 10 jaar.
3. Het is een beperkt zakelijk recht waarbij de eigenaar van het heersend erf bevoegd is om ten laste van het dienend erf bijvoorbeeld gebruik te maken van een voetpad, afvoer van water toe te staan, of uitzicht te behouden.
4. Het is een publiekrechtelijke vergunning die toegang geeft tot andermans erf bij calamiteiten.
- Het is een beperkt zakelijk recht waarbij de eigenaar van het heersend erf bevoegd is om ten laste van het dienend erf bijvoorbeeld gebruik te maken van een voetpad, afvoer van water toe te staan, of uitzicht te behouden.
==>
Volgens artikel 5:70 lid 1 BW:
Een erfdienstbaarheid is een last waarmede een erf (het dienend erf) ten behoeve van een ander erf (het heersend erf) is bezwaard, in die zin dat de eigenaar van het heersend erf bepaalde bevoegdheden uitoefent op het dienend erf of dat de eigenaar van het dienend erf bepaalde handelingen moet nalaten of dulden.
Veelvoorkomende voorbeelden:
Recht van weg, voetpad of rijpad
Recht op waterafvoer
Recht op licht en uitzicht, ook als dat in strijd is met burenrecht (bijv. art. 5:50 BW)
Wat zijn de vereisten voor het ontstaan van een rechtsgeldige erfdienstbaarheid volgens artikel 5:70 BW?
1. Er moeten twee naast elkaar gelegen percelen zijn, waarvan één bebouwd is en de ander nog braak ligt.
2. Er moet sprake zijn van een persoonlijk belang van de gebruiker, ongeacht of het voordeel oplevert voor het erf.
3. Er moeten twee onroerende zaken zijn, waarbij het ene erf (heersend erf) een voordeel heeft van het gebruik van het andere erf (dienend erf).
4. De eigenaar van het dienend erf moet altijd toestemming geven voor elk afzonderlijk gebruik.
- Er moeten twee onroerende zaken zijn, waarbij het ene erf (heersend erf) een voordeel heeft van het gebruik van het andere erf (dienend erf).
==>
Volgens art. 5:70 BW gelden de volgende vereisten voor een erfdienstbaarheid:
Er moeten twee onroerende zaken zijn (dus: géén persoonlijke rechten).
De ene zaak is het heersend erf, die voordeel heeft bij het gebruik.
De andere zaak is het dienend erf, die een last draagt (moet iets dulden of nalaten).
Het gebruik moet een voordeel opleveren voor het heersend erf (dus objectief, niet alleen persoonlijk).
Welke van de onderstaande objecten geldt wél als “onroerende zaak” in de zin van artikel 5:70 BW, maar niet als “onroerend goed” in de zin van artikel 3:3 BW?
1. Een recht van erfpacht dat als zelfstandig registergoed is ingeschreven
2. Een roerende zaak die duurzaam met een gebouw is verbonden
3. Een stuk grond waarop een huis staat
4. Een gebouw dat bestanddeel is van de grond
- Een recht van erfpacht dat als zelfstandig registergoed is ingeschreven
==> Volgens artikel 3:3 BW zijn alleen zaken onroerend die duurzaam met de grond zijn verenigd — dus grond en gebouwen als bestanddelen.
Artikel 5:70 BW (over erfdienstbaarheden) hanteert een ruimer functioneel begrip van “onroerende zaak”: ook zelfstandig functionerende gebruiksobjecten zoals erfpacht, opstal en soms appartementsrechten vallen eronder.
Het recht van erfpacht is dus geen onroerend goed volgens art. 3:3 BW, maar wel een onroerende zaak volgens art. 5:70 BW.