Thema 6 Flashcards

1
Q

aanbod

A

het
offer, supply
Er is op de arbeidsmarkt nu een groot aanbod aan banen in de zorg.
Deze webwinkel heeft een groot aanbod van kantoorspullen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

checken

A

to check
Kun je op internet nog even de vertrektijd van onze trein checken?
Ik heb twee keer mijn bagage gecheckt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

handmatig

A

manual, manually
In Oekraïne doen ze veel dingen op de boerderij nog handmatig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

in tegenstelling tot (i.t.t.)

A

in contrast to
In tegenstelling tot mijn broer, ben ik rijk.
Bas heeft altijd geluk, in tegenstelling tot zijn zusje. Zij heeft altijd pech.
In tegenstelling tot vorig jaar hebben we dit jaar veel sneeuw en ijs gehad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

laden en lossen

A

handling
Ik help de chauffeur bij het laden en lossen van de vrachtwagen.
Is het veilig om hier te laden en te lossen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

leerzaam

A

instructive, informative, educational
Mijn stage bij de bakker was een leerzame tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

met andere woorden (m.a.w.)

A

in other words
Ik kwam pas om 10.00 uur op mijn werk. Met andere woorden, ik was te laat.
We hebben al gegeten. Met andere woorden: je hoeft voor ons niet meer te koken!
Mijn contract is afgelopen. Met andere woorden, ik ben nu werkloos.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

met behulp van (m.b.v.)

A

with the help of
Ik loop met behulp van een stok.
De hovenier snoeit de planten met behulp van een elektrische schaar.
Hij heeft de tekst gelezen met behulp van een Engels woordenboek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

na verloop van tijd

A

after a while
Na verloop van tijd ben ik hem vergeten.
In het begin moest ik aan het leven in Nederland wennen, maar na verloop van tijd begon ik me hier wel thuis te voelen.
Ik heb na verloop van tijd een andere functie binnen het bedrijf gekregen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

order

A

de
order, assignment, motto
De medewerker bekijkt alle orders op de lijst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

tamelijk

A

rather, considerably, a little
Ik heb me tamelijk goed voorbereid op het examen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voorraad

A

de
stock, supply
De winkel heeft altijd genoeg voorraad in het magazijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

*afronden

A

to accomplish, complete
Ik rond mijn studie af.
Mijn leidinggevende zegt dat ik om half vijf mijn werk mag afronden en naar huis mag.
Het is bijna 17:00 uur. Jullie kunnen het gesprek nu wel afronden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

*beeld

A

het
image
Ik heb nu een goed beeld van Amsterdam gekregen. Deze stad is anders dan ik dacht.
Ook krijg je door het reizen een goed beeld van andere culturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

*zich bezighouden met

A

to go in for, to engage in
Ik houd me bezig met de administratie.
Als dokter heeft Olga zich haar hele leven beziggehouden met de ontwikkeling van kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

*ervaring opdoen

A

to gain experience
Ik doe ervaring op bij mijn stage.
Ik heb in Brazilië vijf jaar als secretaresse gewerkt en heb toen veel ervaring opgedaan.
Ik heb tijdens mijn reizen veel ervaring opgedaan.Ik heb tijdens mijn reizen veel ervaring opgedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

*internationaal

A

international
Felix werkt in Londen bij een internationaal bedrijf met vestigingen in veel landen.
Als je als buschauffeur in het buitenland wilt werken, heb je een internationaal rijbewijs nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

*proces

A

het
process
Ik heb in de fabriek het hele proces gezien van sinaasappel tot sinaasappelsap in een pak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

*scannen

A

to scan
Als dokter heeft Olga zich haar hele leven beziggehouden met de ontwikkeling van kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

*sticker

A

de
sticker
Kun je die sticker niet ergens anders plakken? Anders kan ik hem niet meer verwijderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

afstuderen

A

to graduate, to take degree
Ik studeer volgend jaar af.
Ik ga na 5 jaar studie eindelijk afstuderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

installatie

A

de
installation
Ze hebben een installatie om het water op zolder te verwarmen.
Weet jij hoe de installatie werkt? Ik wil naar muziek luisteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

kenmerk

A

het
feature, mark, sign
Hij heeft duidelijke kenmerken van zijn moeder: blond haar en een kleine neus.
Kenmerken van griep zijn hoesten, keelpijn en koorts.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

mentor

A

de
supervisor, tutor
Mijn mentor helpt mij bij vragen over mijn studie.
De studenten hebben allemaal een mentor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

monteren

A

to assemble
Vanmiddag wordt mijn nieuwe keuken gemonteerd. Weet jij of ik hem vanavond dan al kan gebruiken?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

ontwerpen

A

to project, to design
Je kunt bij IKEA je eigen keuken ontwerpen.
Lisa ontwerpt mooie sieraden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

uitproberen

A

to test, examine, check
Ik probeer mijn nieuwe telefoon uit.
Je kunt beter eerst die fiets uitproberen. Misschien rijdt hij niet lekker.
Ik wil dit product graag uitproberen, voordat ik 10 stuks koop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

vak

A

het
job, subject
Hij werkt nu als timmerman, maar eigenlijk is zijn vak schilder.
Het is belangrijk dat je een vak leert om later je geld te verdienen.
Ik vind het werken met kinderen een mooi vak om te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

vervolg

A

het
sequel, follow-up
De schrijver van dit boek heeft nog geen nieuw vervolg geschreven.
TaalCompleet B1 is het nieuwe vervolg op TaalCompleet A2.
Heb je het vervolg op die leuke politiefilm al gezien?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

voorkeur

A

de
liking, preference
Aster heeft een voorkeur voor de studie Meubelmaker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

voorlichting

A

de
instruction

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

werkgelegenheid

A

de
employment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

*alleen maar

A

just, only
Ik heb alleen maar een T-shirt aan.
We kunnen het eten alleen maar koud opeten, want we hebben hier geen oven.
Als het vakantie is, gaan we alleen maar leuke dingen doen.
Ik heb me vandaag alleen maar bezig gehouden met de boekhouding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

*detail/deetai

A

het
detail
Het overleg gaat langzaam, omdat mijn leidinggevende alle details van de opdracht wil bespreken.
Alex kent alle technische details van zijn fiets.
Vertel me alles! Ik wil alle details horen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

*doordeweeks

A

through the week
Ik kan alleen doordeweeks met je afspreken. In het weekend werk ik.
Ik werk doordeweeks.
Jasmin werkt doordeweeks in een verzorgingshuis en in het weekend in een ziekenhuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

*gedeeltelijk

A

partial, in part
Ik heb de toets gedeeltelijk gemaakt. Ik wist niet veel, omdat ik zenuwachtig was.
Ik kan mijn arm maar gedeeltelijk strekken.
Ik heb mijn werk maar gedeeltelijk af. Morgen doe ik de rest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

*hopelijk

A

hopefully
We zijn hopelijk nog op tijd voor de voetbalwedstrijd.
Als we vanmiddag vertrekken, komen we hopelijk aan voordat het donker is.
Ze hebben hopelijk nog iets van de lunch voor ons bewaard.
Hopelijk zijn er niet veel onderwerpen voor de rondvraag.
Hopelijk stopt het met regenen, dan kunnen we eindelijk naar buiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

*in het algemeen

A

in general, as a rule, generally
In het algemeen heb ik gelijk.
In het algemeen gaat Olga op de fiets naar haar stage, maar vandaag niet.
Tim is in het algemeen tevreden met zijn werk als glazenwasser.
Mijn kinderen zijn in het algemeen wel rustig, maar gisteren waren ze heel druk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

*komend

A

following, next
De bijeenkomst is komende vrijdag.
We gaan komend weekend mijn broer helpen met verhuizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

*uit elkaar halen

A

to remove, separate, dismantle
Ik haal mijn fiets uit elkaar.
De kraan lekt, dus de loodgieter moet de kraan uit elkaar halen.
Laila haalt de onderdelen van haar telefoon uit elkaar.
Vind je het vervelend om de kinderwagen uit elkaar te halen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

afslaan

A

to reject, stop decline
Ik sla hier af.
Ik sla altijd bij deze straat af, als ik naar huis ga.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

bestuurder

A

de
driver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

je hand uitsteken

A

to hold out your hand
Ik steek mijn hand uit.
Je moet wel je hand uitsteken, als je naar links gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

kruising

A

de
crossing

45
Q

opeens

A

suddenly
We zaten in de bioscoop 5 minuten naar de film te kijken en opeens ging het licht weer aan.

46
Q

rotonde

A

de
roundabout

47
Q

uitgezonderd

A

but, except, unless
We hebben allemaal ons examen gehaald, uitgezonderd Olga.

48
Q

vlak bij

A

close, nearby
Oma woont vlak bij haar kleinkinderen in hetzelfde dorp.

49
Q

*asfalt

A

het
asfalt
Het asfalt van de weg is weer gerepareerd.
Je kunt beter op het asfalt fietsen dan op het gras.

50
Q

*bocht

A

de
bend, loop
Er zijn erg veel bochten in de weg. Rijd dus niet te hard!

51
Q

*botsing

A

de
collision, crash
Vanmorgen heb ik een botsing gehad met een andere auto. De voorruit is kapot.

52
Q

*inhalen

A

overtake, pass, catch up,
Ik haal de auto in.
Mijn broer fietst steeds sneller, zodat ik hem niet meer kan inhalen.
Noor haalt de auto in.
Laila rijdt zo snel, dat ik haar niet meer kan inhalen.

53
Q

*minimum/maximum

A

minimum/maximum
We hebben nu de minimumleeftijd om te stemmen.
Ik heb het maximumbedrag om te pinnen bereikt.
U mag een maximumaantal van 6 tabletten per dag nemen. Heeft u er meer ingenomen, bel dan uw arts.

54
Q

*snelheid

A

de
speed
De auto reed met een hoge snelheid over de weg.
De maximumsnelheid is hier 80 kilometer per uur.

55
Q

*tunnel

A

de
tunnel
In de bergen rijdt de trein door een tunnel.

56
Q

*typisch

A

typical
Het is typisch Nederlands om veel kaas te eten.
Schaatsen is typisch Nederlands.
Het is typisch Chinees om rijst te eten.

57
Q

*van plan zijn

A

intend to, plan to
Ik ben veel van plan.
Ik ben van plan om volgend jaar een nieuw huis te kopen.
Wat zijn jullie van plan om komend weekend te doen?

58
Q

*veroorzaken

A

to cause, elicit, bring about
Het ongeluk veroorzaakte een lange file.
De fietsers hebben een ongeluk veroorzaakt.
Het slechte weer veroorzaakte gisteren veel ongelukken op de weg.
Zij beweert dat ik problemen veroorzaak.

59
Q

*voetganger

A

de
pedestrian
De voetgangers steken over bij het zebrapad.

60
Q

*voorrang

A

de
priority, precedence
Ik kom van rechts, dus ik heb hier voorrang.
Pas op! Je moet hier het verkeer van rechts voorrang geven. Dat is de regel.

61
Q

atletiek

A

de
athletic

62
Q

in feite

A

actually, in fact
Ik ben in feite alleen.
Mensen denken dat Tim vaak onaardig is, maar in feite is hij heel aardig.

63
Q

kampioen

A

de
campion

64
Q

naakt

A

nude

65
Q

orkest

A

het
orchestra

66
Q

popmuziek

A

de
pop music
Als kind luisterde ik elke vrijdagmiddag naar de radio om de nieuwste popmuziek te horen.

67
Q

trommel

A

de
drum, barrel

68
Q

volk

A

het
people, nation, folk

69
Q

*afstand

A

de
distance
In haar jeugd heeft Naima grote afstanden gefietst om naar school te gaan.
Weet jij hoeveel kilometer de afstand tussen Groningen en Maastricht is?

70
Q

*bestaan uit

A

consist of
Mijn puzzel bestaat uit 500 stukjes.
Mijn familie bestaat uit een opa en een oma, drie ooms en tantes en vier neefjes en nichtjes.
Ons team bestaat uit vier vrijwilligers en zeven werknemers.
Wat staan er veel mensen op deze foto! Uit hoeveel familieleden bestaat je familie?

71
Q

*favoriet

A

favourite
Op zaterdag bestel ik altijd Japans eten bij mijn favoriete restaurant.
Samir kijkt altijd naar zijn favoriete tv-programma’s via internet.
Op zondag kook ik altijd mijn favoriete maaltijd. Kip met rijst.

72
Q

*het hebben over

A

talk about, discuss
Ik heb het vaak over mijn familie.
Mijn vader wil het met zijn familie nooit over politiek hebben.
Mijn opa en oma hadden het altijd over vroeger, toen ze nog leefden.
Daan heeft twee jaar geleden een ongeluk gehad. Hij wil het er nu nooit meer over hebben, hij wil het vergeten.

73
Q

*piano

A

de
piano
Olga heeft jaren gespaard om een piano te kopen.
Bij Felix in huis staat een zwarte piano in de woonkamer, maar hij kan geen muziek spelen.

74
Q

*presentatie

A

de
presentation
Ik geef morgen een presentatie op school.
Ik heb lang geoefend om die twee presentaties te geven.
We moesten twee uur lang luisteren naar de presentatie van onze leidinggevende.

75
Q

*traditie

A

de
custom, tradition
Op Koningsdag eten we oranje tompoucen. Dat is echt een Nederlandse traditie.
Welke traditie van de Nederlanders vind jij ook leuk? Sinterklaas of Koningsdag?
Veel mensen in Nederland houden van de traditie van Sinterklaas.

76
Q

*zanger

A

de
singer
We kijken in de zomermaanden naar het tv-programma ‘Beste zangers’.
Carlos wilde vroeger een beroemde zanger worden, maar zijn stem was niet goed genoeg.

77
Q

aan het woord zijn/ laten

A

let speak, engaging speaking
Ik ben de hele tijd aan het woord.
Ik laat je nu aan het woord.
Wil je even stil zijn? Je collega is aan het woord.

78
Q

zich afvragen (of)

A

to ask one self, to wonder
Ik vraag me af of ik het kan.
We vragen ons af of we hier wel mogen parkeren.

79
Q

begrip hebben voor

A

het
concept, comprehension, insight
Ik heb begrip voor je situatie.
Ik vind het jammer dat je niet meegaat, maar ik heb begrip voor je keuze.
Ik heb begrip voor mensen met depressieve gevoelens, omdat ik zelf ook depressief ben geweest.

80
Q

beoordelen (op)

A

to criticise, to judge, to assess
Ik beoordeel hem op zijn gedrag.
We beoordelen het vakantiehuis op prijs en grootte.
Als je zanger bent, wordt je werk door iedereen beoordeeld.

81
Q

beweren (dat)

A

to assert, claim, bluff
Zij beweert dat ik problemen veroorzaak.
Hij beweert dat hij het hele huis in één week kan opknappen.
Mijn moeder beweert dat roken goed is voor je gezondheid.

82
Q

emotie

A

de
emotion, feeling
Mijn vriendin voelt veel, maar je kunt haar emoties nooit zien.

83
Q

*agressief

A

aggresive
De agressieve persoon blokkeerde de ingang.
Onze hond kan agressief worden en bijten, als hij alleen is met onbekende mensen.

84
Q

*argument

A

het
argument
Ik wil drie argumenten noemen, om mijn mening toe te lichten.
Ik ben het met Bas eens, en heb nog twee andere argumenten voor deze mening.

85
Q

*beledigen

A

to offend, to insult
Je hebt hem beledigd met een opmerking over zijn uiterlijk.
Mijn broertje heeft mij beledigd, want hij noemde me een varken.
Je kunt niet alles zeggen tegen een agente. Je kunt een boete krijgen, als je haar beledigt.

86
Q

*discussieren (over)

A

to discuss
Ik discussieer met hem over politiek.
Vorige les hebben we over de Nederlandse politiek gediscussieerd.
We hebben erg lang over het plan gediscussieerd, want het heeft voordelen, maar ook veel nadelen.

87
Q

*feit

A

het
fact
Over een feit kun je niet discussiëren.
De aarde is rond, dat is een feit!

88
Q

*mobiel

A

de
mobile
Ik vind een mobiel erg handig, nu ben ik altijd bereikbaar.

89
Q

*waarheid

A

de
truth, reality
Ik wil dat je eerlijk bent, dus vertel me de waarheid!

90
Q

acthergrond

A

de
background

91
Q

buiten de deur

A

outside the door
Ik eet vaak buiten de deur.
Als Alex 40 jaar wordt, geeft hij een feest buiten de deur.

92
Q

categorie

A

de
category

93
Q

divers

A

diverse, different
Tim vindt diverse muzieksoorten leuk: jazz, pop en klassiek.
De leden van de sportclub zijn heel divers: oud, jong, man, vrouw, Nederlands en buitenlands.

94
Q

gastvrijheid

A

de
hospitality

95
Q

gelegenheid

A

de
chance, opportunity, occasion
Het straatfeest is een leuke gelegenheid om de buren te leren kennen.

96
Q

instelling

A

de
institution, organization, settings
Carlos werkt in een instelling voor gehandicapten.

97
Q

inzicht

A

het
insight, understanding

98
Q

sowieso

A

in any case, anyway
Het maakt niet uit hoe druk ze het heeft: Laila kookt sowieso elke dag.

99
Q

tegenkomen

A

to run into, encounter
Ik kwam een oude vriendin tegen.

100
Q

type

A

het
type, sort, kind

101
Q

vanwege

A

due to, because of
Vanwege de regen gaat de training vanavond niet door.

102
Q

*bewust

A

conscious, aware
Een bewuste ademhaling helpt om te ontspannen.
Jasmin gebruikt bewust een boodschappenlijstje, om geen onnodige producten te kopen.

103
Q

*gerecht

A

het
dish, course
Alex kookt een typisch gerecht uit zijn eigen land.
Aster probeert graag gerechten uit andere landen uit.

104
Q

*indelen

A

to divide, layout, arrange
Ik deel de groepen in.
Lisa en Noor zijn ingedeeld om schoon te maken.
De coach heeft de jongeren in twee teams ingedeeld: team blauw en team rood.

105
Q

*samenleving

A

de
community, society
In de Nederlandse samenleving blijven ouderen zo lang mogelijk zelfstandig wonen.
In een ideale samenleving is iedereen gelijk.
Actief meedoen in de Nederlandse samenleving is een belangrijk onderwerp in de politiek.

106
Q

*terechtkomen

A

to end up, get into sth
Ik kwam terecht bij een vriendelijk gezin.
De dief is in de gevangenis terechtgekomen.
Ik ben benieuwd bij welk bedrijf ik na mijn opleiding terechtkom.

107
Q

*uitsluitend

A

exclusively, just, only
Je mag 112 uitsluitend bij spoed bellen.
Het buitenzwembad is uitsluitend in de zomer open.

108
Q

*vegetarisch

A

vegetarian
Nahom kookt vaak vegetarisch.
Olga eet drie keer per week vegetarisch.

109
Q

*zakelijk

A

cool, bussineslike
In een zakelijke e-mail gebruik je andere woorden dan in een persoonlijke e-mail.
Ali draagt op zijn werk zakelijke kleding, zoals een pak en een overhemd.