Thema 9 Flashcards

1
Q

anoniem

A

anonymous
syn: zonder naam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

arbeidsvoorwaarden

A

de
working conditions
Je praat met je werkgever over de arbeidsvoorwaarden tijdens een persoonlijk gesprek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

beleid

A

het
policy
syn: de aanpak
Het beleid van de regering concentreert zich vooral op de economische groei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

blessure

A

de
injury
syn: beschadgde plek aan je lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bijwonen

A

to attend
vt: woonde bij
vd: bijgewoond
Ik woon de bijeenkomst bij.
Als je het concert wil bijwonen, moet je vandaag tickets bestellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

erachter komen

A

figure out
vt: kwam
vd: gekomen
Ik kom er niet achter.
syn: ontdekken
Ik probeer erachter te komen waarom mijn buren ruzie met elkaar hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

huidig

A

current, present
syn: van dit moment
De huidige ondernemingsraad bestaat uit evenveel mannen als vrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ingaan

A

to take effect, to get in
vt: ging in
vd: ingegaan
Mijn abonnement gaat morgen in.
syn: beginnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

project

A

het
project
syn: voorbereiding en uitvoering van een groot plan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

spelen

A

drama
weet jij wat er speelt? Emma en Marisol praten sinds gisteren niet meer met elkaar
Ik weet niet wat er speelt.
syn: aan de hand zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

toernooi

A

het
tournament, duel
syn: wedstrijden
Op het toernooi wint het buitenlandse team met 2 punten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wegens

A

due to
Wegens het overlijden van zijn vader krijgt Bas een paar dagen vrij van zijn werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

*barbecue

A

de
BBQ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

*kritisch

A

critical
Een medewerker bij de vakbond moet kritisch zijn.
Ik vind het niet leuk dat je altijd zo negatief en kritisch over onze ouders bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

*ontslag

A

het
discharge, termination of employment
Gisteren heeft de leidinggevende Yusuf zijn ontslag gegeven, omdat het bedrijf financiële moeilijkheden heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

*teleurstelling

A

de
disappointment
Wat een teleurstelling. Ik dacht dat deze ring uniek was.
Het was een grote teleurstelling toen Nahom hoorde dat hij de nieuwe baan niet kreeg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

*uniek

A

unique
Wat heb jij een uniek huis. Ik heb nog nooit eerder zo’n huis gezien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

*vakbond

A

de
trade union, labor union
Een medewerker bij de vakbond moet kritisch zijn.
Tim vindt het belangrijk dat werknemers goede werkomstandigheden hebben. Daarom wordt hij lid van een vakbond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

*verdelen

A

to split up, divide
vt: verdeelde
vd: verdeeld
Ik verdeel de taart in acht stukjes.
syn: in stukken delen
Nina verdeelde het vlees op de schoolbarbecue.
Straks ga ik vlees kopen en salades maken voor onze buurtbarbecue.
De ouders hebben de erfenis eerlijk over hun vier kinderen verdeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

*zwangerschap

A

de
pregnancy
Zora kreeg haar ontslag tijdens haar zwangerschap.
Emma geniet van haar zwangerschap. Ze vindt het zo bijzonder dat ze het kindje in haar buik kan voelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

aangenaam

A

pleasant, lovely, enjoyable
ls het op het strand niet te hard waait, kan het weer heel aangenaam zijn.
De sfeer op het buurtfeest was erg aangenaam, iedereen was gezellig aan het kletsen en genoot van de muziek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

belachelijk

A

foolish, ludicrous, ridiculous
Ik vind het een belachelijk idee! Ik zou iets anders verzinnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

eventueel

A

if necessary, if any
Als u geen auto hebt, kunnen we de kast eventueel bij u thuis bezorgen.
Je kunt eventueel per e-mail reserveren, als je bellen niet fijn vindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

juist

A

just, right, exact, accurate
Mijn vrienden willen graag dat het 30 graden is tijdens hun vakantie. Ik vind het juist fijner als het wat koeler is.
syn: daartegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

meeleven met

A

sympathise with
Ik leef met je mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

schelden

A

to curse, scold
Ik scheld nooit op andere mensen.
Vaak beginnen mensen te schelden, als er iets vervelends gebeurt.
syn: boos onbeleefde woorden roepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

te maken hebben met

A

have to do with, related to
Ik heb te maken met schulden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

tonen

A

to show, present, exibit
vt: toonde
vd: getoond
Ik toon je mijn paspoort.
Reis je buiten Europa? Dan moet je een paspoort kunnen tonen, als de politie dat vraagt.

Zijn ouders tonen weinig belangstelling voor zijn hobby, want ze komen nooit naar zijn voetbalwedstrijden kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

(zich) verdedigen

A

to guard, safeguard, protect
vt: verdedigde
vd: verdedgd
Ik verdedig mezelf.
De voorzitter van de bewonerscommissie begon zich te verdedigen, toen de wijkbewoners aangaven zijn plan slecht te vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

bevolking

A

de
population, people
De bevolking van Noord-Europese landen is niet gewend aan hittegolven.
De bevolking van dit land kampt met de gevolgen van een grote aardbeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

comfortabel

A

comfortable
Mijn nieuwe bed is echt heel comfortabel. Ik slaap er heerlijk in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

integendeel

A

on the contrary
Ik ben helemaal niet moe; integendeel, ik kan nog makkelijk doorwerken.
Heb jij een groot netwerk?
- Integendeel, ik ken hier bijna niemand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

kamperen

A

to camp
vt: kampeerde
vd: gekampeerd
Ik kampeer in het bos.
Ik houd niet van kamperen. Ik ga liever naar een hotel of een vakantiehuisje.
We vonden kamperen leuk, maar gaan toch liever op vakantie in een hotel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

picknicken

A

to picnic
vt: picknickde
vd: gepicknikd
Ik picknick veel in de zomer.
We maken makkelijke gerechten want we gaan vanmiddag picknicken op het strand.
Als het mooi weer is, gaan we picknicken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

pretpark

A

het
amusement park
De vriendengroep vermaakt zich uitstekend in het grote pretpark.
Opa en oma gingen met hun kleinkinderen een dagje naar een pretpark.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

rondleiding

A

de
guided tour
Tijdens de rondleiding heb ik veel nieuwe dingen gehoord over dit gebouw.
We kregen een rondleiding door het nieuwe kantoorgebouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

samengevat

A

brief, summarized
Het is een lang verhaal, maar samengevat: we hebben een vervelende reis gehad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

tocht

A

de
draft, journey
De gids vertelde interessante dingen tijdens onze tocht.
Ieder weekend maakt mijn vader een fietstocht met zijn vrienden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

uitstapje

A

het
excursion, trip
We gaan niet op vakantie deze zomer maar we maken wel uitstapjes.
De personeelsvereniging organiseert een uitstapje naar de Keukenhof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

vaderland

A

het
fatherland, native country
Nahom heeft zijn vaderland verlaten en is naar Nederland verhuisd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

zich verheugen op

A

look forward to
VT: verheugde
Vd: verheugd
Ik verheug me op de vakantie.
Het meisje verheugt zich op de reis.
Ik heb zo hard gewerkt de laatste tijd. Ik verheug me op mijn vrije dag morgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

*artikel

A

het
article
Ik heb een interessant artikel gelezen over vliegvakanties.
Als huiswerk moeten we een krantenartikel schrijven.
Er staan de laatste tijd vaak artikels in de krant over het huidige beleid van de regering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

*bijbaan

A

de
side run, additional job
Toen ik studeerde, had ik een bijbaan in een supermarkt.
Veel studenten hebben bijbanen zodat ze hun studie kunnen betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

*boeken

A

to book
vt: boekte
vd: geboekt
Ik boek een vakantie naar Kreta.
We hebben net onze huwelijksreis geboekt.
De secretaresse boekt een hotelkamer voor haar manager.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

*geval

A

het
case, instance, issue
Ik weet niet precies in welk geval je gezakt of geslaagd bent voor het examen.
In alle gevallen neemt de directeur de uiteindelijke beslissing.
In het geval van een overstroming, zal de verzekering de schade betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

*goedkeuren

A

to support, admit, tolerate
vt: keurde goed
vd: goedgekeurd
Ik keur jouw idee goed.
Onze buren keuren de ideeën voor een gezamenlijke schutting goed!
Gelukkig is mijn stageverslag goedgekeurd.
Wat fantastisch dat je mijn ideeën goedgekeurd hebt. Nu kan ik mijn plan uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

*romantisch

A

romantic
Ahmet heeft een romantisch etentje georganiseerd.
Nina heeft een romantisch weekend geregeld voor haar vrouw.
Verliefde mensen vinden bijna alle dingen die ze samen doen romantisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

*toerist

A

de
toursit
Zodra de toeristen in Scheveningen aankomen, gaan ze meteen naar het strand.
Er zijn veel schoolkinderen in het museum, maar de meeste bezoekers zijn toeristen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

*uitgebreid

A

extended, expanded, extensively
In het weekend eet ik graag een uitgebreid ontbijt.
De medewerkers krijgen een uitgebreide uitleg over de nieuwe machine.
Ik ken alle details van het verhaal, want mijn oma heeft het uitgebreid verteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

boswachter

A

de forester
De boswachters zijn verantwoordelijk voor het onderhoud van de bossen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

bui

A

de
storm, fancy, mood, whim
Als we hard rennen, zijn we misschien nog voor de bui thuis en worden we niet nat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

cirkel

A

de
ring, circle
De kinderen zaten in een cirkel rondom opa en luisterden naar zijn mooie verhalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

leuning

A

de
back side, back
De timmerman monteert een nieuwe leuning langs de trap. Daaraan kan ik me vasthouden als ik naar boven ga.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

mist

A

de
fog, mist
In september is er vaak mist in de ochtend. Dat is gevaarlijk voor het verkeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

parasol

A

de
parasol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

planeet

A

de
planet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

regenboog

A

de
rainbow
De boswachters zijn verantwoordelijk voor het onderhoud van de bossen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

route

A

de
route
Deze weg is afgesloten maar gelukkig weet ik nog een andere route naar huis.

59
Q

sloot

A

de
dike, ditch

60
Q

toren

A

de
tower, castle
Vanaf de hoge toren heb je een mooi uitzicht over de omgeving.

61
Q

wortel

A

de
root, beet
Je moet de planten niet te veel water geven want dan gaan de wortels dood.

62
Q

beleven

A

to encounter, experience go through
dingen meemaken
vt: beleefde
vd: beleefd
Ik beleef met jou veel avonturen.
Toen we op vakantie in Thailand waren, hebben we veel avonturen beleefd.

63
Q

(een apparaat) bedienen

A

to handle, operate, drive
werken met een machine
vt: bediende
vd: bediend
Ik kan het apparaat bedienen.
De nieuwe productiemedewerker heeft nog nooit een machine bediend.

64
Q

feedback

A

de
feedback
Nahom vond de feedback van zijn leidinggevende niet leuk, maar hij heeft nu zijn gedrag wel aangepast.

65
Q

lol

A

de
lol, fun
De docent en de studenten hadden zoveel lol, dat hun lachspieren pijn deden.

66
Q

momenteel

A

in this moment, present, momentary
Ze zoeken momenteel veel personeel in de horeca.

67
Q

plaatsvinden

A

to take place, occur
vt: vond plaats
vd: plaatsgevonden
Het feest vindt plaats in de kerk.
De presentatie van het nieuwe project zal morgenmiddag plaatsvinden.

68
Q

scholing

A

de
education, training
Mijn opa heeft vroeger weinig scholing gehad. Hij moest zijn vader al snel helpen op de boerderij.

69
Q

*bushokje

A

het
bus stop
De hangjongeren hebben vannacht weer twee bushokjes vernield.
Jasmin heeft vanmorgen haar tas in het bushokje laten staan.

70
Q

*festival

A

het
festival
De festivals in onze stad worden altijd in juli georganiseerd.
We hadden veel regen tijdens het festival. Gelukkig had ik een paraplu bij me.

71
Q

*het naar je zin hebben

A

have a great time
Ik heb het naar mijn zin.
k heb het hier erg naar mijn zin.
Nina heeft het erg naar haar zin.
We kamperen elke zomer drie weken op deze prachtige plek. We hebben het hier naar onze zin.
Omdat ik het op een podium altijd erg naar mijn zin had, ben ik acteur geworden.

72
Q

*ik kijk ernaar uit

A

look foward to
vt: keek
vd: gekeken
Binnenkort organiseer ik een leuk feestje voor mijn dochtertjes. Ik kijk ernaar uit!

73
Q

*ik zie ertegen op

A

I am afraid of, I dread, I dont want to
Ik zie ertegen op om weer vroeg op te staan.
Morgen moet ik helaas weer naar de tandarts. Ik zie ertegen op.

74
Q

*opmerking

A

de
comment
Toen we op vakantie in Thailand waren, hebben we veel avonturen beleefd.
Hij maakt steeds vervelende opmerkingen.
Lisa was blij met de lieve opmerkingen van haar collega’s.

75
Q

*plattegrond

A

de
map
Ik heb nu alle plattegronden van de stad bekeken, maar ik kan het station niet vinden.
Als je wilt weten waar het museum is, dan moet je even op de plattegrond kijken.

76
Q

*podium

A

de
stage
Hij heeft op een internationaal podium gestaan.
Daan droomt ervan op het podium te staan.

77
Q

*schuilen

A

to shelter, refute, hide
vt: schuilde
vd: geschuild, gescholen
Ik schuil onder de boom.
We hebben onder de brug geschuild.
De tweeling doet altijd alles samen. Ze delen zelfs hun telefoon.
Mijn honden schuilen altijd onder de gordijnen, als ze lawaai horen.

78
Q

*tweeling

A

de
twins
In mijn klas zitten twee tweelingen.

79
Q

*verlengen

A

to extend, lengthen, prolong
vt: verlengde
vd: verlengd
Ik verleng mijn abonnement.
Ik heb gisteren mijn rijbewijs verlengd.
Helaas willen ze mijn contract niet verlengen.

80
Q

*wat een gedoe!

A

what a mess!
Ik hou niet zo van kamperen. Als het regent, wordt altijd alles nat en koud. Wat een gedoe!

81
Q

*wekker

A

de
alarm, clock
Ik heb de wekker weer niet gehoord.
Carlos zet zijn wekker altijd om 8:00 uur, ook in het weekend.

82
Q

gelijk

A

right, same, identical
Sinds Samir een loonsverhoging heeft gehad, is het salaris van hem en Ali gelijk.

83
Q

geslacht

A

het
gender
Noor en Felix willen niet weten of ze een jongen of een meisje krijgen, dus het geslacht van hun baby blijft een verrassing.

84
Q

godsdienst

A

de
faith, religion
Emma gaat vaak naar de kerk, Ali bezoekt vaak de moskee, want ze hebben een verschillende godsdienst.

85
Q

onderscheid maken

A

to distinguish, differentiate
Ik maak geen onderscheid tussen mijn kinderen.
De kok maakt onderscheid tussen een voorgerecht, een hoofdgerecht en een nagerecht.

86
Q

op basis van

A

on the basis of
Mijn vriend is aangenomen voor de functie van beveiliger op basis van zijn cv en werkervaring.

87
Q

ras

A

het
race
De kenmerken en het karakter van een hond worden bepaald door het ras.

88
Q

toegankelijk

A

accessible, approachable
Dit station is goed toegankelijk voor reizigers met een kinderwagen want er is een lift.

89
Q

vormen

A

to form, shape
vt: vormde
vd: gevormd
Ik vorm met jullie een nieuwe groep.
De docent vormt regelmatig nieuwe groepjes, zodat de cursisten met iedereen kunnen samenwerken.

90
Q

ambitie

A

het
ambition
Het is Olga’s ambitie om docent te worden.

91
Q

gebruik maken van

A

to apply, make use of
vt: maakte gebruik van
vd: gemaakt
Ik maak gebruik van de bus.
Bezoekers kunnen gebruik maken van het toilet aan het eind van de gang.

92
Q

met betrekking tot

A

with respect to, with regard to
Er is nog geen informatie met betrekking tot de mogelijke slachtoffers van het ongeval.

93
Q

slechts

A

just, only, exclusively
Ali heeft slechts drie maanden les gehad, en hij spreekt en schrijft goed Nederlands.

94
Q

specifiek

A

specific
Ik heb geen specifieke voorkeur voor de kust of de bergen; ik vind beide bestemmingen heerlijk.

95
Q

uiteraard

A

obviously
Uiteraard bemoei ik me niet met jullie conflict, want dat is privé.
Je mag uiteraard niet inhalen in de bocht, want dat is niet veilig.

96
Q

vooroordeel

A

het
bias, prejudice
We hebben allemaal vooroordelen; een mening over iets of iemand zonder feiten.
Een bekend vooroordeel is dat mannen betere managers zijn dan vrouwen, maar dat is helemaal niet waar.

97
Q

waardevol

A

valuable, precious, worthwhile
Laat geen waardevolle spullen in de auto liggen, er hangen hier dieven rond.

98
Q

zelfvertrouwen

A

het
self-confidence,
self esteem
Mijn collega heeft veel zelfvertrouwen, want hij denkt dat hij alles kan.

99
Q

zintuig

A

het
sense, sense organ
De huid is een zintuig; je kunt koud en warm voelen.
Eén van onze zintuigen is zien, en dat doe je met je ogen.

100
Q

zonde zijn

A

be a shame, pity
Het is zonde van het slechte weer.
Het is zonde om eten weg te gooien, het kost veel geld en is niet goed voor het milieu.
Het is zonde dat Maaike is gestopt als kapster, want ze was erg professioneel.

101
Q

*aanpakken

A

to get to work, proceed, deal with, handle
vt: pakte aan
vd: aangepakt
Ik pak al het werk aan, wat er is (I’ll do whatever work there is.)
Er zijn verschillende manieren om de klimaatcrisis aan te pakken.
We gaan ons appartement helemaal opknappen en we pakken als eerste de badkamer aan.

102
Q

*bovenaan/onderaan

A

on top, at the top
at bottom
Maaike staat bovenaan mijn lijstje van mensen die ik uitnodig voor mijn verjaardag, want zij is mijn lievelingsnicht.

103
Q

*filter

A

het
filter
We gebruiken een papieren filter om koffie te zetten.
Je moet het filter van de afzuigkap regelmatig schoonmaken, anders ruikt het erg naar eten in huis.

104
Q

*gespecialiseerd in

A

specialised in
Ik ben gespecialiseerd in techniek.
Deze schrijver schrijft verschillende soorten boeken, maar hij is gespecialiseerd in kinderboeken.

105
Q

*prikkel

A

de
stimulant, spur, incitement, encouragin, impelling
Zora is erg gevoelig. In een omgeving met veel lawaai ervaart zij snel veel prikkels.
Ik houd niet zo van grote evenementen, want dan krijg ik te veel prikkels.

106
Q

*(niet) tegen…kunnen

A

able (unable) to, handle, stand
Ik kan niet tegen bloed.
Ali kan niet tegen deze pijnstillers, want daarvan krijgt hij bijwerkingen.
In het algemeen kan Aron goed tegen stress, want dan kan hij zich goed concentreren.

107
Q

*voortdurend

A

constantly, restless, non stop
Er is voortdurend overlast bij ons in de straat: elke avond hangen er jongeren op straat en elke dag ligt er troep naast de containers.

108
Q

*zich op zijn gemak voelen

A

feel at ease, get comfortable
Ik voel me niet op mijn gemak.
Op zijn werk voelt Tim zich op zijn gemak, want de collega’s zijn aardig en houden rekening met hem.
Sanne voelt zich op haar gemak in haar huis; ze vindt het fijn om thuis te zijn en geniet van de sfeer.

109
Q

*andersom

A

the other way around, opposite
Daan heeft zijn trui andersom aan: de achterkant zit aan de voorkant.

110
Q

afkomst

A

de
origin, birth, ancestry
en werkgever mag een sollicitatiekandidaat niet weigeren vanwege haar afkomst. Discriminatie is verboden.

111
Q

belang

A

het
value, merit, significance, importance

112
Q

bezit

A

het
possessions, property, ownership
Het bezit en gebruik van een computer en internet is de laatste jaren erg toegenomen.

113
Q

gezag

A

het
command, dominion, power, authority

114
Q

inclusief

A

inclusive, including

115
Q

individueel

A

individual

116
Q

informeel

A

informal, casual

117
Q

zich richten op

A

focus on
Sinds Tim vader is geworden, richt hij zich helemaal op de opvoeding van zijn kinderen.

118
Q

rol

A

de
role
Ik ben niet blij met de rol die ik in dit bedrijf heb. Ik wil graag iets anders doen.

119
Q

stimuleren

A

to stimulate, encourage
vt: stimuleerde
vd: gestimuleerd
Ik stimuleer hem om meer te sporten.
Ik heb mijn kinderen gestimuleerd om veel boeken te lezen.
De verzorgende stimuleert de bejaarde om veel te bewegen. Dat is goed voor haar.

120
Q

succesvol

A

succesful
et gesprek was heel succesvol; er kwam een einde aan het conflict.

121
Q

*commentaar

A

het
commentary, comments
Opa kreeg heel veel kritiek en commentaar op zijn kleding.
De journalist geeft commentaar op de crisis in de regering.

122
Q

*gevoelig

A

touchy, sensitive, emotional
Als je gevoelig bent, houd je niet van films met veel geweld.
Als Emma naar een film kijkt, moet ze vaak huilen. Ze is namelijk heel gevoelig.

123
Q

*homo

A

de
homo
Thomas is homo. Hij heeft een relatie met Ricardo.

124
Q

*humor

A

de
humor
Naima heeft erg veel humor. Ik moet altijd met haar lachen.

125
Q

*kritiek hebben/geven/krijgen

A

de
criticism, comment, assesment
Ik heb kritiek op hem.
Ik geef niet graag kritiek.
Ik krijg vaak kritiek.
Alex kreeg vandaag veel kritiek van zijn baas op zijn werk. Hij voelde zich daarna heel verdrietig.

126
Q

*moedig

A

bold, brave, courageous
Het bange jongetje reageerde heel moedig toen hij de grote hond zag.
Mijn zoontje voelt zich heel moedig. Hij is voor niets of niemand bang.

127
Q

*opkomen voor

A

fight for, assert, stand, advocate
vt: kwam op voor
vd: opgekomen voor
Ik kom op voor de gehandicapten.
Mijn broers zijn vroeger als kind altijd voor me opgekomen als ik op school gepest werd.
Samen met een groep volwassenen komt dit meisje op voor het milieu. Ze wil dat we milieuvriendelijker gaan leven.

128
Q

*ten opzichte van

A

relative to, compared to, in relation to
Wij hebben een kleine tuin ten opzichte van de tuin van onze buren.
Bas is heel groot ten opzichte van zijn collega.
Ten opzichte van een taartje is een appel veel gezonder.

129
Q

*overdrijven

A

exaggerate, overdo
vt: overdreef
vd: overdreven
Zora overdrijft als ze zegt dat ze nooit tijd heeft.
Zoals altijd overdreef Lisa gisteren weer heel erg toen ze over haar problemen vertelde.
Eva heeft vandaag gewinkeld. Ik vind wel dat ze erg heeft overdreven. Zoveel kleding heb je toch niet nodig?!

130
Q

*qua

A

as far as goes, in terms of , qua
Mijn zus en ik hebben een andere smaak qua
qua humor lijken ze erg op elkaar. kleding.
Tim en Aron zijn goede vrienden maar qua leeftijd is er een groot verschil.

131
Q

*boeket

A

het
bouquet, bunch of flowers
Ik heb gisteren een heel mooi boeket bloemen van mijn man gekregen.

132
Q

*gif

A

het
poison, virus, venom
Je kunt gif gebruiken als je last hebt van ongedierte.

133
Q

*goot

A

de
drainage, roof gutter, 屋根ドレイン
De regen valt op het dak en verdwijnt dan in de goot.

134
Q

*kapstok

A

de
coat rack, coat stand
Je kunt je natte jas beter aan de kapstok hangen, dan hier in de klas aan te houden.

135
Q

*kruk

A

de
stool 背もたれのない椅子
Ik zit liever op een kruk dan op een stoel met leuningen.

136
Q

*plafond

A

het
ceiling
We hebben alle plafonds van ons huis geschilderd. Het is lastig zo boven je hoofd te werken.

137
Q

*poster

A

de
poster
Toen ik jong was, had ik een poster van Michael Jackson boven mijn bed hangen.

138
Q

*schap

A

het
shelf
Ik heb de tandpasta in het derde schap van links gezien.

139
Q

*schort

A

de
apron
Als je gaat bakken, kun je beter even een schort dragen, anders worden je kleren vies.

140
Q

*stapel

A

de
pile, stocks
de stapel boeken

141
Q

*ventilator

A

de
fan
Omdat het steeds warmer wordt, heb ik een ventilator gekocht voor op mijn kantoor.

142
Q

*zakdoek

A

de
handkerchief
Als je je neus moet snuiten, gebruik dan een zakdoek .

143
Q

heg

A

de
hedge

144
Q

Oprichten zich
Gericht zich op zijn

A

dedicated to, focus on
Ik ben gericht op mijn werk.
Lisa richt zich op haar studie, nadat ze zich ingeschreven heeft voor een dure opleiding. Ze wil het examen halen.