Thema 7 Flashcards

(175 cards)

1
Q

bacterie

A

de
bacteria
Deze bacterie leeft vooral op warme plaatsen.
In deze yoghurt zitten goede bacteriën. Ze helpen om je lichaam gezond te houden.
Slechte bacteriën in je eten kunnen ziektes veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

berm

A

de
roadside
De bomen in de berm zijn te groot geworden. Ze veroorzaken overlast voor vrachtwagens.
In de berm van de snelweg groeien bloemen en gras.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

oplichten

A

deceive, cheat
opgelicht worden
Ik licht nooit mensen op.
Lisa zit in de gevangenis omdat ze mensen heeft opgelicht.
Mijn buurman heeft veel mensen opgelicht. Hij verkocht spullen via Marktplaats, maar stuurde de spullen nooit op.
De verkoper van mijn koelkast heeft me opgelicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

spoed

A

de
hurry, rush
Ik stuur het pakket met spoed op, anders komt het te laat aan.
De verpleegkundigen brachten de patiënt met spoed naar een operatiekamer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

virus

A

de
virus
Heb jij ook last gehad van dat virus?
Mensen kunnen een virus hebben, maar computers ook! Worden computers dan ook ziek?
Sanne werd ziek door een virus en moest thuis blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

*aansteken

A

light up, set fire to
vt: stak aan
vd: aangestoken
Ik steek de kaars aan.
Marisol heeft alle kaarsjes op de verjaardagstaart aangestoken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

*lucifer

A

de
match
Vroeger gebruikte ik altijd
lucifers om een vuurtje te maken.
Wil jij nieuwe lucifers kopen? Ik heb net de laatste gebruikt.
In het keukenkastje ligt een doosje met lucifers om kaarsen aan te steken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

*oortjes

A

de
small ear, earphone
Als ik op de fiets iemand wil bellen, gebruik ik mijn oortjes
Als ik één oortje gebruik bij het bellen, kan ik je niet goed verstaan.
Emine gebruikt haar oortjes om naar een bericht op haar telefoon te luisteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

*bewaken

A

to guard
Ik bewaak de koffers bij de balie.
Twee beveiligers hebben de winkel bewaakt, maar toch heeft iemand spullen gestolen.
Zes beveiligers bewaken ‘s nachts het bankgebouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

straling

A

de
radiation
Dit apparaat kan met behulp van straling het eten warm maken.
Ik draag vaak een zonnebril omdat de straling van de zon niet goed is voor je ogen.
Dokters kunnen sommige ziektes met behulp van straling behandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bijdragen aan

A

make contributions to
vt: droeg bij
vd: bijgedragen
Ik draag bij aan de veiligheid van mijn buurt.
Het scheiden van plastic afval draagt bij aan een schonere wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

evenement

A

het
occasion, event, occurrence
Ons bedrijf bestaat 50 jaar, daarom organiseren we een
evenement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gemenschappelijk

A

common, mutual, together
Zullen we met de hele familie één gemeenschappelijk cadeau kopen voor opa en oma?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

illegaal

A

ilegal
De gemeente heeft geen toestemming gegeven voor het feest, dus het is illegaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ingrijpen

A

to intefere
vt: greep in
vd: ingegrepen
Ik grijp niet graag in bij een burenruzie.
De discussie in de klas duurde te lang, dus moest de docent ingrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mondeling

A

oral, verbal
Is een mondelinge afspraak genoeg, of wil je hem ook op papier?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

keuren

A

to test, examine, check
Het vlees wordt gekeurd
voordat het in de winkel verkocht wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een ronde

A

a round
Heb jij gecontroleerd of alle kantoren zijn opgeruimd? Of zal ik even een ronde maken langs alle ruimtes?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

*aanhouden

A

to keep sth on, imprison, to arrest
vt: hield aan
vd: aangehouden
Ik word door de politie aangehouden.
Wij houden de bestuurder aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

*bagage

A

de
bagage
Waar is mijn bagage?
We hebben zoveel bagage, dat niet alles in de auto past.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

*bestemming

A

de
destination
Over een half uur komen we aan op de bestemming van onze reis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

*camera

A

de
camera
Veel journalisten hebben een camera bij zich.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

*controle

A

de
examination, management
Zij heeft de controle.
Waarom heb je mij gevolgd?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

*zich gedragen

A

to behave oneself, keep to
vt: gedroeg zich
vd:zich gedragen
Ik gedraag me altijd netjes in het verkeer.
Gedraagt hij zich goed?
Als ik bij de koning op bezoek ga, moet ik me heel beleefd gedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
*geweld
het violence In sommige landen komt veel geweld voor. Veel mensen zijn gevlucht voor de oorlog, omdat ze bang zijn voor het geweld.
26
*locatie
de location, situation Ons bedrijf heeft een kantoor op twee locaties: een in Rotterdam en een in Den Haag.
27
*spijt hebben van
be sorry about regret Ik heb spijt van mijn gedrag. Naima heeft een kind gekregen en nu wil ze stoppen met werken. Wat vind jij hiervan? Ik denk dat ze er spijt van krijgt. Mijn ouders vinden het niet leuk dat ik met mijn studie gestopt ben. Maar ik heb er helemaal geen spijt van. Ik had geen spijt van mijn keuze. Gisteren heb ik mijn moeder de waarheid verteld, maar ik heb er nu spijt van. Ze reageerde zo raar.
28
*reiziger
de traveller Op een vliegveld zie je reizigers uit allerlei landen.
29
*rugzak
de backpack rugzakken Als Aron naar zijn werk gaat, neemt hij altijd een rugzak mee.
30
*volgen
go after Waarom heb je mij gevolgd? Wil je naar Enschede? Dan moet je de A1 volgen tot aan Hengelo.
31
bevatten
to contain Cola bevat veel suiker, water daarentegen niet.
32
doden
to kill, destroy, murder gedood Deze tandpasta doodt de bacteriën in je mond.
33
gebrek (aan)
het lack, fault Ik kan niet sporten door gebrek aan geld. Een gebrek aan slaap kan zorgen voor somberheid en weinig energie.
34
grondig
throughly eva gaat haar huis grondig verbouwen. Elke maand controleert de boekhouder grondig de administratie van de ondernemer.
35
leiden tot
lead to, result in, end up in (verl) leidde tot (volt) heeft geleid tot Deze vergadering leidt tot niets. Het gebruik van medicijnen kan leiden tot ernstige bijwerkingen.
36
oppervlak
het surface Een groot deel van het oppervlak van de aarde is water.
37
reinigen
to clean up, refine vt: reinigde vd: gereingd Ik reinig de badkamer regelmatig met schoonmaakmiddel.
38
smerig
dirty, filthy Een wc die nooit wordt schoongemaakt, is smerig.
39
voldoende
satisfactory (grade), pass (mark) Ik heb meer dan voldoende gegeten, mijn buik zit vol.
40
*allergie
de allergie Ik heb een allergie voor de zon; als ik lang in de zon zit, krijg ik rode vlekjes en jeuk. Ik heb een allergie voor aardbeien. Als ik aardbeien eet, krijg ik overal jeuk.
41
*zich ergeren aan
take offence at vt: ergerde vd: geergerde Ik erger me aan jouw gedrag. Alex ergert zich aan het lawaai van de buren aan de overkant van de straat. Ik erger me aan mensen die hun afspraken niet nakomen. Wij ergeren ons aan de reclame op televisie, want dan duurt de film twee keer zo lang!
42
*hygiënisch
sanitary, hygienic In het verzorgingshuis werken we hygiënisch om te voorkomen dat bejaarden ziek worden. In het verpleeghuis waar ik stage loop, is het belangrijk om hygiënisch te werken. De slager moet hygiënisch werken om te voorkomen dat vuil en bacteriën in het eten komen.
43
*infectie
de infection, inflammation Je kunt een infectie voorkomen door regelmatig je handen te wassen.
44
*kantine
de canteen Olga en Laila eten tijdens de lunchpauze een salade in de kantine.
45
*klink
de door knob, door handle De klink van de deur is kapot. Ik kan de deur niet openen!
46
*niezen
to sneeze vt niesde vd geniesd Nies niet in je hand, maar in je elleboog. Marisol moet soms niezen als ze naar de zon kijkt. Sanne is allergisch voor katten. Zij niest als ze met de kat speelt.
47
*je neus snuiten
to blow your nose Ik snuit mijn neus elke ochtend. Je hebt een vieze neus. Ga je neus snuiten! Als je heel hard je neus snuit, komt er soms bloed uit je neus. Als Ricardo heel hard zijn neus snuit, wordt hij hartstikke duizelig.
48
*stof
het 1. fabric 2. dust Er ligt veel stof in het magazijn, dus het is noodzakelijk om schoon te maken. Ik vond op zolder een oude koffer van mijn oma. Er lag veel stof op.
49
*toetsenbord
het keyboard Mijn toetsenbord werkte niet goed, maar toen ik mijn laptop weer opnieuw opstartte, werkte het weer.
50
*(zich) verspreiden
to scatter, disperse, spread vt: verspreidde vd: verspreid Het virus heeft zich onder het volk verspreid. De rook verspreidt zich ontzettend snel. De bezoekers van het evenement verspreiden zich over het terrein. Als Jing kookt, verspreidt zich een heerlijke geur in de keuken.
51
*voorzichtig
careful, cautious, accurate Je moet altijd voorzichtig zijn met heet water, om ongelukken te voorkomen. Je moet het pakket voorzichtig opensnijden. Doe je alsjeblieft voorzichtig als je de nieuw kast in elkaar zet? Ik vind het jammer als je hem beschadigt.
52
*werkplaats
de shop, studio, work place De werkplaats van de kunstenaar heeft veel grote ramen. Mijn oom is timmerman en heeft een grote werkplaats met hout en allerlei gereedschap.
53
aaien
to caress, to stroke vt: aaide vd: geaaid Zora aaide de hond. Het meisje aait haar kat.
54
aanwijzingen geven
give instructions Ik geef aanwijzingen aan de voorbijgangers. De docent gaf aanwijzingen voor de toets. De timmerman geeft aanwijzingen aan de jongen hoe hij de planken moet zagen.
55
afdrogen
to dry, dry off vt: droogde af vd: afgedroogd Ik droog de glazen af. Jij droogde de borden af.
56
bewonderen
to admire, adore, respect vt: bewonderde vd: bewonderd Mijn ouders hebben onze baby bewonderd. Ik heb gisteren het appartement van Nahom bewonderd. Wat ziet dat er mooi uit!
57
blazen
to whistle, to blow vt: blies vd: geblazen Jullie bliezen op een muziekinstrument. Marisol blaast naar de bloem.
58
in paniek zijn
be panicking Ik ben in paniek tijdens het examen. Alex en Marisol waren in paniek toen ze de brand in hun schuur zagen. Alex is in paniek, want hij denkt dat er iemand in zijn huis loopt.
59
ontsnappen
to escape, release vt: ontsnapte vd: is ontsnapt Ik ontsnap uit de gevangenis. De dief is uit de gevangenis ontsnapt. Vannacht zijn twee dieven uit de gevangenis ontsnapt.
60
overgeven
to vomit, throw up vt: gaf over vd: overgegeven Ik moet overgeven. Maaike is misselijk, ze heeft net overgegeven. Emma moet overgeven want ze is ziek.
61
slippen
to slip vt: slipte vd: geslipt De auto's slipten in de sneeuw. De auto reed te hard in de bocht, en slipte.
62
toeteren
to blow the horn, soud the horn vt: toeterde vd: getoeterd Ik heb naar jou getoeterd. De chauffeur toetert naar de vrouw op straat.
63
wegzetten
to store, save, pur away vt: zette weg vd: weggezet Ik zet de borden weg. Heb jij de boodschappen weggezet? Ricardo zet aan het eind van de werkdag zijn gereedschap weg. Dan is de werkplaats weer opgeruimd.
64
zoenen
to make out, to kiss vt: zoende vd: gezoend Wij hebben elkaar gezoend. Toen Carlos zijn zus zag, zoende hij haar op beide wangen.
65
aarzelen
to hesitate vt: aarzelde vd: aargezeld Samir aarzelt of hij een vervolgopleiding gaat doen of gaat werken.
66
handelen
to accomplish, proceed, deal with vt: handelde vd: gehandeld De getuige wist hoe hij moest handelen, toen hij het slachtoffer in het water zag liggen.
67
in actie komen
take action, move Ik kom direct in actie. De beveiliger kwam meteen in actie, toen hij een verdacht persoon zag.
68
kalmeren
to calm down, settle down vt: kalmeerde vd: gekalmeerd Ik kalmeerde mijn vriend, toen hij zenuwachtig was voor zijn sollicitatiegesprek.
69
voorbijganger
de passer-by
70
*achterop
on the back Ahmed gaat met de fiets en heeft zijn tas achterop. Tim en Lisa hebben maar één fiets, daarom zit Tim achterop.
71
*ambulance
de ambulance De ambulance rijdt naar de plaats van het ongeluk. Er is een ongeluk gebeurd. Een getuige heeft de ambulance gebeld.
72
*brommer
de motorcycle De bestuurder van de brommer verloor de controle over het stuur. Een brommer is sneller dan een fiets en goedkoper dan een auto.
73
*deuk
de dent へこみ Er zit een deuk in de voorkant van de auto. Het pakket is beschadigd, want er ziten twee deuken in.
74
*expres
on purpose, conscious Ik ga vanavond expres vroeg naar bed, zodat ik morgen fit ben voor het examen. Ik drink expres veel water met warm weer, want dat is gezond. We vertrekken expres vroeg, want dan kunnen we de hele dag genieten aan het strand.
75
*onthouden
to remember vt: onthield vd: onthouden Ik onthoud makkelijk namen. Ik doe mijn best om de nieuwe woorden uit TaalCompleet te onthouden. De getuige heeft alles goed onthouden. Ik vind het makkelijk om mijn pincode te onthouden want de combinatie van cijfers is eenvoudig.
76
*snee
de cut, wound Het slachtoffer heeft een snee in haar been. Alex heeft zichzelf per ongeluk gebeten en heeft nu een snee in zijn lip.
77
*uitkijken
to watch, take care, attend to look out, pay attention vt: uitkeek vt: uitgekeken Ik kijk altijd goed uit. De voetgangers keken goed uit toen ze de straat overstaken. Je moet in het verkeer goed uitkijken. Ik heb niet goed uitgekeken en ben over de tas op de vloer gestruikeld.
78
adviseren
to advice vt: adviserde vd: geadviserd Ik adviseer je naar de dokter te gaan. De schoonheidsspecialist adviseert mij over de beste verzorging voor mijn huid. De politie adviseert om de deuren van je huis altijd op slot te doen, als je weggaat.
79
beet
de bite Jonge katten hebben nog maar kleine tanden, dus een beet doet niet veel pijn.
80
breuk
de break, crack,crash Door het verkeersongeluk had ik twee breuken in mijn linkerarm.
81
hevig
heavy, intense, strong Nina hoestte zo hevig, dat er bloed uit haar keel kwam.
82
tenzij
unles Ik fiets naar mijn werk, tenzij het heel slecht weer is.
83
van belang zijn
important, matter Het is van belang dat ik mijn toets haal. In een ziekenhuis is het van belang om alle materialen schoon te houden. Het is van belang dat u meteen de brandweer belt, als u rook ziet.
84
vermoeden
to suspect, to suppose vt: vermoedde vd: vermoed Ik vermoed dat jij mijn geld gestolen hebt. Ali vermoedt dat zijn buren expres naar harde muziek luisteren wanneer hij piano oefent.
85
zorgwekkend
critical De ernstige bijwerkingen van het medicijn zijn zorgwekkend.
86
*bedekken
to cover vt: bedekte vd: bedekt Ik wil niet dat mijn huid rood wordt, dus ik bedek mijn armen tegen de zon.
87
*bewusteloos
sensless, unconscous De bewusteloze vrouw kon niet reageren op vragen. Felix herinnert zich niks van de reis naar het ziekenhuis, want hij was bewusteloos. Het slachtoffer ligt bloot op de grond en is bewusteloos.
88
*bot
het bone Er zitten nog botjes in deze stukken kippenvlees. De hond heeft het vlees opgegeten en er zijn alleen een paar botten over.
89
*giftig
poisonous Met een giftig product doodt Samir de muizen. Die plant moet je niet eten, die is giftig! Je wordt er ontzettend ziek van.
90
*insect
het insect De insecten eten het oude fruit op de kast. Tussen de bloemen in de buurttuin vliegen veel insecten.
91
*inslikken
to swallow vt: inslikte vd: ingeslikt Ik heb per ongeluk een botje van de kip ingeslikt. Ricardo heeft schoonmaakmiddel ingeslikt, dus hij moet snel naar het ziekenhuis toe. De baby mag geen kleine dingen in haar mond stoppen, want dan slikt ze ze misschien in.
92
*rondom
around Er staan veel bomen rondom ons huis. Er schijnt niet veel zon door onze ramen, omdat er hoge muren rondom ons huis staan.
93
*schade (aan)
de damage, harm Ik heb schade aan mijn auto. De overstroming veroorzaakte veel schade aan huizen en auto's. De schade aan de deur van mijn auto werd gerepareerd door de monteur.
94
*scheuren
to rip, tear vt: scheurde vd: gescheurd Ik ben voorzichtig met biljetten. Ik wil niet dat ze scheuren. Als ik het grote papier in twee stukken scheur, kunnen we allebei op één stukje schrijven. Het staat scheef. Er zit een scheur in.
95
*steken
to stab vt: stak vd: gestoken Een wesp heeft Jing in haar hand gestoken. Het meisje moet huilen omdat een bij haar in haar arm heeft gestoken. De vrouw kan niet ademen omdat ze bijna in haar broodje stikt.
96
*stikken
to choke vt: stikte vd: gestikt De vrouw stikte in haar kauwgom.
97
*verpakking
de cover, shell, wrapping, packaging De verpakking van de yoghurt is nog dicht. Het lukt niet om deze suikerverpakking open te maken zonder schaar.
98
*wond
de wond In dit kistje zitten pleisters, verband en andere dingen om een wond te verzorgen. De verpleegkundige verzorgt elke dag veel wonden. Hua is hard op zijn knie gevallen, maar de wond op zijn knie bloedt gelukkig niet.
99
lekkage
de leak, leakage Wij hebben een lekkage in de garage. Morgen bel ik de loodgieter.
100
pand
het building, house, residence Heb je dat nieuwe pand in het stadscentrum gezien? Wat heeft het veel ramen.
101
stuk
broken, crashed Sinds gisteren zijn de lampen stuk. Dus Sanne moet nieuwe kopen.
102
zich vergissen
to make a mistake vt: vergiste vd: vergist Ik vergis me soms. De bestuurder heeft zich vergist in de weg. Daarom moet ze de hele weg terugrijden.
103
verplaatsen
to relocate, remove vt: verplaatste vd: verplaatst Als ik de spullen van mijn collega's verplaats, kunnen ze ze morgen niet makkelijk vinden.
104
zool
sole de O, onder mijn zool zit een beetje gras.
105
*aansluiten
to joint vt: sloot aan vd: aangesloten Ik sluit de leidingen aan. Vanmorgen heeft een monteur onze nieuwe afwasmachine aangesloten. Een monteur is onze nieuwe televisie aan het aansluiten.
106
*afbreken
to break down vt: brakk af vd: afgebroken Ik breek een stuk van de wortel af. Het is afgebroken. Omdat ik zo'n honger had, heb ik een stukje van het brood afgebroken en opgegeten. Er is een stuk van de brug afgebroken. Hij is nu niet veilig meer.
107
*afzuigkap
de extractor 換気扇 De afzuigkap hangt scheef. Nadat de kok gekookt heeft, gaat hij de oven en de afzuigkap schoonmaken.
108
*beschadigen
to damage vt: beschadigde vd: beschadigd Per ongeluk hebben de kinderen de bril van hun oma beschadigd. De storm heeft ons huis beschadigd; er is een grote boom op gevallen.
109
*branden
to burn, burning vt: brandde vd" gebrand De lampen op zolder hebben de hele nacht gebrand. Wat stom! De kamer is heel gezellig; er branden veel kaarsjes op tafel.
110
*driehoek
de triangle Ik heb een klok in de vorm van een driehoek. Tijdens de rekenles tekent de docent een driehoek op het bord.
111
*downloaden
to download vt: downloadde vd: gedownload heb je een leuk spel gedownload? In de pauze downloadt de cursiste een nieuwe app op haar telefoon.
112
*handleiding
de manual, instruction Die handleiding is helemaal versleten. De productiemedewerkers kijken in de handleiding om de storing in het apparaat op te lossen.
113
*klem zitten
stuck vt: zat vd: gezeten Ik zit klem tussen de liftdeuren. Hoelang hebben je vingers klem gezeten? Kijk eens. Dat meisje zit klem in de doos. Kijk. Die hond zit klem. Hij heeft hulp nodig om eruit te komen.
114
*knipperen
to blink vt: knipperde vd: geknipperd Ik heb erg met mijn ogen geknipperd toen de oogarts druppels in mijn ogen deed. De stoplichten werken niet vanmorgen. Het oranje licht is de hele tijd aan het knipperen.
115
*scheef
sloping, slanting 傾いている Het hangt scheef. Het zit scheef. Het staat scheef. De afzuigkap hangt scheef. Na de botsing staat het paaltje helemaal scheef.
116
*stappen (in)
to step (in) vt: stapte vd: zijn gestapt Ik stap met mijn laarzen in de sneeuw. Tijdens een boswandeling is Alex in paardenpoep gestapt. Het kleine jongetje stapt enthousiast met zijn regenlaarzen in het water.
117
*versleten
to worn, worn with age Het is versleten. Die handleiding is helemaal versleten. Na 10 jaar gaat Felix een nieuwe schooltas kopen. De oude is vaak gebruikt en nu helemaal versleten.
118
*vorm
de form Ik heb een klok in de vorm van een driehoek. Het gezicht van Eva heeft een ronde vorm.
119
draaideur
de revolving door (回転ドア) Via de draaideur kom je bij de receptie van het ziekenhuis.
120
drempel
de threshold, doorstep 敷居、戸口 Thomas tilt zijn vrouw over de drempel van hun nieuwe huis.
121
infuus
het drip feed 点滴
122
kenteken
het licence number, mark, identification mark, badge Ik kan de combinatie van cijfers en letters van het kenteken van mijn auto niet onthouden.
123
kooi
de cage Dieren in een kooi worden soms depressief omdat ze niet voldoende kunnen bewegen.
124
(fietsen)rek
het shelf Waarom zet jij je fiets nooit in het rek?
125
riool
het drainage tube, drain, rain pipe, 下水管 Het riool in onze straat wordt schoongemaakt.
126
schoorsteen
de chimney, mantelpiece Er komt rook uit de schoorsteen.
127
spuit
de needle, injection, 蛇口 De verpleegkundige gebruikt een spuit om de patiënt een medicijn te geven.
128
struik
de bush Er staan bomen en struiken en onze tuin.
129
vlag
de flag De kleuren van de Nederlandse vlag zijn rood, wit en blauw.
130
zadel
het saddle Ik zet het zadel van mijn fiets lager want ik kan niet met mijn voeten op de grond.
131
aardbeving
de earthquake Na de aardbeving lagen al mijn spullen op de grond.
132
hittegolf
de heat wave Tijdens een hittegolf moet je voldoende drinken.
133
orkaan
de hurricane
134
overstroming
de flood
135
vulkaanuitbarsting
de volcanic eruption
136
zich bewurst zijn aan
be aware of Ik ben me bewust van mijn vervelende gedrag. De docent is zich niet bewust van mijn aanwezigheid dus roep ik haar naam.
137
hoogtepunt
het climax, highlight, peak
138
naderen
to approach De storm nadert de kust. Nahom naderde het huis van zijn grootouders en zag dat de deur open stond.
139
het leven kosten (aan)
to cost the lives of De brand heeft hem het leven gekost. Het auto-ongeluk kostte het leven aan een kind.
140
leed
het suffering, sorrow, misery De oude man vertelde me al zijn leed dus heb ik hem daarna getroost.
141
eeuw
de century Hoeveel eeuwen is jouw land al onafhankelijk? Nahom is 60 jaar. Hij is geboren in de twintigste eeuw.
142
golf
de wave Hoeveel eeuwen is jouw land al onafhankelijk? Door de sterke wind zijn de golven op de zee heel erg hoog.
143
kwetsbaar
fragile, vulnerable, weak Mijn grootmoeder is oud en ziek. Ze is een heel kwetsbare vrouw geworden. Wil je die vaas voorzichtig in de kast zetten? Hij is heel kwetsbaar.
144
verdrinken
drown vt: dronk vd: verdronken De man verdrinkt bijna in het koude water. Onze hond is vorig jaar in een rivier verdronken. Laat je kinderen nooit alleen bij water. Zelfs in weinig water kunnen ze verdrinken.
145
beademen
to breath upon vt: ademde vd: geademd Ik beadem het slachtoffer. Ik vind het vervelend om een slachtoffer op zijn mond te beademen. Emine wil de bewusteloze man beademen. Aster heeft al drie keer een slachtoffer beademd. Voor ik ga beademen, knijp ik de neus van het slachtoffer dicht.
146
bevestigen (aan)
to attach, fasten, tie up vt: bevestigde vd: bevestigd Ik bevestig het schilderij aan de muur. De opa bevestigt extra wieltjes aan de fiets van zijn kleinkind. Sanne wil het schilderij aan de muur bevestigen. Tim heeft de foto van zijn vriendin boven zijn bed bevestigd.
147
bij bewustzijn zijn
be conscious Ik ben bij bewustzijn. Het slachtoffer heeft zijn bewustzijn verloren en ligt bewusteloos op de grond. Het slachtoffer heeft haar bewustzijn verloren.
148
borstkas
de rib cage 胸郭 Nahom traint veel in de sportschool en heeft nu een brede borstkas. Felix springt boven op de borstkas van zijn vader.
149
reanimeren
to recover, revive, awake vt: reanimerde vd: gereanimerd Ik reanimeer de bewusteloze man. Kom snel. Deze klant is bewusteloos. Wie kan hem reanimeren? Samir heeft de bewusteloze vrouw gereanimeerd. De patiënt wordt door de artsen gereanimeerd.
150
*bloot
nude, naked, bare Ik heb hem nog nooit bloot gezien. Hij heeft altijd zijn kleren aan. Lisa moest haar blote armen bedekken. In Nederland zie je op sommige stranden blote mensen lopen.
151
*knijpen
to clench, squeeze vt: kneep vd: geknepen Knijp je nues dicht, wat het stinkt hier Kun je even in mijn arm knijpen ? Ik geloof dat ik droom. Ahmet heeft me hard in mijn wang geknepen. Mijn dochter is bang en heeft me al twee keer in mijn hand geknepen.
152
schok
de schock, impact De stekker is stuk. Stop hem niet in het stopcontact, want dan krijg je een schok Naima kreeg een schok van het slechte nieuws. Het is veilig de patiënt aan te raken, als de eerste schok gegeven is.
153
maatregelen (werkwoord)
Nemen De gemeente gaat maatregelen nemen om het lawaai in de buurt te verminderen.
154
aantekening (werkwoord)
maken Wie maakt er tijdens de vergadering aantekeningen van wat er gezegd wordt?
155
vragen (werkwoord)
stellen Je mag altijd vragen stellen over het nieuwe contract.
156
in actie (werkwoord)
komen Je moet wel in actie komen als je die nieuwe fiets in de aanbieding wilt kopen.
157
in brand (werkoord)
staan De brandweer is gebeld, want de schuur staat in brand.
158
het nieuws (werkwoord)
kijken Heb je gisterenavond nog naar het nieuws gekeken?
159
een praatje (werkwoord)
maken Ik maak elke dag een praatje met mijn buurvrouw op de hoek.
160
in orde (werkwoord)
zijn Voordat ik op vakantie ga, wil ik dat mijn documenten in orde zijn.
161
ervaring (werkwoord)
doen In mijn jeugd heb ik veel ervaring opgedaan als serveerster in een restaurant.
162
toestemming (werkwoord)
vragen Je moet aan je ouders toestemming vragen om mee te gaan naar de film vanavond. bestemming=destination
163
de bus (werkwoord)
halen Je moet rennen, want anders kun je de bus niet meer halen.
164
mijn dag niet (werkwoord)
Ik heb vandaag mijn dag niet, alles mislukt.
165
moeite met (werkwoord)
trouble hebben Hij heeft veel moeite met zijn rijexamen. Hij is al drie keer gezakt.
166
om de beurt
turn, my turn, your turn Stilte. Jullie mogen om de beurt iets zeggen. Niet allemaal tegelijk.
167
advies (werkwoord)
geven Kun je mij advies geven over een nieuwe computer?
168
advies (werkwoord)
geven Kun je mij advies geven over een nieuwe computer?
169
op het laatste moment
last minute Hij heeft op het laatste moment beslist dat hij de boot niet verkoopt.
170
kans op (werkwoord)
hebben Als je snel bent, heb je nog kans op een goede jas.
171
kilometer (voorzettes)
per uur Ze reden met 160 kilometer per uur door de bocht. Daardoor hadden ze bijna een ongeluk.
172
een (voorzettes) drie
op Een op de drie bruidegoms wil na 12 jaar scheiden.
173
ervoor (werkwoord)
zorgen Samir zorgt ervoor dat het eten om 18:00 uur klaar is. to ensure
174
aandacht (werkword)
besteden (pay attention) Je hebt de laatste tijd niet zoveel aandacht besteed aan je studie. Daardoor heb je nu het examen niet gehaald.
175
op een rij (werkwoord)
staan (line up) Kunnen jullie allemaal op een rij gaan staan? Dan kan ik jullie beter tellen.