Theme 5 Flashcards

1
Q

afnemen

A

to decline
Het aantal banen neemt af.
Mijn nek deed gisteren ontzettend zeer, maar de pijn in nu een beetje afgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

arbeidsmarkt

A

de
labor market
Met een goede opleiding heb je meer kansen op de arbeidsmarkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cultuur

A

de
culture

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

daarentegen

A

on other hand, however
Alex houdt erg van muziek. Zora vindt muziek daarentegen helemaal niet interessant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

economisch

A

economic
Op economisch gebied gaat het goed met het land. Veel bedrijven geven nu loonsverhoging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

handel

A

de
market
Zora werkt al haar hele leven in de handel.
Mijn buurman heeft een baan in de handel. Hij verkoopt tweedehands boeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

horeca

A

de
food service industry

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ICT

A

Intra-Community Transaction

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kampen met

A

suffer from
Ik kamp met gezondheidsproblemen.
Een coach helpt als iemand met persoonlijke problemen kampt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

logistiek

A

de
logisitic

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sector

A

de
sector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verbinden

A

to connect
Als u het wachtwoord invult, kunt u uw tv met het internet verbinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verdeling

A

de
division, partition
Mijn vrouw en ik hebben een goede verdeling in het huishouden: ik doe de boodschappen en zij maakt schoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

*crisis

A

de
crisis
Een crisis is slecht voor een land, want veel mensen verliezen dan hun baan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

*daardoor

A

because of that
Mijn bankrekening is geblokkeerd. Daardoor kan ik niet inloggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

*ervaren

A

to experience
Hoe heb jij je studie ervaren?
Heb je het zelf ervaren of heb je het alleen gehoord?
Ik heb de reis als heel prettig ervaren.
Ik ervaar dat de meeste Nederlanders behulpzaam zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

*ondernemer

A

de
entrepreneur
Hij is nu zelf ondernemer en werkt niet meer voor een baas.
Als ondernemer moet je loon betalen aan je werknemers.
Wilt u een eigen bedrijf starten? Kom naar onze informatiedag voor nieuwe ondernemers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

*pakket

A

het
package, parcel
Hij heeft de pakketten in het busje gelegd.
Wij hebben uw pakket bij de buren bezorgd, omdat u niet thuis was.
Ik wacht op een pakket van mijn moeder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

*stijgen

A

increase, expand, rise
Steeds meer mensen zijn depressief. Ook het aantal mensen met vermoeidheid stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

*tekort (aan)

A

het
shortage, tightness
Ik heb een tekort aan geld.
Er is een tekort aan medisch personeel in de ziekenhuizen.
Ik heb een tekort aan vitamine B.
Door een tekort aan geschikte werknemers, hebben we veel vacatures.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

*transport

A

het
transport
Ricardo heeft een grote kast gekocht en de winkel regelt het transport naar zijn huis.
Het transport van producten gaat meestal over de weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

*gapen

A

to yawn
gaapte, gegaapt
Nina is al de hele dag aan het gapen
Als Eva moe is, gaapt ze ontzettend veel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

*inpakken

A

to pack, wrap up
Ik pak het cadeau in.
Heb je alle spullen al ingepakt?
Ahmed koopt een cadeautje en laat het bij de kassa inpakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

*knuffelen

A

to hug
De vriendinnen knuffelen elkaar, omdat ze elkaar lang niet hebben gezien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

*masseren

A

to massage
Laila wordt gemasseerd, omdat ze pijn in haar rug heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

*oppompen

A

to pump
inflating
Ik pomp de fietsband op.
Felix laat de banden van zijn auto oppompen door een automonteur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

*optreden

A

to perform, to appear
trad op, opgetreden
Ik treed op in het concertgebouw.
Die band is hartstikke populair. Ze treden in heel Europa op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

*schillen

A

to peel
schielde, geschild
Met wat voor mes schil jij de aardappels het liefst?
Daan schilt de aardappels voordat hij ze kookt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

*tegenhouden

A

to arrest, retain
Ik houd de vrouw tegen.
Een beveiliger kan mensen tegenhouden bij de ingang van de winkel.
U heeft geen toegang tot dit gebouw. Als u toch naar binnen loopt, houdt de beveiliger u tegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

*uitdelen

A

to distribute. give out, hang out
VT: deelde uit
Vd: uitgedeeld
Ik deel snoep uit.
Alle studenten zijn gespannen als de docent de examens uitdeelt.
De leidinggevende deelde de papieren uit, voordat de vergadering begon.
Vorige week heb ik op mijn werk taart uitgedeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

*uittrekken

A

to extract, pull out, take off, explode
VT: trok uit
Vd: getrokken
Ik trek mijn jas uit.
Ik heb mijn trui uitgetrokken, want ik heb het warm.
Ik trek mijn schoenen altijd uit als ik ergens binnenkom.
Thomas trekt zijn eigen broek uit, voordat hij de nieuwe broek past.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

*verschonen

A

to change
Hoe vaak verschoon jij je bed?
De luier van de baby wordt verschoond door zijn vader.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

*zwaaien

A

to wave

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

bovendien

A

besides, further more

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

daarvoor

A

before, in front of
Ik ga volgende week een elektrische auto kopen. Ik heb daarvoor heel lang gespaard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

ex

A

ex
Ik ben ex-politieagent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

fysiek

A

physical
Nahom werkte eerst als adviseur, maar hij wilde liever fysiek werk doen. Nu is hij metselaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

persoonlijkheid

A

de
personality

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

stressbestendig

A

cool, immune to stress
Wat er ook gebeurt, mijn collega blijft rustig. Hij is heel stressbestendig.
Hij blijft in drukke tijden ook stressbestendig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

vaardigheid

A

de
ability, skill, knack
Welke vaardigheden moet je hebben als je accountant wilt worden?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

vestiging

A

de
establishment, foundation
Mijn sportschool opent volgende week een nieuwe vestiging in een andere stad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

*flexibel

A

flexible

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

*gemotiveerd zijn

A

motivated
Ik ben gemotiveerd om Nederlands te leren.
Zij zijn gemotiveerd om hun rijbewijs te halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

*kandidaat

A

de
candidate
Wil jij de volgende kandidaat voor het sollicitatiegesprek roepen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

*magazijn

A

het
warehouse, storage, magazine
De verkoopster zoekt een andere maat schoenen voor me in het magazijn achter de winkel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

*overtuigen (van)

A

to persuade, convince
Ik overtuig hem van mijn kwaliteiten.
In een discussie probeer je iemand meestal te overtuigen van jouw mening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

*kwaliteit

A

de
quality
Mijn zusje heeft mooie kwaliteiten. Ze is altijd vrolijk en grappig.
Ik houd van eerlijke mannen. Welke kwaliteit vind jij belangrijk in een man?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

*plannen

A

to plan
Zullen we voor volgende week een nieuwe afspraak plannen?
We gaan onze vakantie van volgend jaar alvast plannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

*praktisch

A

practical
Ben jij graag praktisch bezig of lees je liever een boek?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

*toevoegen

A

to add, fill in
Voegde toe, toegevoegd
Ik voeg zout toe.
Je moet nog een beetje zout aan de soep toevoegen.
Vergeet je niet bij je brief ook je cv toe te voegen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

*uitstekend

A

excellent
Mijn baas vindt dat ik uitstekend kan plannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

*voorkomen

A

to occur, to happen, appear
Rood haar komt niet vaak voor.
Het is jammer dat er weinig tropische vogels in Nederland voorkomen.
De winters worden warmer. Sneeuw komt niet vaak meer voor in Nederland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

*zo’n

A

such, as such
Hij heeft zo’n mooie stem als hij zingt
Hij heeft niet zo’n zin om mee te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

ingewikkeled

A

complex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

aanspreken

A

to appeal to sentiment, appealing
Deze functie spreekt mij erg aan.
De taal en cultuur van Spanje spreken mij erg aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

belangstelling

A

de
interest
Als je belangstelling voor de aanbieding hebt, kun je een bericht sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

betreft

A

as regards
Dit bericht betreft alle medewerkers van het bedrijf.
Betreft: uw aanvraag voor een huurwoning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

bijlage

A

de
attachment
U kunt meer lezen over het onderzoek in de bijlage.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

kortom

A

in short
Kortom, ik heb een drukke week gehad.
We hebben vandaag opgeruimd, schoongemaakt en geschilderd. Kortom, we hebben veel uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

motivatie

A

de
cause, motive
motivation
Ik heb weinig motivatie om naar de sportschool te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

sterke punten

A

strong points

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

ten eerste…ten tweede

A

First, second…
Ten eerste houd ik van contact met mensen. Ten tweede werk ik graag buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

toelichten

A

explain, make sth clear
lichte toe
toegelicht
Ik licht mijn cv graag toe in een gesprek.
Tijdens de vergadering zal ik een aantal mededelingen kort toelichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

zowel…als…

A

both…and…
Ik houd zowel van de zomer als van de winter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

als gevolg van

A

in accordance with, as a result of
Ik kan niet op reis als gevolg van mijn ziekte.
Als gevolg van de crisis is er veel werkloosheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

druk

A

de
distress
adj
busty, active
Lisa voelt de druk om hard te studeren.
Voel jij ook de druk van familie om met iemand te trouwen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

echter

A

although, yet, stil, anyway
Olga heeft een auto gekocht. Ze heeft echter nog geen rijbewijs.
Daan komt morgen. Ik kan echter niet, want ik moet naar het ziekenhuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

effect

A

het
Het effect van veel roken is slechte longen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

invloed hebben op

A

influence, affect
Lawaai heeft invloed op mijn concentratie.
De ziekte van mijn vader heeft een grote invloed op mijn leven gehad.
Het weer heeft invloed op mijn gevoel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

media

A

de
media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

ritme

A

het
rhythm
Ik houd van het ritme van deze muziek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

sociaal

A

social
Mijn buren zijn heel sociaal. Ze maken altijd een praatje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

bekijken

A

look at
Morgen gaan we ons nieuwe huis bekijken.
De dokter bekijkt de foto van de patiënt.

74
Q

enerzijds…anderzijds

A

on the one hand…on the other hand
Enerzijds ben ik moe, anderzijds wil ik nog niet naar bed.
Enerzijds wil ik graag studeren, anderzijds vind ik een studie ook wel zwaar.
Enerzijds vind ik mensen gezellig. Anderzijds ben ik graag alleen.

75
Q

nauwkeurig

A

accurate, exact, precise
Een accountant moet heel nauwkeurig kunnen werken.
Je moet je examen nauwkeurig nakijken.

76
Q

onder andere (o.a)

A

among other things
Ik luister onder andere naar Franse muziek.
In de zomer gaan we graag naar het zuiden, o.a. naar Frankrijk en Spanje.
Ik ben gek op sport, o.a. op voetbal en tennis.

77
Q

opslaan

A

save
Ik sla het bestand op.
Waar heb je die bestanden opgeslagen?
Ik ben vergeten die e-mail op te slaan.

78
Q

rechtstreeks

A

straight, direct
Na mijn werk ga ik niet naar huis maar rechtstreeks naar de Nederlandse les.
Je moet rechtstreeks uit school naar huis komen.
Na mijn werk ga ik rechtstreeks naar de sportschool.

79
Q

tempo

A

het
tempo
De docent spreekt op een fijn tempo. Ik kan haar goed begrijpen.
Wat fiets je in een hoog tempo. Je gaat voor mij veel te hard.

80
Q

wijze

A

de
method
Je moet op deze wijze je belastingbrief invullen.
Op welke wijze moet je met kinderen praten?

81
Q

*afsluiten

A

to turn off
Sloot af
Afgesloten
Ik sluit de computer af.
We hebben de vergadering met een drankje afgesloten .
Jij bent als laatste aanwezig vandaag. Wil jij de winkel afsluiten als je naar huis gaat?

82
Q

*automatisch

A

automatic
Mijn abonnement wordt automatisch betaald. Ik hoef zelf niets te doen.

83
Q

*inhoud

A

de
content
Heb jij de inhoud van die brief gelezen?
Je mag me de inhoud van die film niet vertellen. Ik wil hem zelf zien.

84
Q

*met de hand

A

manual, manually, by hand
Ik was mijn kleren met de hand.
Alex heeft die tas met de hand gemaakt.

85
Q

*ondertekenen

A

to sign
Gisteren hebben wij het contract ondertekend.
Je moet je sollicitatiebrief ondertekenen voordat je hem opstuurt.

86
Q

*receptie

A

de
reception
Marisol werkt bij de receptie in een hotel.
De medewerker van de receptie lacht vriendelijk naar me.
Je kunt de sleutel halen bij de receptie.

87
Q

*secretaresse

A

de
secretary
Mijn moeder werkte als secretaresse.

88
Q

*tussendoor

A

in between
Ik moet morgen werken, maar ik kan je tussendoor even bellen.
Wil jij tussendoor even boodschappen doen?
Ik heb vanmorgen en vanmiddag les. Tussendoor ga ik even bij een vriend op bezoek.

89
Q

*verleden

A

het
past
In het verleden was Jing accountant
Hung ging in het verleden vaak fietsen. Nu doet hij het niet meer.

90
Q

*verschrikkelijk

A

awful, terrible
Een vriend van mij heeft een verschrikkelijk ongeluk gehad.
Het is hier verschrikkelijk koud.
De oma van Nahom is gisteren overleden. Dat is verschrikkelijk nieuws.

91
Q

*zich vervelen

A

be bored, be tired of sth
Verveelde
Verveeld
Ik verveel me.
Ik heb me bij mijn grootouders nooit verveeld. Ik had daar veel vrienden.
De kinderen vervelen zich op hun vrije middag. Ze hebben nergens zin in.

92
Q

*zeuren

A

to complain
Zeurde
Gezeurd
Stop met zeuren Wat ben je een ontevreden mens!
De baby heeft de hele dag gezeurd. Misschien heeft hij last van zijn tandjes.
Je hebt een goede gezondheid, een fijn gezin en werk. Waarom ben je dan altijd aan het zeuren?

93
Q

aangeven

A

give a sign (indication), to pass, let you know, to tell
Ik geef het aan als ik pijn heb.
Mijn leidinggevende geeft aan dat ik harder moet werken. (Mijn leidinggevende vertelt dat ik harder moet werken.)
De presentator geeft aan dat het tijd is voor de reclame.

94
Q

bepalen

A

to set up, to determine, to devise, to coceptualize
Ik bepaal de regels voor het overleg. (Ik bedenk de regels voor het overleg.)
Wil jij graag bepalen wat we gaan doen of zal ik een keuze maken?

95
Q

door middel van (d.m.v)

A

by way of
Ik communiceer door middel van e-mails.
De vrachtwagen wordt uitgeladen door middel van een heftruck.

96
Q

opvallen/ het viel me op dat

A

be attract attention, to be noticed
Het viel me op dat jullie veel planten hebben.
Het valt me op dat je vaak verdrietig bent.
Ik hoop dat mijn kapotte broek niet opvalt.
Ik hoop dat het niet opvalt dat ik alle koekjes opgegeten heb.

97
Q

psycholoog

A

de
psychologist

98
Q

toekomen aan

A

manage to
Ik kom niet toe aan de afwas.
Ik kom vaak niet toe aan sporten. (Ik heb vaak geen tijd om te sporten.)
Als je zoveel moet werken, kom je nooit toe aan je hobby’s.
Ik hoop dat ik vandaag aan sporten toekom.
Probeer je nog toe te komen aan die klus? Het is erg belangrijk.
Wij komen op maandag niet toe aan pauze.

99
Q

vergeleken met

A

compared to
Ik ben klein vergeleken met mijn zus.
Vergeleken met onze buren maken wij weinig lawaai.
Vergeleken met vorige week valt er veel minder regen.

100
Q

werkoverdracht

A

de
work handover
Jing heeft alle informatie opgeschreven in de werkoverdracht.
Een goede werkoverdracht is belangrijk voor het werk.
Tijdens de werkoverdracht let Tim altijd extra goed op.

101
Q

*(geen) bijzonderheden

A

particulars
Ik zie geen bijzonderheden.
Zijn er nog bijzonderheden of is alles rustig gebleven?
Ik had alleen een klein probleem met het schoonmaken. Verder zijn er geen bijzonderheden.

102
Q

*bleek

A

pale, white
Jasmin ziet zo bleek. Ik denk dat ze ziek is.

103
Q

*bui

A

de
mood
Als Kim in een vrolijke bui is, is ze extra gemotiveerd.
Mijn collega was in zo’n vrolijke bui; ik heb hem de hele dag zien lachen.

104
Q

*duizelig

A

dizzy
Als je je duizelig voelt, kun je beter even gaan zitten!

105
Q

*grof

A

nasty, rough, harsh
Ik wil geen berichten op sociale media meer lezen. Mensen zijn soms zo grof.
Hij praat regelmatig onbeleefd en grof tegen mij.
Praat eens beleefd en niet zo grof!

106
Q

*in de gaten houden

A

to spectate, to observe
Ik houd hem in de gaten.
Je moet je kinderen goed in de gaten houden! (Je moet goed op je kinderen letten.)
Houd jij de hond in de gaten? Ik moet even weg.

107
Q

*meewerken

A

to co-operate
Ik werk mee aan het project.
Waarom wil je niet aan deze klus meewerken?
Ik wil mijn zoontje helpen met aankleden, maar hij werkt niet mee. Hij loopt steeds weg.

108
Q

*schoppen (tegen)

A

to kick
Schopte
Geschopt
Ik schop tegen de tafel.
Wil je niet tegen de deur schoppen? Anders gaat hij misschien kapot.

109
Q

*steunen (op)

A

to lean on
Steunde
Gesteund
Ik steun op een stok.
Mijn moeder steunt op haar stok als ze loopt.
Je mag wel op mij steunen als je opstaat, dan val je niet.

110
Q

*struikelen (over)

A

to stumble, to trip
Ik struikel over een tak.
Ik ben alweer over jouw tas gestruikeld. Kun je hem de volgende keer ergens anders neerzetten?

111
Q

*totdat

A

until
De kinderen spelen buiten totdat hun moeder thuis is. (De kinderen stoppen met buiten spelen als hun moeder weer thuis is.)
We wachten totdat hij zijn dagelijkse taken gedaan heeft.

112
Q

gedicht

A

het
poem

113
Q

gedrag

A

het
attitude

114
Q

geduld

A

het
patience

115
Q

gehakut

A

use
mince meat

116
Q

gebod

A

use
commandment

117
Q

gebruik

A

het
use

118
Q

gedeelte

A

het
part

119
Q

gebak

A

het
cake

120
Q

Ik wil lievers…(hele werkwoord)

A

Ik wil liever iets anders doen

121
Q

Laat mij maar (…) hele werkwoord

A

Laat mij maar voor het eten zorgen

122
Q

Zal ik anders (…) hele werkwoord

A

Zal ik anders een band regelen

123
Q

Vergeet je niet (…) te + hele werkwoord

A

Vergeet je niet halalvlees te kopen

124
Q

Denk je aan +zelfstandig naamwoord

A

Denk je aan de vegetriërs

125
Q

Zin (voorzetsels)

A

In

126
Q

enthousiast (voorzetsels)

A

over

127
Q

ervaring (voorzetsels)

A

met

128
Q

bang (voorzetsels)

A

voor

129
Q

trots (voorzetsels)

A

op
To be proud of

130
Q

Controle (voorzetsels)

A

Over

131
Q

een probleem (voorzetsels)

A

met

132
Q

antwoord (voorzetsels)

A

op

133
Q

tevreden (voorzetsels)

A

met
Satisfied

134
Q

verantwoordelijk (voorzetsels)

A

met
responsible for

135
Q

klaar (voorzetsels)

A

met

136
Q

behoefte (voorzetsels)

A

aan
need for

137
Q

benieuwd (voorzetsels)

A

naar
curious

138
Q

verslaafd (voorzetsels)

A

aan
addicted to

139
Q

aannemen

A

to accept, grant, pass
Ik neem de vrouw aan.
We moeten meer mensen aannemen om het werk op tijd af te krijgen.
Zora heeft de baan niet aangenomen.
Vorige maand nam onze manager drie nieuwe medewerkers aan.

140
Q

daarmee

A

with that, thereby
Ricardo heeft een nieuwe printer. Daarmee kan hij ook kopiëren.
De baas geeft je een inlogcode. Daarmee heb je toegang tot al onze bestanden.

141
Q

dat houdt in (dat)

A

that implies
Dat houdt in dat ik niet kan werken.
Ik ben acteur. Dat houdt in dat ik in films speel.
Ik krijg een nieuwe functie. Dat houdt in dat ik ook een hoger salaris krijg.

142
Q

degene (degenen)

A

the one, the one that, the person who
Karlijn is degene met het hoogste salaris.
Mijn vader is degene met de duurste auto.

143
Q

een…indruk maken (op)

A

to make an …impression
Ik maak een goede indruk op mijn collega’s.
Felix wil een goede indruk maken op zijn baas. Hij hoopt op een promotie.
Karlijn wil een goede indruk maken op Tim omdat ze verliefd op hem is.

144
Q

gelden (voor)

A

to apply (rules), to weigh
De waarschuwing geldt voor iedereen.
De veiligheidsregels gelden voor alle medewerkers.
De korting geldt voor mensen ouder dan 65.

145
Q

knikken

A

nod
De presentator knikt. Hij is het eens met zijn collega.
De vrouw knikt met haar hoofd omdat ze het goed vindt.

146
Q

overkomen

A

appear to be, seem
Ik kom serieus over.
Ik vond de laatste kandidaat heel gemotiveerd overkomen.
De nieuwe buurvrouw komt heel vriendelijk op mij over.

147
Q

*aankijken

A

to look at
Ik kijk jou aan
Ze heeft mij tijdens de vergadering niet aangekeken.
Wil je me aankijken als ik tegen je praat?

148
Q

*eng

A

scarly
Ik vind deze film heel eng
Ik vind het eng om in het donker alleen over straat te lopen.

149
Q

*mopperen

A

to complain
Gisteren mopperde iedereen over het weer.
Carlos moppert al de hele dag over het slechte weer.

150
Q

*onderbreken

A

to break in, butt in, interrupt
Het tv-programma wordt onderbroken voor een speciaal nieuwsbericht.
Tim onderbreekt de voorzitter, omdat hij iets belangrijks wil zeggen.

151
Q

*organisatie

A

de
organization
Noor wil een baan bij een grote organisatie.

152
Q

*toon

A

de
note, tone
Honden kunnen hoge tonen horen.

153
Q

*uiterlijk

A

het
appearance
Voor een tv-presentator is het uiterlijk erg belangrijk.

154
Q

*uitzetten

A

to swtich off
Ik zet mijn telefoon uit.
Voordat je naar huis gaat, moet je alle computers uitzetten.
Heb je het koffieapparaat al uitgezet?
Heb je alle computers uitgezet?

155
Q

*verlegen

A

shy
Karlijn zegt nooit veel. Ze is een beetje verlegen.

156
Q

*vermijden

A

to avoid
Ali gaat vroeg naar huis, want hij wil de files graag vermijden.
Ik heb ruzie met mijn broer, dus ik vermijd hem.

157
Q

*voorspellen

A

to forecast, predict
Kun jij het weer voorspellen?
Yusuf voorspelt de uitslag van de wedstrijd.

158
Q

*zenuwachtig

A

nervous
Marisol is altijd erg zenuwachtig voor een sollicitatiegesprek.
Mohammed is heel zenuwachtig voor zijn sollicitatiegesprek.

159
Q

*draad

A

de
thread, wire, line, string
Om iets te naaien, heb je draad nodig.

160
Q

*gips

A

het
plaster
In het ziekenhuis doet de dokter gips om je gebroken been.

161
Q

*kinderwagen

A

pram, buggy, baby wagon
In de kinderwagen liggen twee baby’s.

162
Q

*kist

A

de
coffin, case, box
De ouders doen het speelgoed in een kist.

163
Q

*kozijn

A

het
window-frame, door-frame
De schilder heeft de kozijnen van ons raam blauw geverfd.

164
Q

*kraam

A

de
stand, stall, booth
Op de markt staan veel kramen.

165
Q

*kruk

A

de
stool, crutch
Ik kan niet op mijn been staan. Ik heb krukken nodig.

166
Q

*leiding

A

de
direction, pipe, duct
De loodgieter heeft een leiding gerepareerd.

167
Q

*make-up

A

de
make-up
Zora doet elke dag make-up op haar gezicht.

168
Q

*rookmelder

A

de
smoke detector
Ik hoor de rookmelder, dus er is brand.

169
Q

*straatmuzikant

A

de
street-musician
Ik ga naar een concert van mijn favoriete muzikant.

170
Q

*tegel

A

de
flagstone, tile
Nahom legt tegels in zijn tuin omdat hij niet van gras houdt.

171
Q

de begeleider gehandicaptenzorg

A

disabled care guide, supervisor
Ben je enthousiast en kun je goed voor mensen zorgen? Word dan begeleider gehandicaptenzorg bij ons.

172
Q

de beveiliger

A

security personel
Bedrijven zoals banken hebben vaak beveiligers nodig.

173
Q

de boekhouder

A

book keeper
Als je niet goed kunt rekenen, kun je beter geen boekhouder worden.

174
Q

de glazenwasser

A

window washer
Doen jullie wel alle ramen dicht voordat de glazenwassers langskomen?

175
Q

de koerier

A

courier
De koerier komt uw bestelling vandaag nog brengen.

176
Q

de loodgieter

A

plumber
Meneer en mevrouw Kowalski laten een nieuw bad plaatsen door een loodgieter.

177
Q

de metselaar

A

bricklayer, stonemason
De metselaar probeert het gat in de muur van het huis te repareren.

178
Q

de productiemedewerker

A

production worker
Mijn ouders werken allebei als productiemedewerker in de fabriek in de stad.

179
Q

de rij-instructeur

A

driving instructor
De leerlingen van Emine vinden dat ze een goede rij-instructeur is, omdat ze altijd rustig blijft.

180
Q

de schoonheidsspecialist

A

beautician
Een schoonheidsspecialist weet veel over de verzorging van je huid.

181
Q

de serveerster

A

waitress
Wij zoeken serveersters met ervaring in de horeca.

182
Q

de stratenmaker

A

road worker
Volgende week leggen de stratenmakers hier een nieuwe weg aan.