Thema 8 Flashcards

1
Q

aantrekkelijk

A

lovely, charming, attractive
Ahmed heeft een heel aantrekkelijke vriendin; ze ziet er leuk uit en is erg vriendelijk.
Een wijk wordt aantrekkelijk om in te wonen, wanneer er minder overlast is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

diefstal

A

de
robbery, theft
Het kleine meisje begon te huilen toen ze hoorde van de diefstal van haar fiets.
Is er in jouw dorp veel criminaliteit?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

graffiti

A

de
graffiti
woorden en letters op een straatmuur

Mijn zoon houdt van graffiti. Op zijn slaapkamer zijn alle muren volgeschreven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ongedierte

A

het
vermin, pest, lice

dieren die mensen last geven, zoals muizen en insecten

Nahom heeft last van ongedierte, dus koopt hij een giftig middel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

overige

A

remaining
Om 8.00 uur vertrekt de eerste groep naar het vliegveld. De overige reizigers moeten nog even wachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

staat

A

de
condition
government

syn: de kwaliteit
Die tweedehands auto is nog in heel goede staat.
Ahmet was niet in staat om na zijn ongeluk nog te werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verlichting

A

de
lights, lightening

Als de verlichting kapot is in onze straat, geeft dat een onveilig gevoel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vernielen

A

to destroy, eliminate, devastate, ruin
vt: vernielde
vd: vernield
Ik verniel geen spullen op straat.

syn: kapot maken
Omdat het bankje is vernield, kunnen de bejaarden niet meer in het park zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een bijdrage leveren

A

to contribute, make a contribution
Ik lever een bijdrage aan mijn buurt.

syn: helpenro
Zora wil een bijdrage leveren aan het ziekenhuis als vrijwilliger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

medewerking

A

de
help, support, co-operation
Met de medewerking van mijn collega’s wordt het nieuwjaarsfeest een geweldig evenement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

overlast

A

de
annoyance, harrassment, nuisance
We hebben veel overlast van de buren dus willen we graag verhuizen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stank

A

de
smell, stink
Door die stank in huis word ik misselijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

*bedreigen

A

to jeopardise, threaten, menace
vt: bedreigde
vd: bedreigd
Ik bedreig nooit iemand.

syn: beledigen (to criticise)
Mijn moeder is bedreigd door een man met een mes.
Mijn buurvrouw bedreigt me met haar stok.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

*criminaliteit

A

de
crime
Er is veel politie in de wijk. Daardoor is er minder criminaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

*discriminatie

A

de
discrimination

syn: mensen verschillend behandelen
Heb jij op je werk last van discriminatie?
Laila is op haar werk slachtoffer van discriminatie, omdat ze een ander geloof heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

*dronken

A

drunk
Mijn buurman komt elke avond dronken thuis.
Die man is dronken. En het is nog maar 1 uur ‘s middags.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

*rondhangen

A

to lounge around, sit around, hang around
vt: hing rond
vd: rondgehangen
Ik hang rond op het pleintje.
Hangen jullie kinderen vaak op straat rond?
Het park is een heerlijke plek om rond te hangen.

syn: niets doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

*jongere

A

young person
In onze wijk wonen veel jongeren.
Op de muur zit een groepje jongeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

*ontbreken

A

to lack, be missing
vt: ontbrak
vd: ontbroken
Er ontbreekt iemand: Jan is er niet. (Someone is missing: Jan is not there)
Gisteren ontbraken er drie cursisten in onze groep.
We zijn er nog niet allemaal. Onze docent ontbreekt nog.
Er ontbreekt een stukje.

syn: weg zijn, missen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

*troep

A

de
mess, accumulation, gathering, clutter

syn: de rommel
In mijn huis is het een grote troep.
Wat een troep!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

achterstand

A

de
backlog, arrears (後ろに、逆に、以前に、引き返す)
Samir is erg lang ziek geweest. Hij heeft een achterstand
op school.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

bij

A

de
honeybee
In het voorjaar vliegen de bijen rond de bloemen in de tuin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

bijhouden

A

keep up with
vt: hield bij
vd: bijgehouden
Ik houd de resultaten bij.
In een budgetoverzicht kun je bijhouden wat je inkomsten en uitgaven zijn.
De salarisadministratie houdt ook het aantal vakantiedagen van de werknemers bij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

blok

A

het
block
Vaak eten we een blokje kaas bij de borrel als we bezoek hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

inleveren

A

to hand in, deliver, hand over
vt: leverde in
vd: ingeleverd
Ik lever mijn flessen in.
Je kunt het formulier inleveren, als je alles ingevuld hebt.
Tijdens het examen moeten we onze mobiele telefoon inleveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

nest

A

het
nest
In deze oude boom heeft een vogel zijn nest gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

ondersteunen

A

to support
vt: ondersteunde
vd: ondersteund
Ik ondersteun mijn familie met geld.
De vrijwilligers ondersteunen mensen bij ingewikkelde geldzaken.
Mijn goede vriendin heeft mij ondersteund in een moeilijke tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

stam

A

de
trunk (幹)
Deze machine zaagt de stam in lange planken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

uitlenen

A

to loan, lend
vt: leende uit
vd: uitgeleend
Ik leen mijn boeken uit.
De speelotheek kan alleen speelgoed uitlenen
aan leden.
Ik leen mijn nieuwe auto liever niet uit aan andere mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

verzinnen

A

to come up with, devise, invent
vt: verzon
vd: versonnen
Ik verzin een verhaal.
De kinderen vervelen zich want ze kunnen geen leuke spelletjes meer verzinnen.
Hij heeft veel fantasie. Hij heeft het hele verhaal verzonnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

zich vermaken

A

to amuse or enjoy oneself, have a good time
vt: vermaakte
vd: vermaakt
Ik vermaak me in mijn eentje.
De ouders zitten op deze warme dag onder de boom terwijl de kinderen zich vermaken in het zwembad.
De gasten zingen en dansen de hele avond, ze vermaken zich uitstekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

zichtbaar

A

visible, in sight
Die vrouw is zichtbaar zwanger. Zie je haar dikke buik?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

*aanrijden

A

to crash, collide
vt: reed aan
vd: aangereden
Ik reed per ongeluk de kat aan.
Lisa heeft een been gebroken, omdat ze is aangereden door een bus.
Nahom heeft een brommer aangereden.
De automobilist heeft de fietser aangereden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

*compleet

A

complete, full, total
Gelukkig, iedereen is op tijd. De groep is nu compleet dus we kunnen vertrekken.
De oude man verkoopt zijn complete postzegelverzameling.
De doos is niet compleet. Er ontbreekt een fles.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

*dringend

A

pressing, urgen
Ik moet de directeur nu spreken, het is echt heel dringend.
Ons bedrijf heeft dringend nieuw personeel nodig.
Ik moet u heel dringend spreken! Het is echt heel erg belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

*gastvrouw/ gastheer

A

de hostess, host
Zij is een goede gastvrouw, ze zorgt uitstekend voor de bezoekers van haar restaurant.
Dit restaurant heeft een vacature van 32 uur voor een gastheer.
Naima is een uitstekende gastvrouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

*in de war (zijn)

A

frustrated, confused
Ik begrijp het niet. Ik ben in de war.
Je bent in de war, ik ben geen cursist maar ik ben de docent.
Ik ben helemaal in de war. Moeten we om acht uur ‘s morgens of ‘s avonds beginnen?
Ze is in de war. Ze weet niet waar ze naartoe moet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

*laten zien (aan)

A

to display, show, offer
vt: liet
vd: gelaten
Ik laat mijn jas aan je zien.
Als ik de computer aangesloten heb, zal ik de presentatie aan je laten zien.
Hij laat de stagiaire het kantoor en de fabriek zien.
Hij laat me de zool van zijn schoen zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

*leiden

A

to manage, lead to, direct
Ik leid de bewonersvergadering.
Denk je dat hij de juiste eigenschappen heeft om een bedrijf te leiden?
Een voorzitter leidt de vergadering maar hij maakt geen notulen.
Lisa leidt het overleg en verdeelt de taken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

*weghalen

A

to take off, take away, remove
Ik haal mijn kopje weg.
In de zomer laat ik altijd de haren op mijn benen weghalen.
Waarom halen ze het hek weg?

41
Q

betrokken zijn bij

A

involved in
Ik ben betrokken bij de organisatie van de bruiloft.
Wij waren niet betrokken bij de voorbereidingen van de bruiloft.
Hij is betrokken bij de organisatie.

42
Q

irritatie

A

de
irritation
Bij mij op het werk zijn er altijd irritaties tussen collega’s. Ze maken altijd ruzie.
Het lawaai leidt tot irritatie.

43
Q

er is sprake van

A

there is
Er is sprake van een misverstand.
Er is sprake van een klimaatcrisis in de wereld.

44
Q

in staat zijn om

A

be able to
Ik ben in staat een maaltijd te koken.
Hij is niet in staat om voor zichzelf te zorgen.

45
Q

raken

A

to end up
syn: worden
vt: raakte
vd: geraakt
Ik raak aan mijn werk gewend.
Hij raakt in een burn-out.

46
Q

regeling

A

de
settlement, agreement, consent
syn: afspraak over hoe iets gaat
De regeling wordt aangevraagd.

47
Q

spanning

A

de
tightness, stress
gevoel bij stress
Hij voelt spanning.

48
Q

spreekuur

A

het
consultation
Ik moet op het spreekuur van de bedrijfsarts komen, omdat ik al zes weken ziek ben.
Het spreekuur is van 13:00 uur tot 14.00 uur.

49
Q

*alleenstaand

A

apart, separate, isolated
syn: zonder partner
Mijn tante heeft drie kinderen en is alleenstaand.
Bent u getrouwd of bent u alleenstaand?

50
Q

*zich bemoeien met

A

interfere with
Ik bemoei me er niet mee.
Mijn collega bemoeit zich altijd met mijn werk, maar ze kan beter op haar eigen werk letten.
Bemoei je met je eigen zaken (mind your business)
Onze ouders bemoeien zich niet met onze keuzes. We mogen alles zelf beslissen.

51
Q

*conflict

A

het
conflict
syn: ruzie
Ik hoop dat het conflict bij je buren snel is opgelost.

52
Q

*goedmaken

A

make good, improve, repair
Na een ruzie maak ik het altijd goed.
Na een ruzie, wil ik het altijd snel weer goedmaken.
Als je ruzie maakt, moet je het ook weer snel goedmaken.
Het spijt me. Ik wil onze ruzie graag goedmaken.

53
Q

*kracht

A

de
ability, power
Je hebt veel kracht nodig om die zware tafel te verplaatsen.
De wind had zo’n kracht, dat veel takken van de bomen zijn gewaaid.
Bij tennis heb je veel kracht in je armen nodig.

54
Q

*leugen

A

de
lie, deception
syn: bewering die niet waar is
Je moet niet zoveel leugens vertellen.
Heb je ooit een leugen aan je ouders verteld? Of vertel je altijd de waarheid?

55
Q

*ontslaan

A

to drop, release
vt: ontsloeg
vd: ontslagen
Ik ontsla mijn werknemers.
Felix is de afgelopen drie jaar al vijf keer ontslagen. Wat doet hij toch steeds verkeerd op het werk?
Aster is weer ontslagen.
Het is crisis, maar mijn werkgever probeert iedereen in dienst te houden. Hij wil niemand ontslaan.

56
Q

*opzeggen

A

to cancel, to give notice
vt: zegde op
vd: opgezegd
Ik zeg mijn abonnement op.
Je kunt je abonnement beter op tijd opzeggen, voordat je automatisch een nieuw abonnement krijgt.
Ik wil mijn huur opzeggen.
Je hebt je abonnement te laat opgezegd. Nu wordt het met een jaar verlengd.

57
Q

*prive

A

private
Ik ga altijd naar een privézwembad.
Kun je even weggaan? Ik wil even privé met hem praten.

58
Q

*relatie

A

de
link, connection, affair, romance
Lisa is verdrietig, want de relatie met haar vriend is net verbroken.
Hij heeft altijd een goede relatie met zijn vader gehad.
Naima heeft sinds twee maanden een relatie.
Felix heeft nooit een serieuze relatie gehad. Hij is wel een paar keer verliefd geweest.

59
Q

*roddelen

A

to gossip, to speak baddly, to tattle(告げ口)
vt: roddelde
vd: geroddeld
Ik roddel zo weinig mogelijk.
Het is niet netjes om over je buren te roddelen.
Sanne heeft nog nooit over haar leidinggevende geroddeld.
Ik vind het niet leuk als je over onze familie roddelt. Je kunt beter je mond houden.

60
Q

*toegeven

A

to admit, surrender, give in
vt: gaf toe
vd: toegegeven
Ik geef altijd mijn fouten toe.
Mijn collega vond het moeilijk om zijn fouten toe te geven.
Zij geven hun fouten niet toe.
Ik wil mijn fout niet toegeven, als ik weet dat ik gelijk heb.

61
Q

bordspel

A

het
board game
Ik speel graag bordspellen.
Onze familie houdt van bordspellen.

62
Q

kaarten

A

de
cards bame, to do card games
Ik kaart graag met mijn opa.

63
Q

fitness

A

de
fitness
Ik ga elke week naar fitness.
Fitness houdt me gezond!

64
Q

schaken

A

het
chess, to play chess
Ik schaak bij een schaakclub.
Paolo schaakt met zijn broer.

65
Q

gamen

A

to game
Ik game veel met mijn vrienden.
Ik game het liefst de hele dag met mijn vader.

66
Q

tafeltennis

A

het
table tennis
Ik speel met mijn broertje tafeltennis.
Wij spelen tafeltennis met onze vrienden.

67
Q

aanleiding

A

de
cause, reason
Hij begon zonder aanleiding te vechten.
Wat is de aanleiding voor het conflict?

68
Q

in je eentje

A

on your own
Ik ga in mijn eentje op vakantie.

69
Q

je eigen ding doen

A

do your own things
Ik doe graag mijn eigen ding.
Naima is graag bij haar familie maar doet ook graag haar eigen ding.

70
Q

intelligent

A

intelligent
Nahom heeft drie studies op de universiteit gedaan want hij is zeer intelligent.

71
Q

netwerk

A

het
network
Een groot netwerk is handig, als je een nieuwe baan zoekt.

72
Q

op jezelf wonen

A

live on your own
Ik woon sinds mijn achttiende op mezelf.

73
Q

overgaan

A

to go away, move over, walk by
vt: ging over
vd: overgegann
Sam heeft veel verdriet en is bang dat het niet meer overgaat.

74
Q

zich storen aan
vt: stoorde zich aan
vd: gestoord

A

to resent 怒る
Ik stoor me aan jouw gedrag.
Ik stoor me aan de hond van de buren. Hij komt altijd in onze tuin en dat wil ik niet.

75
Q

van nature

A

by nature
k ben van nature verlegen.
Hij is van nature rustig maar vandaag is hij erg druk.

76
Q

zich voornemen (om)

A

to intend to, determine to, resolove to
vt: nam zich voor
vd: voorgenomen
Ik neem me voor elke dag te wandelen.
Hij rookt, maar hij neemt zich voor er op 1 januari mee te stoppen.

77
Q

*compliment

A

het
compliment
Dat heb je goed gedaan. Je verdient een groot compliment.
Mijn leidinggevende was erg tevreden over mijn werk en gaf me een groot compliment.
Als je hard gewerkt hebt, is het altijd fijn om een compliment te krijgen.

78
Q

*eigenwijs

A

stubborn
Ik kan niet goed met die collega samenwerken. Ze is zo eigenwijs.
Ik heb een erg eigenwijze buurvrouw. Ze doet altijd wat ze zelf wil.
Doe niet zo eigenwijs. Wij gaan naar links, waarom wil jij naar rechts?

79
Q

*enig(e)

A

unique, adorable, special
De enige mogelijkheid voor een afspraak is donderdag om tien uur in de ochtend.
Ik ben de enige man met een baard. Alle anderen scheren zich iedere dag.

80
Q

*fantasie

A

de
fantasy
De schrijver van deze kinderboeken heeft veel fantasie.
Om dit bordspel te kunnen spelen, heb je niet veel fantasie nodig.
Mijn opa heeft veel fantasie. Hij vertelt altijd grappige verhalen.

81
Q

*gedachte

A

de
thought, idea, opinion
De gedachte aan mijn nieuwe baan maakt me trots.
Simon is depressief. Hij heeft last van sombere gedachten.
Ik denk dat hij vrolijke gedachten heeft.

82
Q

*jaloers zijn op

A

jelous of
Ik ben jaloers op mensen met veel energie.
Zij is jaloers omdat haar collega’s meer verdienen dan zij.
Waarom ben je zo jaloers op hem? Jouw werk is echt heel erg goed.
Hij is jaloers op de aandacht van zijn ouders voor zijn broer.

83
Q

*opvoeding

A

de
education, upbringing
Samira heeft vragen over de opvoeding van haar kinderen. Ze praat erover met haar moeder.
k heb in mijn opvoeding geleerd hard te werken en nooit op te geven.
In de opvoeding van onze kinderen vinden we het belangrijk dat ze leren beleefd te zijn.

84
Q

*overstappen

A

to change, change over
vt: stapte over
Ik stap over op een ander abonnement.
vd: overgestapt
Aan het einde van het jaar ben ik overgestapt naar een andere verzekering.
Ons bedrijf is overgestapt op een nieuw administratiesysteem.
Mijn trein rijdt niet direct naar Breda. Ik moet op het station van Utrecht overstappen.

85
Q

*pesten

A

to tease, bully harass
vt: pestte
vd: gepest
Ik pest mijn broertje vaak.
Hij wil verhuizen omdat hij erg gepest wordt door zijn buren.
De psycholoog praat met kinderen die gepest worden.
Ze is verdrietig omdat ze gepest wordt.

86
Q

*serie

A

de series
Heb je de hele serie van dit programma op tv gezien?
Heb je die nieuwe serie over werken in het buitenland al gezien?

87
Q

achterklep

A

de
back-cover
back door

88
Q

bumper

A

de
bumper

89
Q

kabel

A

de
cable, chain

90
Q

kofferbak

A

de
trunk (car)

91
Q

krat

A

het
box, case

92
Q

laadpaal

A

de
charging station
充電スタンド

93
Q

motorkap

A

de
bonnet

94
Q

nummerbord

A

het
numberplate

95
Q

parkeerplaats

A

de
parking lot

96
Q

pijl

A

de
arrow

97
Q

schaduw

A

de
shadow, shade

98
Q

uniform

A

het
uniform