1 De cultuurhistorische dimensie van de ontwerpopgave pt. 1 Flashcards
(89 cards)
De thema’s van het ontwerpen in de toekomst
Krimp
Duurzaamheid
Cultuurhistorie
Verdichting
Krimp
In de huidige krimpgebieden zal straks meer dan de helft van de bevolking de pensioengerechtigde leeftijd hebben!
Hierbij spelen in hoofdzaak drie mechanismen een rol:
denataliteit, migratie en gezinsverdunning.
denataliteit
Denataliteit is het afnemen van het aantal geboorten ten opzichte van het aantal sterfgevallen.
(binnenlandse) migratie
Bestaande bevolkingsconcentraties hebben daarbij een aanzuigende werking. Dat zijn namelijk de plekken waar de werkgelegenheid zich steeds meer concentreert. Vooral inwoners in de jongere leeftijdscategorieën migreren nu al van minder naar meer dichtbevolkte delen van het land. Dat betekent ook dat de bevolkingsaanwas door een geboorteoverschot zich steeds meer daar zal gaan concen- treren, en in de nu al minder dichtbevolkte delen het geboortetekort zal toenemen. In sommige delen van het land, het meest prominent in Oost-Groningen, Midden Limburg en Zeeuws-Vlaanderen, speelt zich dat nu al duidelijk herkenbaar af.
Lang kon daar door gezinsverdunning nog in zekere mate een nieuwbouwopgave blijven bestaan,
maar daaraan is thans hoegenaamd een einde gekomen. (De verwachting is een stabilisatie rond 1,7 personen per adres.)
Nieuwbouwopgaven zullen zich voornamelijk beperken tot de vier grote steden, en verder tot al bestaande kernen zoals
Enschede, Almere, Zwolle, Arnhem, Nij- megen, Eindhoven, Tilburg en Breda.
Bij krimp spelen voorts twee effecten een belangrijke rol.
The self-fulfilling prophecy & de waterbedeffect
The self-fulfilling prophecy
daar heeft men thans in de Achterhoek last van. Er is voldoende bedrijvigheid en er zijn voldoende vacatures, maar de veronderstelling dat daar geen sprake van zou zijn, leidt ertoe dat studenten na het behalen van hun diploma niet meer naar de Achterhoek terugkeren, maar hun heil elders zoeken. Dat verschijnsel wordt daar overigens herkend en met redelijk succes bestreden. Zou men dat niet doen, dan zijn de bedrijven in de Achterhoek immers op den duur ook gedwongen om zich ergens anders te vestigen en ontstaat er een neerwaartse spiraal.
Waterbedeffect.
Omdat de bevolking in Nederland als geheel niet of nauwelijks meer toeneemt, is het vanuit een landelijk perspectief ook niet zinvol om in een krimpgebied de werkgelegenheid te stimuleren en daar zo de krimp tegen te gaan. Dat komt immers neer op het verplaatsen van het probleem. Uiteraard zal dit waterbedeffect wel zijn gevolgen hebben voor de onderlinge concurrentie tussen gemeenten (en bijgevolg ook aan de eisen die vanwege gemeentebesturen en ontwikkelaars worden gesteld aan ontwerpen).
Duurzaamheid
De oorspronkelijke betekenis duidt op de hoedanigheid van iets om lang te (kunnen) blijven bestaan. Een duurzaam gebouw is in die betekenis een gebouw dat lang kan blijven bestaan, omdat het gedegen is gebouwd in materialen en met een constructie die de tand des tijds kunnen doorstaan.
Later werd de betekenis van het woord opgerekt naar het effect op de leefomgeving en het (fysieke of ecologische) milieu.
Er wordt wel eens beweerd dat een gebouw dat eigenschappen heeft waardoor het lang kan blijven bestaan ook verhoudingsgewijs minder nadelige effecten op de leefomgeving en het milieu heeft. Het maken van een gebouw en van de daarvoor benodigde materialen gaat immers altijd in zekere mate ten koste van het milieu.
Dan is het (dus) beter om dat gebouw lang te gebruiken en het niet te vervangen door een nieuw gebouw (waarvan de vervaardiging weer een nieuwe milieulast oplevert, terwijl de sloop van het oude gebouw tegelijk afval oplevert). Toch is die redenering te kort door de bocht. Zo speelt op dit moment het energieverbruik een zeer zwaarwegende rol.
Zolang energiewinning niet volledig duurzaam is, zal een bestaand gebouw snel minder milieuvriendelijk zijn dan een nieuw gebouw dat op zo veel mogelijk energiezuinigheid is ontworpen.
Het nadeel van het sloopafval en de nieuwe vervaardiging valt al na relatief korte tijd weg tegen de energiewinst. Overigens is dit een effect dat in de praktijk vaak voor een groot deel weer tenietgedaan wordt door de wijze waarop we het gebouw gebruiken.
Nieuwbouwopgaven
Behalve dat het gebouw zelf zo veel mogelijk (cadle-to-cradle) milieuvriendelijk moet zijn, worden ook technieken zoals warmte- en koudeopslag en -terugwinning, winning van zonne-energie, warmte-isolatie en een uitgekiende ventilatie toegepast. Ook moet het zo veel mogelijk gebruik maken van bestaande infra- structuur en staan waar het ook in de (verre) toekomst nog nodig is. Nieuwbouw moet daarom zo veel mogelijk hand in hand gaan met verdichting en in krimpgebieden beperkt blijven.
Herontwerpopgaven
Bij herontwerp ligt de milieuwinst enerzijds bij het handhaven van de materialen waarin als het ware de meeste milieulast is opgeslagen (dus vooral in het casco). Voor wat wordt toegevoegd geldt eigenlijk het- zelfde als voor nieuwbouw: zo veel mogelijk cadle-to-cradle, gebruik maken van de innovaties, flexibiliteit inbouwen en bestaande infrastructuur benutten.
Hergebruik voor een andere functie (flexibiliteit, veranderbaarheid) moet als het ware ingebakken zijn.
Een kantoorgebouw dat relatief gemakkelijk in een woongebouw kan worden veranderd is gunstiger dan een ondergrondse parkeergarage, die later hoogstens als opslagruimte gebruikt kan worden. Een min of meer demontabel gebouw, waarvan onderdelen herbruikbaar zijn, is milieuvriendelijker dan een gebouw dat overbodig geworden alleen maar sloopafval oplevert.
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie speelt tegenwoordig een steeds nadrukkelijkere rol bij ontwerp- opgaven.
Het derde thema van de ontwerpopgave van de toekomst is de cultuurhistorie (vroeger ook wel Heemkunde genoemd).
In de vakgebieden van het ruimtelijk ontwerp sprak men aanvankelijk over Gedenkteekens van Geschiedenis en Kunst en later over Monumenten(zorg).
Monumentenzorg betrof in het verleden vooral
belangrijke en grote monumenten, zoals kerken, stadhuizen, kastelen, stadsmuren en -poorten, en soms een enkel belangrijk woonhuis
In de tijd van de Wederopbouw (1940–’65)
werd monumentenzorg door jonge ontwerpers zelfs vaak gezien als iets marginaals, maatschappelijk niet relevant.
Allengs werd de belangstelling voor de cultuurhistorie breder
verruimde die zich tot boerderijen en molens, straatmeubilair, landschappen en parken, stads- en dorpsgezichten, gemalen, bruggen en sluizen, fabrieksgebouwen, pakhuizen en stationsgebouwen.
De Wederopbouwperiode kenmerkte zich door
de migratie van gezinnen naar nieuwbouwwoningen in nieuwe buitenwijken en randgemeenten. In merendeel ging het daarbij al snel vooral om portieketage- en galerijflats in middelhoogbouw (hoogste woonvloer maximaal 12 m boven maaiveld, zodat geen lift was vereist) en later om galerijflats van meer dan tien verdiepingen, met de Amsterdamse Bijlmermeer als apotheose. Zo werd de industrialisatie en rationalisatie van de bouw sterk bevorderd.
De eerste kentering
Nadat in 1967 Wim Schut Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening was geworden. Er werd allengs minder ingezet op de bouw van galerijflats en meer ingespeeld op de behoefte die mensen bleken te hebben aan grondgebonden woningen. Midden jaren zeventig van de vorige eeuw ging die kentering verder.
Stichting Nieuwe Woonvormen (1968)
maakte het orthogonale plaats voor de schuine lijn en volgde men het ideaal van de tuinstad in de vorm van bloemkoolwijken met woonerven. Ook het wonen in oude wijken en in oudbouw won aan populariteit
het Europese Monumentenjaar (1975)
De belangstelling voor monumenten groeide, een gebied dat brede maatschappelijke belangstelling geniet. 1975 was echter ook het jaar van de zogenaamde Nieuwmarktrellen.