8 Samenhangende visie op herbestemming van industrieel erfgoed Flashcards
(21 cards)
In Nederland is er pas een jaar of dertig jaar serieus aandacht voor de herbestemming van industrieel erfgoed. Deze opgave kenmerkt zich door een aantal bijzonderheden, zoals moeilijk te hergebruiken grote en weerbarstige gebouwen, de schaalvergroting van gebouw naar gebiedsontwikkeling en de aandacht voor de samenhang tussen gebouwen, infrastructuur en machines.
Dit vraagt om slimme ontwerpoplossingen en om een integrale benadering met aandacht voor ruimtelijke, bouwfysische, constructieve, financiële en procesmatige aspecten. Aan de hand van een onderzoeksproject voor de transformatie van het Philips ter- rein Strijp S in Eindhoven wordt de zoektocht naar de mogelijkheden tot herbestemming van een industrieel complex nader belicht.
Het begrip industrieel erfgoed verwijst naar een grote hoeveelheid roerend en onroerend goed dat uit voorbije tijden van industriële bedrijvigheid stamt. Het omvat zeer verschillende gebouwtypologieën zoals vuurtorens, silo’s en fabrieksgebouwen maar ook infrastructuur zoals spoorwegen, sluizen en vliegvelden, havens, voertuigen, machines en installaties
Vergeleken met bijvoorbeeld Engeland, kwam in Nederland de Industriële Revolutie vrij laat op gang. Daarom stammen de meeste industriële artefacten in Nederland uit de tweede helft van de negentiende eeuw of uit de twintigste eeuw.
Ook de aandacht voor deze artefacten ontstond in Nederland vrij laat.
Pas in de late jaren zeventig van de vorige eeuw begon de belangstelling voor behoud en bescherming van industrieel erfgoed als tastbare verwijzing naar het industriële verleden te groeien.
Herbestemmen van industrieel gebouwen en complexen – kansen en uitdagingen
Herkenning van de betekenis van industrieel erfgoed (en in sommige gevallen ook bescherming) was en is een eerste belangrijke stap voor behoud.
De tweede, nog belangrijkere stap is het om een nieuwe, vitale functie te vinden voor de industriële gebouwen of gebieden.
Tastbaar overblijfsel van productieprocessen
Vanuit cultuurhistorisch perspectief is de onderlinge samenhang tussen gebouwen en andere productiemiddelen zoals machines van groot belang.
In de praktijk van herbestemmen is integraal behoud van alle tot een industrieel complex behorende onderdelen nauwelijks mogelijk. Met een museale functie zou dit nog bewerkstelligd kunnen worden. Dergelijke programma’s blijven uiteraard uitzondering.
Vaak worden de meest bijzondere of gemakkelijkst te hergebruiken gebouwen herontworpen voor ‘alledaagse’ programma’s zoals wonen, werken en winkels. Dit gaat gepaard met aanpassingen en het verlies van de oude productieapparatuur en bijhorende infrastructuur.
Grote en weerbarstige structuren
Hoewel voor gebouwen als pakhuizen, spoorwegstations of beursgebouwen relatief gemakkelijk nieuwe functies te vinden zijn, behoort tot het industrieel erfgoed ook een grote hoeveelheid economisch en architectonisch niet of minder gemakkelijk te herbestemmen gebouwen.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan de extreem grote volumes van fabriekshallen, die alleen al vanwege hun omvang moeilijk aan de huidige eisen met betrekking tot energieverbruik en bouwfysica aangepast kunnen worden. Vergelijkbaar problematisch zijn monofunctionele gebouwen zoals silo’s, waarvan de constructies de opslag- en draagfunctie verenigen.
Schaalvergroting
Vanaf de jaren negentig van de twintigste eeuw is er naast de vergelijkbaar ‘snelle’ herbestemmingsprojecten van enkelvoudige gebouwen ook steeds vaker sprake van grootschalige herontwikkelingen van voormalige industriële gebieden en terreinen. Industriezones langs rivieren, havengebieden of grootschalige fa- briekscomplexen raken geleidelijk in onbruik of worden opgegeven, waarna langdurige en complexe trans- formatieprocessen volgen. Afhankelijk van hun ligging – binnenstedelijk, perifeer of buiten de stad – zijn deze gebieden meer of minder gewilde locaties voor herontwikkeling, meestal in combinatie met aanvullend nieuwbouw.
De grote uitdaging van deze gebiedsgerichte herontwikkelingsopgave is het waarborgen van de aanwezige cultuurhistorische waarden ondanks de vele verschillende belanghebbenden, het langdurige proces en de moeilijkheid om vanwege de noodzakelijke grondsanering en lastig te hergebruiken gebouwen een sluitende exploitatie rond te krijgen.
RMIT-onderzoek naar de transformatie van het Philips-terrein Strijp S
Ten noordwesten van de Eindhovense binnenstad ligt langs de spoorlijn een geheel afgezonderde indu- striewijk, die de inwoners van de Lichtstad tot voor kort slechts van buiten af konden waarnemen. Deze wijk – Strijp S – was één van de complexen in de stad waar Philips Electronics Nederland B.V. zijn elektronische producten maakte en die vervolgens over de hele wereld uitvoerde. In de komende jaren zal Philips zich geleidelijk van het fabrieksterrein terugtrekken. Daarmee komt het gebied beschikbaar om tot een nieuw stadsdeel ontwikkeld te worden. Het motto van die transformatie is ‘oude faam wordt nieuwe roem.’ Op basis van het nieuwe Bestemmingsplan Strijp S zal het gebied de komende decennia worden omgevormd tot een stedelijk subcentrum met een gemengd programma van wonen, werken, cultuur en voorzieningen, dat moet worden ondergebracht in bestaande en in nieuwe gebouwen. Bij de planontwikkeling en transformatie van Strijp S zullen ‘de essentiële kwaliteiten van het bestaande worden gebruikt als vertrekpunt voor nieuwe stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen, zodat een hoogwaardige specifieke identiteit van het gebied wordt bereikt.
De regie over dit project is in handen van Park Strijp Beheer, een publiekprivaat samenwerkingsverband tussen de gemeente Eindhoven en Volker Wessels. De transformatie van het voormalige Philips-terrein Strijp S is op dit moment een van de grootste herontwikkelingsprojecten van industrieel erfgoed in Nederland. Tussen 2008 en 2009 is de planvorming en het transformatieproces van Strijp-S door onderzoekers van de sectie RMIT aan de Faculteit Bouwkunde van de TU Delft nauwgezet gevolgd en gedocumenteerd. Daarnaast heeft RMIT een studie verricht naar de mogelijkheden tot herbestemming van de drie apparatenfabrieken SK, SAN en SBP (1927–1930) op Strijp S, de zogenaamde ‘Hoge Rug’. Dit onderzoek wordt hieronder beknopt weergegeven.
Context stedenbouwkundig masterplan en planproces
De succesvolle transformatie van bestaande gebouwen, gebouwenstelsels en gebieden is een bijzonder complexe opgave. Naast het vaststellen van de al aanwezige waarden houdt die ook in het bijzonder het benoemen van kansen voor herbestemming en het maken van keuzen in.
Idealiter worden transformatieplannen op basis van een zorgvuldige cultuurhistorische en bouwhistorische waardestelling en een grondige verkenning van de kansen voor herbestemming (zoals nieuwe functies, hedendaagse eisen met betrekking tot ecologie, comfort en technische installaties) gemaakt. Bij de trans- formatie van Strijp S werden echter al veel besluiten genomen voordat in 2008 de bouw- en cultuurhistorische onderzoeken afgerond werden.
Volgens het stedenbouwkundige masterplan van West 8 valt het nieuwe Strijp S uiteen in vier bouwfasen:
aan de Kastanjelaan, in ‘De Driehoek’, aan de Philitelaan en aan de Glaslaan (afbeelding 12). De fasen Kastanjelaan en Glaslaan omvatten voornamelijk woningen. De Driehoek is het plandeel met het meeste industrieel erfgoed – de Hoge Rug, het Veemgebouw en het Ketelhuis – en vormt het feitelijke centrum van het gebied. Wonen wordt daar gecombineerd met de functies werken, cultuur en recreatie. Aan de Philitel- aan, waar onder andere het historische Klokgebouw is gelegen, worden wonen en werken in gebouwen bij elkaar gebracht.
Vergelijkt men de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet van Strijp S, zoals die te zien op de situatietekening uit het jaar 1953 (afbeelding 13), dan valt op dat veel van het specifieke industriële karakter van het gebied in de toekomst zal verdwijnen.
In de plaats van het fijnmazige orthogonale stratenpatroon dat vooral door de ligging van het bedrijfsspoor en de invulling van de tussenruimtes met bouwmassa werd bepaald, introduceert het masterplan van West 8 grootschalige, autonoom vormgegeven bouwblokken met omsloten binnenhoven. De twee belangrijkste straten van het industrieterrein, de Torenstraat en de Philitestraat, worden in het masterplan van West 8 uitgebouwd tot de groene hoofdassen van Strijp S: de Torenallee en de Philitelaan. Langs deze twee straten zullen volgens het masterplan ook een aantal hoge torens verrijzen.
nvloed van de plannen op de transformatie van de Hoge Rug
Op grond van het Definitief Stedenbouwkundig Plan van West 8 en het stedenbouwkundig ontwerp van Jo Coenen zal de architectonische beleving van de Hoge Rug ingrijpend veranderen:
- Functionele en visuele eenheid Hoge Rug
- Dubbelzijdigheid Hoge Rug
- Vijfde gevel
- ‘Kop’ Hoge Rug
- Functionele en visuele eenheid Hoge Rug
Het ensemble Hoge Rug, dat werd gekenmerkt door de functionele en architectonische aaneenschakeling van de drie apparatenfabrieken SK, SAN, SBP en het Veemgebouw, wordt in het plan van West 8 behandeld als drie afzonderlijke gebouwen.
Volgens het plan wordt elke apparatenfabriek onderdeel van één bouwblok. Daardoor wordt de lineaire opzet van de Hoge Rug ten gunste van de typologie van een bouwblok opgegeven.
Het feit dat Trudo twee verschillende architectenbureaus heeft gekozen om plannen voor de tijdelijke herbestemming van de gebouwen SAN en SBP te laten ontwikkelen, bevestigt deze verwachting. De functionele en visuele samenhang tussen de gebouwen SBP, SAN en SK dreigt verloren te gaan.
- Dubbelzijdigheid Hoge Rug
In het stedenbouwkundig plan van Jo Coenen komen de bouwblokken achter de Hoge Rug te vervallen en wordt uitgegaan van een levendig binnengebied met centrumfunctie tussen de Torenallee en de Philitelaan. In het plan blijven Tankstraat en leidingenstelsel, die aan de noordzijde langs de Hoge Rug lopen, behou- den. Daarbij wordt de Tankstraat de belangrijkste ontsluiting van De Driehoek. De Hoge Rug speelt in het plan een cruciale rol als verbindend element tussen de hoofdas, de huidige Torenallee en het nieuwe cen- trum van Strijp S. De Hoge Rug, die vroeger alleen gericht was op de Torenstraat, wordt straks gekenmerkt door een dubbelzijdige opzet
- Vijfde gevel
Door de bouw van hoge torens (tot 32 verdiepingen) op Strijp S zullen de gebouwen van de Hoge Rug in de toekomst niet meer de hoogste gebouwen van het gebied zijn. Wat tot nu toe slechts daken met bitu- men dakbedekking waren, vormt straks de vijfde gevel van de Hoge Rug
- ‘Kop’ Hoge Rug
De sloop van gebouw SL omstreeks 1980 leidde ertoe dat gebouw SK het begin van de Hoge Rug vormt. Daardoor krijgt de kopgevel van SK een (te) belangrijke rol als gezicht van de Hoge Rug.. In het Definitief Stedenbouwkundig Plan is op de plek waar vroeger gebouw SL stond ruimte gemaakt voor de reconstructie van het in de jaren vijftig door Le Corbusier ontworpen Philips-paviljoen. Maar of het paviljoen daadwerkelijk word herbouwd is nog onzeker. Duidelijk is dat de Hoge Rug op deze plaats om een nieuw aanknopingspunt en startpunt vraagt naar de stad toe.
Waarden en keuzen
Niet alle volgens de cultuur- en bouwhistorische rapporten als waardevol te beschouwen onderdelen van de Hoge Rug kunnen in de toekomst bewaard blijven. Daarom heeft RMIT voor het ontwikkelen van een transformatiestrategie gekozen, die duidelijk aangeeft welke waarden volgens RMIT de belangrijkste van de Hoge Rug zijn:
- Ensemblewaarde:
- Gebruikswaarde:
- Ingenieurskunst:
- Ensemblewaarde:
Met betrekking tot de cultuurhistorische waarde: de Hoge Rug als een functionele eenheid met haar specifieke stedenbouwkundige betekenis. Met betrekking tot de architectonisch-ruimtelijke waarde: de architectonische uitstraling van de Hoge Rug als een reeks van samenhangende gebouwen met één lange gevel.
Het bijzondere aan het ensemble van de Hoge Rug binnen het gebied Strijp S is de horizontale gelaagdheid. Enerzijds kwam deze gelaagdheid duidelijk naar voren in het oorspronkelijk gebruik, waarbij op de begane grond over de gehele lengte van de Hoge Rug de overslag van goederen plaatsvond van het spoor. Op de hoger gelegen verdiepingen vond de productie plaats in de grote ongedeelde zaalruimten.
anderzijds vormt ze de grens van ‘De Driehoek’. In de visie van RMIT is het belangrijk om de Hoge Rug als zodanig en als ensemble te bewaren. Daarom ook is het nuttig om bij de herontwikkeling de Hoge Rug als een geheel te blijven zien.
- Gebruikswaarde:
Door haar functionele opzet met dienende functies – ontsluiting, garderobes, sanitaire ruimtes – in de hoek- en middenrisalieten en door de grote ongedeelde ruimtes in de hoofdbouwmassa met een robuuste draagstructuur en een ruime verdiepingshoogte biedt de Hoge Rug ruimte voor multifunctioneel gebruik.
- Ingenieurskunst:
De opbouw van de Hoge Rug als een structuur van monoliet gewapend beton, waarbij de gaafheid van bouwelementen zoals deuren, ramen, hang- en sluitwerk, trappen, de integratie van technieken, enzovoort opvallen.
Huidige plannen voor de Hoge Rug
RMIT’s transformatiestrategie voor de Hoge Rug was slechts een aanbeveling aan de bij de herontwikkeling betrokken partijen die wellicht te laat in het transformatieproces kwam. Een vooraf vaststaand programma (wonen) en het gefaseerd vrijkomen van de gebouwen, werkten een integrale benadering van het ensemble met zijn karakteristieke elementen tegen.
Ondertussen zijn de twee gebouwen SAN en SBP herbenoemd tot Anton en Gerard (een verwijzing naar de gebroeders Philips) en worden door Jo Coenen en Diederen Dirrix getransformeerd tot loftwoningen met in de plint publieke voorzieningen.