Wat is architectuur? Flashcards
(227 cards)
Thoenes laat zien dat architectuurboeken enerzijds de functie van leerboek hebben
als middel om de kennis van het vak over te dragen.
Reeds de Romeinse bouwmeester Vitruvius schreef over de noodzaak dat architecten over goede
schrijfvaardigheden beschikken, opdat ze door verhandelingen over hun werk langer bekend zouden blijven.
Summerson constateert in zijn bijdrage echter een ingrijpende breuk in de traditie van de architectuur ‘theorie’.
Vanuit het theoretisch kader van het functionalisme ging de moderne architectuur niet meer uit van een formeel of figuratief principe als bron van eenheid in het ontwerp, zoals in de klassieke traditie, maar van een sociale idee die vervat ligt in het programma van eisen.
Dit nieuwe uitgangspunt creëerde volgens Summerson
een hiaat in het ontwerpproces, daar waar men van de informatie over het programma moet overgaan tot een architectonische vorm. Over wat er op dit punt zou moeten gebeuren, was in de verhandelingen van de moderne architecten geen algemene theoretische overeenstemming te vinden.
Summerson benoemt dit ‘hiaat’
als het ‘ontbreken van een architectonische taal’.
Het gevolg hiervan wordt door Summerson toegelicht door
r een ontwerpproces te beschrijven dat zich zou houden aan het strenge functionalistische beginsel en alleen het programma van eisen als uitgangspunt van het ontwerp zou laten gelden.
Een dergelijk ontwerp komt niet verder dan een schema van een gebouw:
een bewegingsdiagram en vage contouren van de omhulling van het proces dat zich erin moet gaan afspelen.
Dat is echter niet voldoende voor een architectonisch ontwerp,
en moderne architecten voltooien het ontwerp in feite door een eigen idioom te volgen.
De vader van het moderne architectuurtraktaat
Leon Battista Alberti, schreef niet alleen over architectuur. Zijn vroegste kunsttheoretische geschrift, Della pittura, gaat over de schilderkunst, en een latere verhandeling, De statua, is gewijd aan het beeldhouwen.
Architecten hebben, van Vitruvius en zijn voor ons onbekende voorgangers tot aan Frank Lloyd Wright en Daniel Libeskind,
niet alleen gebouwd, maar ook geschreven.
Humanisme
Het nieuwe van de humanisten van de renaissance was dat ze van de studie van de teksten overgingen naar die van de dingen, Vitruvius begrepen en vergeleken met wat ze aan overblijfselen van antieke gebouwen kenden, zich een beeld vormden van de architectuur van de Oudheid en dat in de praktijk omzetten.
Pas met de vooruitgang van de archeologie werd Vitruvius teruggeplaatst in zijn historische context en daarmee
werd het denken over architectuur definitief bevrijd uit de dwangbuis van het vitruvianisme.
Een blik op de architectonische landkaart van Europa in de vijftiende eeuw toont twee met elkaar rivaliserende vormsystemen:
het gotische, dat zich dor de eeuwen heen had ontwikkeld en in lokale en nationale varianten de landstreken van het continent beheerste, en een naar de Oudheid verwijzend systeem dat we ‘renaissance’ noemen.
Deze nieuwe bouwstijl (renaissance) vroeg om een nieuwe wijze van kennisoverdracht:
de architectuurtraktaten.
Het idee om op de Oudheid terug te grijpen was nieuw en kwam niet voort uit de bouwpraktijk,
aar moest zich daartegenin bewijzen, en dat juist daarvoor een definitie, een argumentatie, de taal en uiteindelijk het schrift nodig had. Dit was meer dan een verandering van het medium.
De omgang met teksten werd voor de renaissancearchitect
een onontbeerlijk onderdeel van zijn beroepspraktijk.
De maatschappelijke functie van de traktaten was
het vestigen van een nieuw communicatieplatform tussen architecten, opdrachtgevers en publiek.
Als schrijvers van de traktaten probeerden de architecten zich
een plek te verwerven in de literair-ouderwetse standencultuur die aan de hoven heerste.
De ‘interactie’ tussen bouwheer en architect, waarvan de noodzaak door hedendaagse architecten graag wordt onderstreept (Frank Gehry:
‘De opdrachtgevers zijn belangrijk, ze zijn de brandstof, de energie om mijn werk te kunnen doen’), werd door Filarete samengevat in de meest pakkende metafoor: hij noemt de opdrachtgever de vader van een ontwerp, en de architect, die het als het ware in zich draagt en ter wereld brengt, de moeder.
Architectuurtraktaten zijn
boeken waarmee de architect in de openbaarheid treedt.
Over Gutenbergs prestatie werd door tijdgenoten verschillend geoordeeld, maar één verdienste neemt niemand de meester af:
hij heeft de kosten van het vervaardigen van boeken omlaag gebracht. Dit bleef niet zonder gevolgen voor het beroepsbeeld van de architect. Als auteur van boeken die zich richtten op een anoniem koperspubliek, ervoer ook hij, zoals lang voor hem de beeldend kunstenaar, eindelijk de bevrijdende kracht van de markt.
De alliantie met de boekdrukkunst
bevorderde de emancipatie van de architect tot zelfstandig kunstenaar die ‘naam maakt’ als auteur.
Niet dat dit proces zonder conflicten verliep, want naast de calamiteiten die iemand in dienst van de vorst konden treffen,
kwam nu immers de afhankelijkheid van uitgevers, boekhandelaren en begunstigers.
Wie van boekdruk spreekt en daarbij aan architectuurtraktaten denkt, moet een tweede begrip inbrengen:
dat van de illustratiedruk.