9 Inspiratie uit transformaties van alle tijden uit alle stre- ken Flashcards
(17 cards)
Inspiratie uit transformaties van alle tijden uit alle streken
We staan voor een enorme herbestemmings- en herontwerpopgave. Maar hoe pak je dat aan en welke ‘gereedschappen’ zijn daarvoor geschikt? We herontdekken deze opgave die altijd al in mindere of meerdere mate speelde. De geschiedenis vormt een rijke inspiratiebron en toont ons tal van voorbeelden waaruit wij lessen kunnen trekken.
Continuïteit en verandering, voortbouwen op en verder gaan met het bestaande:
dat is de concrete uitdaging waar wij voor staan. Wijzelf, onze wensen en eisen die we aan onze omgeving stellen, maar ook kennis en technieken ontwikkelen, veranderen en vernieuwen. Daarbij is eerder sprake van een evolutie dan van een revolutie.
Een stad is nooit af, zij is continu in beweging. Een stad evolueert waarbij we het vertrouwde koesteren, maar niet bevriezen!5 Bijzonder daarbij is dat het stedelijk weefsel en vooral de fijnmazige verkavelingstructuur een constante en zeer waardevolle karakteristiek is.
Wij veranderen onze omgeving waarbij soms wordt teruggegrepen naar een vertrouwde vormentaal uit het verleden. Dat leidt tot retro-architectuur, opmerkelijk vaak juist in nieuwbouwwijken. In feite is er dan ook sprake van hergebruik, hergebruik van vormen en van een vertrouwd architectonisch idioom.
Hergebruik en herbestemming zijn van alle tijden. Het is niet iets specifieks van deze tijd, ofschoon onze focus zich daar hernieuwd op richt. In de architectuur- en bouwgeschiedenis zijn vele voorbeelden te vinden. Zij vormen een onuitputtelijke inspiratiebron en laten zien dat er heel verschillende benaderingswijzen mogelijk zijn, een range van tabula rasa, zorgvuldige instandhouding, completeren, interveniëren naar synthese van oud en nieuw in een nieuwe compositie
Van belang voor elke herbestemming- en herontwerpopgave is: ken uw zaak, weet waar het over gaat, inventariseer en analyseer, maak het je eigen, studeer en bestudeer het bestaande, ken de materialen en technieken. Leer de geschiedenis, de omgeving, de plek en het programma (van eisen) kennen.
Monumenten nemen in de herbestemmingopgave een bijzondere plaats in.
Monumenten zijn wettelijk beschermd op basis van erkende cultuurhistorische waarden. Een verstandig ontwerper houdt rekening met de bevindingen uit het bouwhistorische onderzoek dat vooraf gaat aan het ontwerpproces en put daar inspiratie uit. Een beschermde status betekent echter niet, dat er niets meer kan of mag.
Dat zou immers slechts tot musealisering van objecten leiden. Voor een enkel gebouw, dat heel bijzonder, zeldzaam en gaaf is, kan dit een interessante oplossing zijn, zoals dat geldt voor het Jachthuis Sint-Hubertus op de Hoge Veluwe (ontwerp en realisatie van 1914 tot 1920, architect Berlage).
Dit vormt echter de uitzondering op de basisregel ‘gebruik is behoud van een monument.’ De meeste monumenten zijn vaak juist het resultaat van verandering en vernieuwing als gevolg van hun lange historie. De toekomstige gebruiksfase vormt in feite een vanzelfsprekende voortzetting van deze natuurlijke ontwikkeling. Een monument ‘op slot zetten’ is daarom tegennatuurlijk en vormt een breuk in zijn gebruiksgeschiedenis. Dat neemt niet weg dat verande- ringen zorgvuldig en met kennis van zaken voorbereid en gerealiseerd moeten worden.
Completeren van het bestaande, van dat wat ontbreekt of van wat is aangetast door aan te vullen kan op verschillende manieren.
Natuurlijk kun je het geheel weer completeren zoals het was (in oude luister herstellen). Meestal ontbreekt echter betrouwbare informatie en vraagt de authenticiteit van het resterende om een andere benadering, om een duidelijk afleesbare toevoeging.
Twee voorbeelden illustreren deze interessante opgave. Allereerst de bekroning van de toren van de Hervormde Kerk in IJsselstein.
Deze kerk, gesticht in 1310, heeft een bijzondere toren van latere datum. Deze toren is een ontwerp van de Italiaanse architect Alessandro Pasqualini (1493–1559) en is in 1532–1535 gebouwd in renaissancestijl; uniek voor de Noordelijke Nederlanden in die tijd. Door blikseminslag en ver- volgens brand is de bekroning van de toren in 1568 verloren gegaan. Na een aantal mislukte pogingen tot restauratie werd de spits in 1632–1635 herbouwd. In 1911 brandde de spits echter nog een keer af. De Amsterdamse-Schoolarchitect Michel de Klerk is toen gevraagd, om een nieuwe bekroning voor de toren te ontwerpen. Na een aanvankelijke aarzeling – als gevierd ontwerper had hij weinig affiniteit met oude gebouwen – accepteerde hij de opdracht omdat hij onder de indruk was van de kwaliteit van het renaissanceontwerp. Dit leidde tot een bijzonder geslaagde combinatie van een typische sculpturale Amsterdamse- Schoolbekroning op deze bijzondere zestiende-eeuwse toren.
Als tweede voorbeeld het herstel van het Koldinghus (van 1972 tot 1992) in Kolding Jutland in Denemarken door het architectenechtpaar Inger (1926) en Johannes Exner (1926).
Dit kasteel stamt uit de dertiende eeuw, maar na een brand in 1808 bleef slechts een ruïne achter. Het noodherstel met onder andere platte daken was uiteindelijk weinig bevredigend en diende na vele tientallen jaren vervangen te worden. De Exners kozen ervoor om de oorspronkelijke bouwsubstantie te respecteren en te completeren. De nieuwe draagstructuur is volledig losgehouden van de bestaande bouwmuren en de nieuwe gevels en daken zijn duidelijk afleesbaar in materiaal en detaillering. Zo zijn de nieuwe houten gevels vóór het vlak van de zware bouwmuren aangebracht. Het Koldinghus is een schoolvoorbeeld van een terughoudende consolida- tie in combinatie met een afleesbare completering met maximaal behoud van het authentieke werk.
Breuk
We zijn er allemaal op ingesteld om schade te voorkomen en als er onverhoopt toch sprake is van schade wil je die in de regel zo snel mogelijk en zo goed, zo onzichtbaar mogelijk, herstellen.
Schade kan echter ook een nieuw beeld, een nieuwe kwaliteit, opleveren. Zo bestaat er een eeuwenoude Japanse techniek om porselein met bladgoud te repareren. Het verhaal gaat dat in de vijftiende eeuw een shogun zijn favoriete theekom voor het keizerlijk theeritueel brak en deze ter reparatie naar China stuurde.
Interveniëren
Een bestaand complex, al dan niet monument, geschikt maken voor een nieuwe functie, houdt vaak ‘ruimte maken’ in, opschonen en verwijderen van elementen die weinig of geen (cultuurhistorische) waarde hebben en die het gebruik en de ontwikkeling van het complex blokkeren. De bouwsubstantie die resteert, in combinatie met het aanbrengen van nieuwe elementen, kan een bijzondere gelaagdheid opleveren.
De Italiaanse architect Carlo Scarpa (1906–1978) was hierin een meester.10 Zijn restauratie en inrichting van het Museo di Castelvecchio in Verona in de jaren 1956 tot 1964, de routing door het museum, de vele bruggen en trappen in combinatie met de ruimtelijke overgangen tussen de verschillende bouwdelen wekten alom ver- wondering. Het spel tussen symmetrie en asymmetrie, het spel met de gelaagdheid, met de materialisering en detaillering, het inzetten van verschillende texturen en het gebruik van het daglicht beheerst hij als geen ander .
Toevoegen
Interveniëren in een gebouw kun je doen door iets weg te nemen maar ook door iets toe te voegen. Dat laatste doet Carlo Scarpa in Venetië bij de Fondazione Querini-Stampalia (1961–1963). Het stijgende en bedreigende water van de lagune, een enorm probleem, vormt een bron van inspiratie en opent nieuwe mogelijkheden. Hij kiest bewust niet voor de meest voor de hand liggende oplossing, namelijk een verhoogde drempel in de entreeopening aan het water.
Scarpa heeft in de zone achter de gevel aan het water als reactie op de veel voorkomende wisselende waterniveaus een klein ‘deltaplan’ vormgegeven. Het is een soort terug liggende hoogwaterdrempel waarmee de gevolgen van het hoogwater gereguleerd kunnen worden met behoud van de karakteristieke waterpoorten in de gevel aan de kanaalzijde. Zijn beveiliging tegen het hoge water vormt een interessant en sculpturaal ruimtelijk element in het interieur waarbij het water nog steeds onderdeel van dat interieur uitmaakt.
Dialoog
Wat is de essentie van de opgave om een opengevallen plek te vullen in een bestaande straatgevelwand? Je zou dat kunnen beschouwen als het aangaan van een gesprek met het bestaande en het streven naar een dialoog met de omgeving.
De gevel van het pand aan de Oude Schans nummer 3 in Amsterdam van architect Herman Zeinstra (1937) dateert uit 1975. Voor het ontwerp van deze gevel heeft hij de opbouw van de gevels van de grachtenpanden in Amsterdam bestudeerd. Hij creëert verwantschap door gebruik te maken van klassieke elementen zoals schaal, maat en verhoudingen van de verticale gevelopeningen (drie per verdieping), de hijsbalk, een hoge begane grondverdieping en de voorgevel als scherm. Die voorgevel is dubbel uitgevoerd, waarbij de voorste schil op vlucht staat. Dit zorgt voor diepte en reliëf in de gevel. Er is sprake van én continuïteit in de gevelarchitectuur én van een radicaal nieuwe gevel. Zijn ontwerp is zeker geen statement – vaak in de vorm van een sterk contrast – dat een levendig gesprek doodslaat. Zeinstra verrijkt met zijn gevel het ge- sprek op een interessante wijze.
Instandhouding
Gevel MuZeeum aan de Nieuwe Haven Vlissingen.
Verandering van gebruik en gewijzigde eisen die we aan een gebouw of omgeving stellen, zorgen ervoor dat het slechts in bijzondere gevallen mogelijk is om een gebouw te handhaven zoals het ooit bedacht en gerealiseerd is. Meestal verdwijnt het oorspronkelijke gebruik en op dat moment is er sprake van een mu- sealisering van het object.
Zoals Huis Sonneveld in Rotterdam (oorspronkelijk ontwerp van Brinkman en Van der Vlugt uit 1932–1933, gerestaureerd door Joris Molenaar van 1999–2001) en het Anne Frank Huis in Amsterdam (gerestaureerd door Verlaan & Bouwstra architecten in samenwerking met prof.dr.ir. Coen Temminck Groll in 1999).
Een uniek voorbeeld van instandhouding en continuïteit van gebruik is de zeven eeuwen oude moskee in Djenné in Mali. Dit voorbeeld van adobe-architectuur (gestampte klei) wordt jaarlijks met inzet van de ge- hele gemeenschap van een nieuwe toplaag voorzien. Dit is een bijzondere gebeurtenis die de hele stad in rep en roer brengt.
De karakteristieke uitstekende houten balken in alle gevels vormen daarbij de werkplatforms. De hele gevel komt daardoor binnen handbereik om de beschermende kleilaag met de hand aan te kunnen brengen, uit te smeren en alle scheuren in te wassen. Door de nieuwe toplaag is het lemen bouwwerk weer tegen het komende regenseizoen opgewassen.
Synthese
Als de instandhoudingopgave gecombineerd wordt met vernieuwing, is er soms sprake van een nieuwe spannende compositie die ver uitstijgt boven het bestaande, overigens zonder dit laatste te ontkennen. Ik geef daarvan enkele voorbeelden.
Allereerst een klassiek voorbeeld uit het zestiende-eeuwse Italië: de Basilica Palladiana (1546–1614) van Andrea Palladio, in het centrum van Vicenza aan het Piazza dei Signori.
De Basilica is in de kern een gegroeid middeleeuws bouwwerk met een grote zaal waarin het bestuur van de stad bijeenkwam en waar ook recht gesproken werd, het Palazzo della Ragione, en met op de begane grond een groot aantal winkeltjes. Dit complex is eind vijftiende eeuw voorzien van loggia’s die het gegroeide gotische complex tot één geheel maakte. Toen begon het tobben. Telkens weer bleken delen hier- van in te storten vanwege de schier onmogelijke constructie van kruisgewelven op slanke kolommen. Nadat tal van andere bouwmeesters waren geconsulteerd, verwierf de jonge Palladio via een soort prijsvraag de opdracht voor het ontwerp van een nieuwe loggia rondom de Basilica.
Zijn ontwerp loste de problematiek op door gebruik te maken van een combinatie van pijlers met zuilen met tussenliggende bogen. Deze oplossing zorgde voor de gewenste grote openheid en lichttoetreding in combinatie met voldoende sterkte, terwijl tegelijkertijd perfect aangesloten kon worden op de achterliggende onregelmatige middeleeuwse bouwstructuur. Maar bovenal kreeg de Basilica met klassieke elementen een voor die tijd ongekend eigentijds èn samenhangend gevelbeeld dat uitdrukking gaf aan de gemeenschap van Vicenza als stad die meetelde.
Van veel recentere datum is het Kolumba Kunstmuseum voor de kunstcollectie van het Aartsbisdom Keulen, dat door de Zwitserse architect Peter Zumthor (1943) verbouwd en uitgebreid is in 1997–2007. In dit project verenigt Zumthor de oorlogsruïne van het middeleeuws kloostercomplex Sankt-Kolumba, de archeoloische restanten van diverse kerken die op deze plek hebben gestaan en de herdenkingskapel, welke in de jaren zestig is ontworpen door de Keulse architect Gottfried Böhm, met een groots museum dat hier over- heen is gebouwd en vrijwel het gehele stadsblok vult.
Het is een schijnbaar gesloten bouwblok dat zich op de verdiepingen verrassend opent. Op strategische plekken is een majestueus uitzicht op de stad gecreëerd als afwisseling op de contempletatieve museumza- len. In de buitenmuren zijn restanten van vensters en muren van de oorspronkelijke Sankt-Kolumba opgenomen. Het resultaat is een stadsreparatie met een ogenschijnlijk hermetisch gesloten bouwblok, waarbij de archeologische crypte en de kapel verrassend openbaar toegankelijk zijn.