7 Herbestemming volgens de methode Van Schagen Benutten van de aanwezige potenties Flashcards
(264 cards)
Benutten van de aanwezige potenties
Een groot deel van de bestaande voorraad kwam tot stand in de Wederopbouwperiode (1940–’65). Naar hedendaagse begrippen mankeert er nogal wat aan deze gebouwen. De woningen uit die tijd bestaan voor een belangrijk deel uit portieketage- en galerijflats zonder lift, gebouwd voor Nederlandse gezinnen met drie of meer kinderen.
De gezins- en bevolkingssamenstelling zowel als de woonwens is tegenwoordig dramatisch anders dan die welke de architect eertijds voor ogen stond toen hij deze woningen ontwierp. Bovendien zijn de woningen technisch niet meer van deze tijd en voldoen ze bijvoorbeeld niet aan de nu normaal geachte mate van energiezuinigheid.
Waar bij renovaties daarop al is ingespeeld, werd weinig rekening gehouden met de architectonische kwaliteit. Sloop en nieuwbouw lijkt daarom de meest voor de hand liggende aanpak.
Er is ook een andere mogelijkheid, die eruit bestaat om de kwaliteiten en potenties te herkennen en deze te benutten in een herontwerp.
Het Rotterdamse bureau Van Schagen Architekten werkt al vele jaren volgens dit concept. In dit college komt dat concept, aan de hand van gerealiseerde projecten, aan de orde. Sloop en nieuwbouw is geenszins een oplossing die categorisch moet worden afgewezen, maar behoort samen met herontwerp tot het instrumentarium waarover architecten en stedenbouwkundigen beschikken als ze voor de opgave worden gesteld om een Wederopbouwwijk te revitaliseren.
Transformatie van de stad
Ontwerpen voor de vernieuwing van bestaande woonwijken is een specifieke bezigheid. Dat is de conclusie uit twee decennia bureaupraktijk van onderzoek, nieuwbouw en renovatie in de functionerende stad, van Van Schagen Architekten.
Dat ontwerpen vraagt ten opzichte van het vormgeven van stadsuitbreidingen om een andere manier van werken, om andere kennis en vaardigheden, om andere interesses en fascinaties maar kent ook valkuilen. Tenminste, als we uitgaan van een vernieuwing die architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten respecteert maar niet bevriest, die bestaande sociale structuren zo veel als mogelijk wil behouden en versterken, die de berg sloopafval niet onnodig hoger maakt, die zo weinig mogelijk kapitaalvernietiging veroorzaakt, die betekenisvolle architectuur toevoegt en die last but not least de maatschappelijke problematiek aanpakt. Deze behoedzame vorm van vernieuwing van de stad, die ze bij Van Schagen transformatie noemen, is de basis van onze ontwerpbenadering, zo laten ze in dit hoofdstuk zien.
Tussen consolidatie en herstructurering
Er zijn andere manieren van aanpak van de bestaande stad mogelijk dan een behoedzame vernieuwing. Soms is nog meer voorzichtigheid geboden, soms zijn drastischer maatregelen nodig.
Consolidatie gaat uit van het behoud van de stedenbouwkundige structuren en ook zo veel mogelijk van behoud van de bestaande bebouwing. Daarbinnen wordt gezocht naar de mogelijkheden om de gewenste verandering te accommoderen. Eventueel noodzakelijke nieuwbouw krijgt een historiserend karakter.
Herstructurering is de andere uiterste vorm van stedelijke vernieuwing en introduceert nieuwe structuren, functies en vormen;
het is een tabula-rasabenadering, waarbij het bestaande wordt genegeerd of als onbruikbaar wordt gedefinieerd.
Slechts een enkel gebouw, een enkele route of groenstructuur wordt ingepast in de nieuwe structuur, het grootste deel van de bebouwing verdwijnt. De aanpak van oude bedrijventerreinen en havengebieden is een vorm van herstructurering. Ook in de aanpak van vele vroeg-naoorlogse wijken was de afgelopen jaren de tabula-rasabenadering bijna onomstreden.
Het gevaar van de tabularasabenadering is dat waardevolle architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten verloren gaan, sociale structuren onnodig kapot worden gemaakt, kapitaal wordt vernietigd, de hoe- veelheid sloopafval onnodig groter wordt en dat er wezenloze en footloose architectuur wordt geproduceerd.
En misschien wel het ergste is dat de maatschappelijke problematiek, die de aanleiding tot de hele aanpak vormde, vaak verplaatst wordt in plaats van aangepakt.
De tabula-rasabenadering is primair een vastgoedbenadering die geen antwoord geeft op de maatschappelijke problematieken waarmee de bewoners te maken hebben. Deze benadering omzeilt via sloop de pro- blemen die in het beheer moeten worden opgelost.
De gebouwen krijgen de schuld en moeten worden gesloopt. Architecten die hieraan meewerken voelen zich niet verantwoordelijk voor de plek en sociale context waarbinnen het gebouw een plaats moet krijgen.
De sanering van oude woonwijken in de jaren zestig is ook een voorbeeld van herstructurering. Opvallend is natuurlijk de parallel tussen de huidige situatie in de naoorlogse wijken en de situatie begin jaren zestig in de woonwijken die eind negentiende en begin twintigste eeuw gebouwd waren.
Ook destijds deden pure tabularasabenaderingen opgeld. Denk bijvoorbeeld in Amsterdam aan de Roomtuintjes in de Dapperbuurt.
Maar ook toen waren er al critici. De Italiaanse architect Giancarlo de Carlo, lid van Team X van de CIAM-congressen, stoorde zich al heel vroeg aan het ahistorische, het contextloze van het Moderne concept waarmee architecten en architectenscholen vanaf de jaren vijftig werkten.
Dit dogma leidde volgens hem onvermijdelijk tot eindeloos herhaalde, niet passende bouwprojecten. Niet passend voor de oorspronkelijke bewoners die moesten verhuizen en ook niet passend in de stad qua vorm, materiaalgebruik en schaal. Opdrachtgevers kozen een architect, liefst van naam, uit catalogi omdat ze wisten wat ze kochten en omdat het meesterwerken zouden zijn.
Wij zien tussen de extremen consolidatie en herstructurering een aanpak die voldoende ruimte geeft aan de veranderende vraag en behoeften van bewoners en tegelijkertijd de kwaliteiten en mogelijkheden van bestaande stadsdelen behoudt en benut.
In de consolidatie is het bestaande uitgangspunt, in herstructurering het nieuwe. Daartussen ligt een aanpak die noch het bestaande, noch het nieuwe op een voetstuk hijst, maar juist de versmelting van die twee als uitdaging ziet. Op het niveau van de buurt of wijk noemen wij zo’n benadering transformatie. Binnen transformatie wordt een mix van ingrepen op het niveau van stadsdeel, wijk en buurt ingezet: onderhoud, renovatie en nieuwbouw bestaan naast elkaar en vullen elkaar aan.
In naoorlogse wijken is het draagvlak voor transformatie veel smaller. Het is soms een bijna grappige kongsi van partijen die deze benadering voorstaat:
eigenaren die het in stand houden van betaalbaar woningaanbod als hun core business zien; bewoners die in hun wijk willen blijven wonen, maar zien dat daar- voor veranderingen noodzakelijk zijn; vooruitstrevende cultuurhistorici en monumentenzorgers die de artefacten uit de naoorlogse periode willen behoeden voor de slopershamer; ontwerpers en onderzoekers die terughoudendheid bepleiten ten aanzien consolidatie van de broze fysieke en sociale structuren van de stad en juist de botsing van bestaand en nieuw als uitdaging zien.
Transformatie van de naoorlogse woonwijken vergt eigen analysemethoden en concepten. De ontwikkeling daarvan staat nog maar in de kinderschoenen, zo maakt ook Han Meijer duidelijk in Van Pendrecht tot Ommoord.
Transformatie kunnen we tussen consolidatie en herstructurering plaatsen als een mogelijke benadering van de stedelijke vernieuwing. Afhankelijk van de situatie kiezen we dan de gepaste benadering. Transformatie is echter ook een pleidooi voor het beter op waarde schatten van de kwaliteiten en mogelijkheden van de bestaande stad zonder ze direct te willen bevriezen.
Het bestaande en het programma
Bij transformatie is op voorhand niet duidelijk wat het uitgangspunt moet en zal zijn:
de bestaande gebouwen of het nieuwe programma. Dat hangt af van de kwaliteiten en mogelijkheden van de gebouwen en de gewenste veranderingen en de mogelijke synthese daartussen.
Bestaand en nieuw gaan een niet vooraf te voorspellen symbiose aan. In deel II van het boek De Methode van Schagen hebben we aan de hand van drie voorbeelden uitgebreid beschreven hoe in projecten zo’n huwelijk tot stand komt. Dat is een gecompliceerd proces van vallen en opstaan, met vele spelers en veelzijdige problematiek.
Ontwerpvondsten spelen daarin een belangrijke, zo niet cruciale rol. We kunnen nog zo’n goed proces hebben georganiseerd, genoeg geld hebben geregeld, het iedereen naar de zin hebben gemaakt; als we geen oplossingen ontwikkelen die ingaan op de belangrijkste problemen en een aansprekend beeld opleveren, beklijft de vernieuwing niet. Dat is wat wij dragers van vernieuwing noemen; zij verbeelden het huwelijk tussen bestaand en nieuw.
Dragers van vernieuwing zorgen ervoor dat vernieuwing herkenbaar is zonder het bestaande te declasseren.Sterker, dragers van vernieuwing bestaan bij de gratie van de herkenning van oud en nieuw naast elkaar. Het één gaat niet zonder het ander.
In deel III van genoemd boek zijn dragers benoemd en verbeeld zonder dat we daarbij ingaan op het achterliggende proces. Ze laten het resultaat zien van vaak lange processen. In de gebouwde resultaten van al deze projecten is niet direct een overeenkomst te ontdekken. De verschillen tussen interventies in vooroor- logse, vroeg-naoorlogse en laat-naoorlogse gebieden zijn groot.
De rode draad zien we in de benaderings- wijze en in de manier van werken aan de uiteenlopende opgaven. Dat maken we in de volgende twee hoofdstukken duidelijk.
Ontwerpproces
Transformatie is een specifieke benadering van de stedelijke vernieuwing. Cruciaal voor de ontwerpopgave binnen de transformatie is de zoektocht naar oplossingen voor maatschappelijke problematieken. Om die zoektocht te kunnen doen is een aantal stappen in het ontwerpproces nodig. Binnen die stappen verandert de functie van het ontwerp steeds.
In deel II hebben we drie projecten beschreven volgens een vast stramien. Dit stramien bestaat uit zes stappen die we in elk project doorlopen. In de eerste stap beschrijven we de situatie die geleid heeft tot een vraag aan ons bureau en hoe wij die vraag omzetten in een ontwerpopgave. De opdracht is gegeven, maar waar staat die voor? Indien doelen, prioriteiten onduidelijk zijn en de grenzen vaag, gaan we het probleem verbreden en herdefiniëren.
. De tweede stap is het onderzoek naar mogelijkheden. Door de ontwer- pomgeving te bekijken proberen we een beeld te krijgen van de ontwerpopgave, te benoemen welke as- pecten dominant zijn en geven we structuur aan het te maken ontwerp.
We zetten verschillende opties, ontwikkeld vanuit programma, context of eigen fascinatie naast elkaar.
De derde stap is dan de formulering van een concept van aanpak. Dit is een fase van convergentie.
. Aan de hand van het eerste concept worden suboplossingen beschreven en gecombineerd in alternatieve ontwerpen die kunnen worden getoetst aan de hand van de opdracht, inclusief het voortschrijdend inzicht dat de zoektocht heeft opgeleverd.
Pas in de vierde stap komen we toe aan het benoemen van het ontwerp in al zijn breedte en details.
De vijfde stap is de uitvoering van het werk, waarin de bewaking van concept en ontwerp centraal staan. In renovatieprojecten is deze fase van groter belang voor het eindresultaat dan bij nieuwbouw. Immers, tijdens de uitvoe- ring komen er altijd weer onverwachte dingen ‘achter het behang vandaan’.
De laatste en zesde stap is een terugblik op het resultaat met de betrokkenen: wat was het doel van het project?
wat was het doel van het project? Hebben we dat gehaald? Hoe was de procesgang daar naar toe? Wat kan er beter?
De eerste drie stappen gaan vooraf aan het traditionele ontwerpwerk. En dat is niet voor niets. In een situ- atie van een nog onbekend huwelijk tussen situatie en programma zijn standaardoplossingen niet voorhan- den en zouden een slag in de pap zijn met onbekend resultaat tot gevolg.
Het vinden van antwoorden op complexe maatschappelijke problematieken is niet alleen een kwestie van een mooi ontwerp maken. Het vereist een fundamentele manier van vragen stellen ten aanzien van situatie, opgave en oplossingsconcept.
In het geval van een maatschappelijk breed aanvaarde strategie kunnen we sneller door de eerste stappen heen. In dat geval kunnen we direct met het gewone werk beginnen, het benoemen van suboplossingen en ontwikkelen van alternatieven die kunnen worden getoetst. Het doorlopen van deze stappen in een of andere vorm is geen uitvinding van ons.
Al in de jaren zestig definieerde J. Christopher Jones deze benadering bij de ontwerpaanpak van grote maatschappelijke opgaven. Het belang zit volgens hem vooral in de erken- ning dat ontwerpen in de bestaande stad, vooral in moeizaam functionerende delen, draait om het vinden van antwoorden op brede maatschappelijke opgaven. En dat begint niet bij het vormgeven van een gebouw, maar bij het bevragen van de opgave.
Een voorbeeld van zo’n vraag is hoe we in op drift geraakte delen van de stad kunnen voorkomen dat bevolkingsgroepen tegenover elkaar komen te staan in plaats van naast elkaar:
rijkere bewoners van de nieuwbouw tegenover armere in de oudbouw van Katendrecht, Osdorp en Bijlmermeer. Welke bijdragen kunnen situatie, programma, concept en ontwerp leveren aan een antwoord op deze vraag? Het opvallende is dat het in dat opzicht niets uitmaakt of we in de vooroorlogse stad, in de vroeg-naoorlogse of de laat-naoorlogse stad werken. De benadering van de opgave is precies dezelfde, maar de stedenbouwkundige en architectonische morfologie en dus ook de concepten en resultaten zijn compleet anders.
Functie van het ontwerp
Binnen de verschillende stappen is de functie van het ontwerp steeds weer anders. Stap 4 en 5 behelzen de traditionele functie van het ontwerp als document van uitvoering:
het vervaardigen van tekst en tekeningen, zodat eenduidige afspraken met een bouwer gemaakt kunnen worden. Architecten die uitsluitend denken in deze categorie zijn ongeschikt voor de stedelijke vernieuwing anno nu. Opdrachtgevers die archi- tecten alleen maar willen inzetten voor het ontwerp als uitvoeringsdocument zijn niet onze favoriete opdrachtgevers.
In stap 1 en 2 heeft het ontwerp vooral een functie om een droom of de verleiding te formuleren. Het ont- werp als droom maakt het onmogelijke mogelijk door het zichtbaar te maken. In het verleden hebben we deze functie van het ontwerp ook wel eens utopisch genoemd.
Maar het gaat er juist om dat de dromen werkelijkheid kunnen worden en zich niet in een Nergensland bevinden. In de context van de stedelijke vernieuwing laat het ontwerp als droom een synthese zien tussen het bestaande en het nieuwe.