1.3 Lección cinco Flashcards
(157 cards)
Zacht als bijwoord
Suavemente
Natuurlijk als bijwoord
Naturalmente
Hoffelijk als bijwoord
Cortésmente
Gelukkig als bijwoord
Felizmente
Natuurlijk/uiteraard als bijwoord
Claramente
Serieus als bijwoord
Seriamente
Rustig als bijwoord
Tranquilamente
Langzaam als bijwoord
Lentamente
Mijn collega’s en ik doen ons werk juist
Mis colegas y yo hacemos nuestro trabajo correctamente
Ik moet echt slecht nieuws geven
Realmente tengo que darte una mala noticia
De tijd in de klas gaat snel
El tiempo en la clase pasa rápidamente
Ik wil vaak met jou praten
Quiero hablar contigo frecuentamente
We zijn hard aan het studeren om goed te leren
Estamos estudiando fuertamente para aprender bien
We begrijpen perfect de ernst van dit virus
Entendemos perfectamente la gravedad de este virus
Eindelijk gaan we opnieuw kunnen rijzen. Ik ben heel blij
Finalmente vamos a poder viajar de nuevo. Estoy muy feliz.
Ik hou van slapen. Speciaal wanneer ik luister naar de zee of de regen
Me encanta dormir. Especialmente cuando escucho el mar o la lluvia.
Nu meteen
Ahora mismo
Nog
Aún / todavía
Plotseling
De repente / pronto
Af en toe
De vez en cuando
Gauw/snel
Deprisa
Tijdens/gedurende
Durante
Direct/daarna
Enseguida
Vandaag
Hoy