El vocabulario en SER Flashcards
(209 cards)
1
Q
Nederlands
A
Holandés(a)
2
Q
Spaans
A
Español(a)
3
Q
Argentijns
A
Argentino (a)
4
Q
Costaricaans
A
Costarricense
5
Q
Frans
A
Frencés(a)
6
Q
Duits
A
Alemán(a)
7
Q
Belgisch
A
Belga
8
Q
Grieks
A
Griego(a)
9
Q
Engels
A
Inglés(a)
10
Q
Italiaans
A
Italiono(a)
11
Q
Marokkaans
A
marroquí
12
Q
Portugees
A
Portugués(a)
13
Q
Russisch
A
Ruso(a)
14
Q
Turks
A
Turco(a)
15
Q
Amerikaans
A
Estadounidense
16
Q
Verkoper
A
Vendedor(a)
17
Q
Medewerker
A
Trabajador(a)
18
Q
Programmeur
A
Programador(a)
19
Q
Presentator
A
Presentador(a)
20
Q
Onderzoeker
A
Investigador(a)
21
Q
Ontwerper
A
Diseñador(a)
22
Q
Coördinator
A
Coordinador(a)
23
Q
Acteur/actrice
A
Actor / actriz
24
Q
Landbouwer
A
Agricultor(a)
25
Bouwer
Constructor
26
Directeur
Director(a)
27
Dokter
Doctor(a)
28
Schrijver
Escritor(a)
29
Schilder
Pintor(a)
30
Vertaler
Traducor(as)
31
Brandweerman
Bombero
32
Kok
Cocinero(a)
33
Ober
Camarero(a)
34
Timmerman
Carpintero
35
Verpleegkundige
Enfermero(a)
36
Ingenieus
Ingeniero(a)
37
Babysitter
niñero(a)
38
Kapper
Peluquero(a)
39
Advocaat
Abogado(a)
40
Parlementslid
Diputado(a)
41
Medewerker
Empleado(a)
42
Secretaris
Secretario(a)
43
Dierenarts
Veterinario(a)
44
Adviseur
Asesor(a)
45
Leraar
Profesor(a)
46
Kunstenaar
Artista
47
Tandarts
Dentista
48
Econoom
Economista
49
Elektricien
Electricista
50
Voetballer
Futbolista
51
Jurist
Jurista
52
Journalist
Periodista
53
Receptionist
Recepcionista
54
Taxichauffeur
Taxista
55
Toerist
Turista
56
agent
Agente
57
Huisvrouw
Ama de casa
58
Architect
Arquitecto
59
Stewardess
Azafata
60
Accountant
Contable
61
Chauffeur
Chofer
62
Monteur
Mecánico
63
Piloot
Piloto
64
Politie
Policía
65
Ouders
Padres
66
Eigen kinderen
Hijos
67
Vader
Padre
68
Moeder
Madre
69
Zoon
Hijo
70
Dochter
Hija
71
Broer
Hermano
72
Zus
Hermana
73
Oom
Tío
74
Tante
Tía
75
Opa
Abuelo
76
Oma
Abuela
77
Neef
Primo / sabrino
78
Nicht
Prima / sabrina
79
Echtgenoot
Esposo
80
Echtgenote
Esposa
81
Man
Marido
82
Vrouw
Mujer
83
Schoonvader
Suegro
84
Schoonzoon
yerno
85
Schoonmoeder
Suegra
86
Schoondochter
Nuera
87
Zwager
cuñado
88
Schoonzus
cuñada
89
collega
Colega
90
Buren
Vecinos
91
Buurvrouw
vecina
92
Buurman
Vecino
93
Wie is dat?
Quién es ella/él?
94
Wie zijn zij?
Quiénes son ellos?
95
Wat is dit?
Qué es esto?
96
het is één uur
Es la una
97
Het is twee uur
Son las dos
98
Het is precies twaalf uur
Son las doce en punto
99
Het is kwart over zes
Son las seis y cuarto
100
Het is half 4
Son las tres y media
101
Maandag dinsdag woensdag
Lunes martes miércoles
102
Donderdag vrijdag
jueves viernes
103
Zaterdag zondag
Sábado domingo
104
Door de weeks
Entre semana
105
Weekend
fin de semana
106
Feestdag
Día festivo / feriado
107
Januari
Enero
108
Februari
Febrero
109
Maart
Marzo
110
April
Abril
111
Mei
Mayo
112
Juni
Junio
113
Juli
Julio
114
Augustus
Agosto
115
September
Septiembre
116
Oktober
Octubre
117
November
Noviembre
118
December
Diciembre
119
Winter
Invierno
120
Zomer
Verano
121
Lente
Primavera
122
Herfst
Otoño
123
Wanneer is het feest?
Cuándo es la fiesta?
124
Hoe laat is het feest?
A qué hora es la fiesta?
125
Het feest is op zaterdag 11 januari
La fiesta es el sábado 11 de enero
126
Het feest is om half 8
La fiesta es a las siete y media
127
Lang
Alto(a)
128
Kort
Bajo(a)
129
Groot
Grande
130
Klein
Pequeño(a)
131
Knap
Guapo(a)
132
Lelijk
Feo(a)
133
Sterk
Fuerte
134
Zwak
Débil
135
Bruin
Moreno(a)
136
Blond
Rubio(a)
137
Oud
Viejo(a)
138
Jong
Joven
139
Dik
Gordo(a)
140
Dun
Delgado(a)
141
Kaal
Calvo
142
Ike heb donker haar
Tengo pelo negro
143
Ik heb bruin haar
Tengo pelo moreno / castaño
144
Ik heb blond haar
Tengo pelo rubio
145
Ik heb rood haar
Tengo pelirrojo
146
Ik heb grijs haar
Tengo pelo canoso
147
Ik heb lang haar
Tengo pelo largo
148
Ik heb kort haar
Tengo pelo corto
149
Ik heb steil haar
Tengo pelo liso
150
Ik heb krullend haar
Tengo pelo rizado
151
Snor
Bigote
152
Baard
Barba
153
Bril
Gafas / lentes
154
Vlechten
Trenzas
155
Staart
Coleta / cola
156
Haar los
El pelo suelto
157
Zwarte ogen
Tener ojos negros
158
bruine ogen
Tener ojos cafés / marrón
159
Blauwe ogen
Tener ojos azules
160
Groene ogen
Tener ojos verdes
161
Grijze ogen
Tener ojos grises
162
Rustig/kalm
Tranquilo(a)
163
Agressief
Agresivo(a)
164
Aardig
Amable
165
Onbeschoft
Grosero(a)
166
Grappig / leuk
Divertido(a)
167
Serieus
Serio(a)
168
Intelligent
Inteligente
169
Stom
Estúpido(a)
170
Slim
Listo(a)
171
Dom
Tonto(a)
172
Optimistisch
optimista
173
Pessimistisch
Pesimista
174
Interessant
Interesante
175
Saai
Aburrido(a)
176
Gierig
Tacaño(a)
177
Vrijgevig/gul
Generoso(a)
178
Hardwerkend
Trabajador(a)
179
Lui
Perezoso(a)
180
Geduldig
Paciente
181
Ongeduldig
Impaciente
182
Sympatiek
simpático(a)
183
Onsympatiek
antipático(a)
184
Liefdevol
Amoroso(a)
185
Arrogant
Arrogante
186
Stil
Callado(a)
187
Nieuwsgierig
Curioso(a)
188
Egoïstisch
Egoísta
189
Eerlijk
Honesto(a)
190
Oprecht
Sincero(a)
191
Verlegen
tímido(a)
192
Tolerant
Tolerante
193
Onhandig/lomp
Torpe
194
Een klein beetje
Un poquito
195
Een beetje
Un poco
196
Erg
muy
197
Te veel
Demasiado
198
Heel erg veel
súper
199
Breed
Ancho(a)
200
Smal
Angosto(a)
201
Oud/voormalig
Antiguo(a)
202
Modern
Moderno(a)
203
Goedkoop
Barato(a)
204
Duur
Caro(a)
205
Mooi/leuk
Bonito(a)
206
Duidelijke
Claro(a)
207
Donker
Oscuro(a)
208
Comfortabel
Cómodo(a)
209
Oncomfortabel
Incómodo(a)
