Verbos irregulares en presente grupo tres Flashcards
(95 cards)
1
Q
Willen
A
querer
2
Q
Ik wil
A
quero
3
Q
Jij wilt
A
queres
4
Q
Hij/zij wilt
A
quiere
5
Q
Wij willen
A
queremos
6
Q
Jullie willen
A
Queréis
7
Q
zij willen
A
quieren
8
Q
Denken
A
Pensar
9
Q
Ik denk
A
Pienso
10
Q
Jij denkt
A
Piensas
11
Q
Hij/zij denkt
A
Piensa
12
Q
Wij denken
A
pensamos
13
Q
jullie denken
A
Pensáis
14
Q
Zij denken
A
piensan
15
Q
Begrijpen/snappen
A
Entender
16
Q
Ik begrijp of ik snap
A
Entiendo
17
Q
Jij begrijpt of jij snapt
A
Entiendes
18
Q
Hij/zij begrijpt of snapt
A
Entiende
19
Q
Wij begrijpen of snappen
A
Entendemos
20
Q
Jullie begrijpen of snappen
A
Entendéis
21
Q
Zij begrijpen of snappen
A
Entienden
22
Q
Liever hebben of voorkeur hebben
A
Preferir
23
Q
Ik heb liever / ik heb voorkeur voor
A
Prefiero
24
Q
Jij hebt liever / jij hebt voorkeur voor
A
Prefieres
25
Hij/zij heeft liever / heeft voorkeur voor
Prefiere
26
Wij hebben liever / hebben voorkeur voor
Preferimos
27
Jullie hebben liever / hebben voorkeur voor
Preferís
28
Zij hebben liever / hebben voorkeur voor
Prefieren
29
Verliezen / (iets) missen
perder
30
Ik mis of verlies
Pierdo
31
Jij mist of verliest
Pierdes
32
Hij/zij mist of verliest
pierde
33
Wij missen of verliezen
Perdemos
34
Jullie missen of verliezen
Perdéis
35
zij missen of verliezen
Pierden
36
Starten of beginnen
Comenzar / empezar
37
Ik start of begin
Comienzo of empiezo
38
Jij start of begint
Comienzas of empiezas
39
Hij/zij start of begint
Comienza of empieza
40
Wij starten of beginnen
comenzamos of empezamos
41
Jullie starten of beginnen
comenzáis of empezáis
42
Zij starten of beginnen
Comienzan of empiezan
43
Sluiten of dichtdoen
cerrar
44
Ik sluit
cierro
45
Jij sluit
Cierras
46
Hij/zij sluit
cierra
47
Wij sluiten
cerramos
48
Jullie sluiten
cerráis
49
Zij sluiten
cierran
50
Opwarmen
Calentar
51
Ik warm op
Caliento
52
Jij warmt op
Calientas
53
Hij/zij warmt op
Calienta
54
Wij warmen op
Calentamos
55
Jullie warmen op
Calentáis
56
Zij warmen op
Calientan
57
Voelen
Sentir
58
Ik voel
Siento
59
Jij voelt
Sientes
60
Hij/zij voelt
Siente
61
Wij voelen
Sentimos
62
Jullie voelen
Sentís
63
Zij voelen
Sienten
64
Aanraden
Recomendar
65
Ik raad aan
Recomiendo
66
Jij raadt aan
Recomiendas
67
Hij/zij raadt aan
Recomienda
68
Wij raden aan
Recomendamos
69
Jullie raden aan
Recomendáis
70
Zij raden aan
Recomiendan
71
Ik snap het niet, het spijt me
No entiendo, lo siento
72
Wanneer start hun reis
Cuándo empiezan su viaje
73
Warm je het water op voor de thee?
Calientas el agua para el té?
74
Bijna elke maandag mis ik de trein
Casi todos los lunes pierdo el tren
75
Welke plaats raad je aan
Qué sitio recomiendas
76
De kinderen zitten op het gras
Los niños se sientan en la hierba
77
Ik denk dat ze niet thuis zijn
Pienso que ellos no están en casa
78
Ik voel iets op mijn rug
Siento algo en mi espalda
79
Wat wil je drinken?
Qué quieres beber?
80
Ik houd niet van broccoli, ik heb liever bloemkool
No me gusta el brócoli, prefiero la coliflor
81
De les begint om 20.00
La lección comienza a las 20.00
82
De supermarkt sluit om 20.00
El supermercado cierra a las 20.00
83
Mijn Spaanse les start om half 7 in de avond
Mi clase de español empieza a las seis y media de la tarde
84
Heeft iemand voorkeur voor een glas water?
Alguien prefiere un vaso de agua?
85
Waarom raadt niemand dit restaurant aan? Het is niet slecht
Por qué nadie recomienda este restaurante? No está mal
86
Zij hebben de voorkeur voor reizen naar Costa Rica in plaats van naar Thailand
Ellos prefieren viajar a Costa Rica en vez de viajar a Tailandia
87
Weet jij hoe laat de supermarkt sluit?
Sabes a qué hora cierra el supermercado?
88
Ik begrijp niets. Het spijt me. Kun je veel langzamer praten?
Yo no entiendo nada. Lo siento. Puedes hablar más despacio?
89
Soms denk ik dat ik nooit spaans ga leren, maar nu begrijp ik deze oefening en ik ben heel enthousiast
A veces yo pienso que nunca voy a aprender español, pero ahora yo entiendo este ejercicio y estoy muy entusiasmado
90
Om (tijd)
a las
91
Iemand
alguien
92
Niemand
Nadie
93
In plaats van
en vez de
94
Langzaam
despacio
95
soms
a veces