1.3 Lección dos - Verbos Reflexivos Flashcards
(156 cards)
1
Q
Ik was me
A
Me lavo
2
Q
Jij wast je
A
Te lavas
3
Q
U/hij/zij wast zich
A
Se lava
4
Q
Wij wassen ons
A
Nos lavamos
5
Q
Jullie wassen je
A
Os laváis
6
Q
Zij wassen zich
A
Se lavan
7
Q
Naar bed gaan of gaan liggen
A
Acostarse
8
Q
Zich scheren
A
Afeitarse
9
Q
Baden/douchen
A
Bañarse
10
Q
(tanden)poetsen
A
Cepillarse
11
Q
Wakker worden
A
Despertarse
12
Q
Douchen
A
Ducharse
13
Q
In slaap vallen
A
Dormirse
14
Q
Zich uitrekken
A
Estitarse
15
Q
Zich wassen
A
lavarse
16
Q
Opstaan
A
Levantarse
17
Q
Zich opmaken
A
Maquillarse
18
Q
Kammen
A
Peinarse
19
Q
Aantrekken/aandoen
A
Ponerse
20
Q
Uittrekken/uitdoen
A
Quitarse
21
Q
Zich afdrogen
A
Secarse
22
Q
Gaan zitten
A
Sentarse
23
Q
Zich (aan)kleden
A
Vestirse
24
Q
Zich herinneren
A
Acordarse
25
Wennen
Acostumbrarse
26
Schrikken
Asustarse
27
In de war raken
Confundirse
28
Plezier hebben
Divertirse
29
Zich realiseren
Darse cuenta
30
Erachter komen
Enterarse
31
Verliefd worden
Enamorarse
32
Boos worden
Enojarse
33
Gestrest raken
Estresarse
34
Zich voorsellen
Imaginarse
35
Zich ontspannen
Relajarse
36
Zich voelen
Sentirse
37
Zich afvragen
Preguntarse
38
Dichterbij komen
Acercarse
39
Weglopen
Alejarse
40
Uitstappen
Bajarse
41
Mond huiden
Callarse
42
Genezen
Curarse
43
Dronken worden
Emborracharse
44
Ziek worden
Enfermarse
45
Zich bewegen
Moverse
46
Verhuizen
Mudarse
47
Zich herstellen
Recuperarse
48
Op-/ instappen
Subirse
49
Durven
Atreverse
50
Trouwen
Casarse
51
Scheiden
Divorciarse
52
Afscheid nemen
Despedirse
53
Ontmoeten
Encontrarse
54
Een fout maken
Equivocarse
55
Weggaan
Irse
56
Heten
Llamarse
57
Lijken op
Parecerse
58
Blijven
Quedarse
59
Klagen
Quejarse
60
Ik ga naar bed of ga liggen
Me acuesto
61
Jij scheert je
te Afeitas
62
Hij/zij/ud baddert
Se baña
63
Wij poetsen
Nos cepillamos
64
Jullie worden wakker
Os despertáis
65
Zij douchen
Se duchan
66
Ik val in slaap
Me duermo
67
Jij rekt je uit
Te estiras
68
Jij wordt wakker
Te despiertas
69
Hij/zij/u staat op
Se levanta
70
Wij maken ons op
Nos maquillamos
71
Jullie kammen
Os peináis
72
Zij trekken aan
Se ponen
73
Ik trek uit
Me quito
74
Jij droogt je af
Te secas
75
hij/zij/u gaat zitten
Se sienta
76
Wij kleden ons aan
Nos vestimos
77
Ik herinner mij
Me acuerdo
78
Jij went
Te acostumbras
79
Hij/zij/u schrikt
Se asusta
80
Wij raken in de war
Nos confundimos
81
Jullie hebben plezier
Os divertís
82
Zij realiseren zich
Se dan cuenta
83
Ik kom erachter
Me entero
84
Jij wordt verliefd
Te enamoras
85
Hij/zij/u wordt boos
Se enfada / se enoja
86
Wij raken gestresst
Nos estresamos
87
Jullie stellen zich voor
Os imagináis
88
Zij onspannen zich
Se relajan
89
Ik voel
Me siento
90
Jij vraagt je af
Te preguntas
91
Hij/zij/u komt dichterbij
Se acerca
92
Wij lopen weg
Nos alejamos
93
Jullie stappen uit
Os bajáis
94
Zij houden hun mond
Se callan
95
Ik genees
Me curo
96
Jij wordt dronken
Te emborrachas
97
Hij/zij/u wordt ziek
Se enferma
98
Wij bewegen ons
Nos movemos
99
Ik beweeg mij
Me muevo
100
Jij verhuist
Te mudas
101
Hij/zij/u herstelt zich
Se recupera
102
Wij stappen in of op
Nos subimos
103
Jullie durven
Os atrevéis
104
Zij trouwen
Se casan
105
Ik scheid
Me divorcio
106
Jij neemt afscheid
Te despides
107
Hij/zij/u ontmoet
Se encuentra
108
Wij maken een fout
Nos equivocamos
109
Jullie gaan weg
Os vais
110
Zij heten
Se llaman
111
Ik lijk op
Me parezco
112
Jij blijft
Te quedas
113
Hij/zij/u klaagt
Se queja
114
Ik word wakker
Me despierto
115
Ik kleed mij aan
me visto
116
Zij kleden zich aan
Se visten
117
Ik heb plezier
Me divierto
118
Jij hebt plezier
Te despiertas
119
Ik trek aan
Me pongo
120
Met de wekker word ik op tijd wakker
Con el despertador me despierto a tiempo
121
Ik doe mijn lenzen in om beter te zien
Me pongo las lentillas para ver mejor
122
Jij wast je handen met de zeep
Te lavas las manos con el jabón
123
Jij wast je haar met de shampoo
Te lavas el pelo con el champú
124
Ana poets met de tandenborstel
Ana se cepilla con el cepillo de dientes
125
De douche heeft koud water en warm water
La ducha tiene agua frío y agua caliente
126
Ana doet make-up op om naar kantoor te gaan
Ana se pone el maquillaje para ir a la oficina
127
Juan scheert zijn baart met het scheermes
Juan se afeita la barba con la maquinilla de afeitar
128
Wij borstelen met de borstel
Nos peinamos con el peine
129
Jullie drogen af met de handdoek
Os secáis con la toalla
130
De zeep
El jabón
131
De handdoek
La toalla
132
De kam
El peine
133
De shampoo
El champú
134
De wekker
El despertador
135
De douche
La ducha
136
De make-up
El maquillaje
137
De lenzen
Las lentillas
138
Het scheermes
La maquinilla de afeitar
139
De tandenborstel
El cepillo de dientes
140
De tandpasta
La pasta de dientes
141
Eerst
Primero
142
Uiteindelijk
por último
143
Voor
Antes de
144
Daarna/na
después de
145
Later (3x)
Después of luego of más tarde
146
Normaal gesproken
Generalmente
147
Soms
a veces
148
Vaak
Muchas veces
149
Zelden
Rara vez
150
Af en toe
De vez en cuando
151
Bijna
Casi
152
Doordeweeks
Entre semana
153
In het weekend
Los fines de semana
154
's ochtends
por las mañanas
155
's middags
pos las tardes
156
's avonds/'s nachts
por las noches
