1.3 Lección cinco - 340 verbos Flashcards
(126 cards)
1
Q
Omhelzen/knuffelen
A
Abrazar
2
Q
Openen/open doen
A
Abrir
3
Q
Accepteren/aannemen
A
Aceptar
4
Q
Adviseren
A
Aconsejar
5
Q
Begeleiden / meegaan
A
Acompañar
6
Q
Zich herinneren
A
Acordarse
7
Q
Liggen / naar bed gaan
A
Acostartse
8
Q
Wennen
A
Acostumbrarse
9
Q
Raden / gokken
A
Adivinar
10
Q
Gelukkig maken
A
Agradar
11
Q
Bedanken
A
Agradecer
12
Q
Sparen
A
Ahorrar
13
Q
Bereiken
A
Alcanzar
14
Q
Blij maken
A
Alegrar
15
Q
Huren / verhuren
A
Alquilar
16
Q
Lunchen
A
Almorzar
17
Q
Houden van
A
Amar
18
Q
Wandelen
A
Andar
19
Q
Toevoegen
A
Añadir
20
Q
Uitzetten / uitschakelen
A
Apagar
21
Q
Parkeren
A
Aparcar
22
Q
Zin hebben
A
Apetecer
23
Q
Ondersteunen / steunen
A
Apoyer
24
Q
Leren
A
Aprender
25
Regelen
Arreglar
26
Durven
Atreverse
27
Laten weten
Avisar
28
Dansen
Bailar
29
Uitstappen
Bajar
30
Baden/douchen
Bañarse
31
Drinken
Beber
32
Kussen
Besar
33
Blokkeren / vergrendelen
Bloquear
34
Duiken
Bucear
35
Zoeken
Buscar
36
Vallen
Caer
37
Mond houden
Callarse
38
Kletsen
Charlar
39
Chatten
Chatear
40
Wisselen / veranderen
Cambiar
41
Lopen
Caminar
42
Afzeggen / annuleren
Cancelar
43
Zingen
Cantar
44
Opladen
Cargar
45
Trouwen
Casarse
46
Vieren
Celebrar
47
Poetsen
Cepillarse
48
Sluiten / dicht doen
Cerrar
49
Pakken
Coger
50
Starten / beginnen
Comenzar
51
Eten
Comer
52
Vergelijken
Comparar
53
Delen
Compartir
54
Kopen
Comprar
55
Begrijpen
Comprender
56
Communiceren
Comunicarse
57
Rijden
Conducir
58
Vertrouwen
Confiar
59
Verbinden / aansluiten
Conectar
60
In de war raken
Confundirse
61
Kennen
Conocer
62
Vertellen / tellen
Contar
63
Antwoorden
Contestar
64
Doorgaan
Continuar
65
Controleren
Controlar
66
Gesprek voeren
Coversar
67
Kopiëren
Copiar
68
Corrigeren
Corregir
69
Rennen / hardlopen
Correr
70
Snijden / knippen
Cortar
71
Kosten
Costar
72
Moeilijk vinden
Costar
73
Creëren
Crear
74
(op)groeien
Crecer
75
Geloven
Creer
76
Oversteken
Cruzar
77
zorgen / oppassen
Cuidar
78
Geven
Dar
79
Niet uitmaken
Dar igual
80
Jammer vinden
Dar lástima
81
Bang maken
Dar miedo
82
Zielig vinden
Dar pena
83
Realiseren
Darse cuenta
84
Moeten
Deber
85
Zeggen
Decir
86
Beslissen / besluiten
Becidir
87
Verdedigen
Defender
88
(ver)laten / vergeten
Dejar
89
Stoppen met
Dejar de
90
Ontwikkelen
Desarrollar
91
Ontbijten
Desayunar
92
(uit)rusten
Descansar
93
Downloaden
Descansar
94
Beschrijven
Descubrir
95
Wensen
Desear
96
Wakker worden
Despertarse
97
Teruggeven
Devolver
98
Tekenen
Dibujar
99
Plezier hebben
Divertirse
100
Afhankelijk zijn van
Depender de
101
Afscheid te nemen
Despedirse
102
Pijn doen
Doler
103
Slapen
Dormir
104
In slaap vallen
Dormirse
105
Douchen
Ducharse
106
Duren
Durar
107
Kiezen
Elegir
108
Dronken worden
Emborracharse
109
Beginnen / starten
Empezar
110
Duwen
Empujar
111
Te gek vinden
Encantar
112
Aansteken / aandoen
Encender
113
Vinden
Encontrar
114
Ontmoeten
Encontrarse
115
Boos worden
Enfadarse / enojarse
116
Verliefd worden
Enamorarse
117
Misleiden / vreemdgaan
Engañar
118
Lesgeven
Enseñar
119
Snappen / begrijpen
Entender
120
Binnenkomen
Entrar
121
Versturen / verzenden
Enviar
122
Een fout maken / vergissen
Equivocarse
123
Kiezen
Escoger
124
Schrijven
Escribir
125
Zijn (liggen, staan, zitten)
Estar
126
Mee eens zijn
Estar de acuerdo