9.5 graft vs host I Flashcards
(24 cards)
wat is graft versus host ziekte?
als het orgaan van de donor de patient (de ontvanger) afstoot
benoem verschil autologe en allogene hematopoietische stamcel (HSC) transplantatie (beenmergtransplantatie)
autoloog: geen afstotingsproblematiek
allogeen:
- transplantaat valt ontvanger aan
- kan leiden tot graft verus host ziekte (GVHD)
welke cellen uit allogene transplantaat veroorzaakt GVHD bij HSC transplantatie?
t lymfocyten, vooral CD4+ Th-cellen
ook NK cellen, Tk cellen en Antigeen presenterende cellen (APC)
wanneer kan GVHD ontstaan?
als wordt voldaan aan 3 voorwaarden:
1. transplantaat bevat immunocompetente T-cellen
2. donor en ontvanger zijn HLA incompatibel (allogene HSC-transplantatie)
3. ontvanger is immunodeficient bv door ziekte, bestraling, cytostatica)
waar ligt HLA complex (human leucocyte antigen)
chromosoom 6 op de korte arm
wat is de kans op een identiek HLA type binnen familie?
1/4 bij ouders, er is sprake van co-dominantie bij overerving
wat is de functie van HLA klasse I eiwitten (A, B, C)
- op alle kernhoudende cellen
- intracellulaire antigenen tot expressie
- peptiden van 8-11 aminozuren
- presentatie aan CD8+ T-cellen
wat is functie van HLA klasse II eiwitten (DP, DQ, DR)
- speciale Ag presenterende cellen
- extracellulaire antigenen tot expressie
- peptiden van 9-30 aminozuren
- presentatie aan CD4+ T-cellen
wat is alloreactiviteit?
herkennen van vreemd MHC en de reactie hierop
1-10% van de T-cellen is alloreactief
Als er een verschil is in HLA tussen donor en ontvanger kan er alloreactiviteit ontstaan, de T-cel van de ontvanger kan direct het vreemde HLA herkennen waarna er een alloreactie plaats vindt tegen het lichaamsvreemde antigeen
wanneer kan GVHD ook optreden?
na een orgaantransplantatie (vooral van dunne darm)
na bloedtransfusie bij
- pasgeborenen
- immunodeficiente patienten
- patienten die worden behandeld met hoge doses cytostatica
wat zijn minor histocompatibility antigens (MiHA)?
het HLA is wel identiek maar andere dingen verschillen (indirecte reactie)
kenmerken MiHA
non-MHC antigenen
polymorfe eiwitten die kunnen verschillen tussen donor en ontvanger (alloantigenen)
veroorzaken t-cel responsen bij mismatch donor-ontvanger
spelen daardoor ook een rol bij afstotingsreacties en GVHD
bekendste voorbeeld: H-Y antigeen
symptomen acute GVHD
huiduitslag (rash)
leverfalen
GI symptomen
wat is een acute GVHD
- vindt plaats in het eerste jaar
- als het na 100 dagen plaats vindt wordt het ‘laat acuut’ genoemd
wat zijn symptomen van chronische GVHD en wanneer komt het voor?
huid-, oog-, mond-, GI-, leverproblemen
begint na 100 dagen
pathogenese acute GVHD
- weefselschade door de conditionering
- activatie van antigeen presenterende cellen (APCs) van de patient
- presentatie van antigenen door APCs aan donor t-lymfocyten
- activatie van donor t-lymfocyten met als gevolg cytokineproductie
- toename van weefselschade door oa cytotoxische T cellen, NK cellen en inflammatoire cytokines
kenmerken acute GVHD
frequentie: 30-50%
target organen: alle, maar in het bijzonder
- huid: schilfering tot blaarvorming en volledige afstoting
- darm: verdwijnen darmepitheel
- lever: geelzucht
mate van HLA mismatch belangrijkste risicofactor
vaak bijkomende klachten van koorts en algehele malaise
hoe behandel je acute GVHD
eerstelijns:
- acute GVHD grade I (alleen huid aangedaan tot 50%): topical steroids
- acute GVHD grade II-IV: high dose systemic steroids
prednison houdende zalf
kenmerken GVHD chronisch?
frequentie: 40-60%
tijdstip begin: grote spreiding, meestal in afbouwfase van immunosuppressiva
pleomorf ziektebeeld dat mild tot zeer ernstig kan verlopen
vrijwel elk orgaan kan aangetast zijn: voornamelijk huid, ogen, mond, oesophagus, long en de lever
kan gepaard gaan met een vrij ernstige immuundeficientie en dientengevolge met opportunistische infecties
behandeling chronische GVHD
milde cGVHD: topical trearment with corticosteroids
moderate/ severe cGVHD: systemische therapie met corticosteroiden
dus: prednison in een lage dosering en lokaal de klachten behandelen
hoe kan GVHD na allogene HSC-transplantatie voorkomen worden?
depletie T-cellen uit transplantaat voorafgaand aan de transplantatie
behandeling patient met immunosuppresieve geneesmiddelen (ciclosporine, methotrexaat, tacrolimus, mycofenolaat, anti-thymocyten globuline (ATGwe), sirolimus)
wat zijn nadelen van t-cel depletie ter preventie van GVHD?
vermindert kans op ‘aanslaan’ van het allogene HSC-transplantaat
bij hematologische maligniteiten: vergroot de kans op het optreden van een recidief
wat is cyclofosfamide?
een sterk middel wat post-transplantatie wordt gegeven (werkt tegen snel profilerende donor t-cellen)
wat doet cyclofosfamide?
hoge dosis cyclofosfamide na alloSCT
- selectieve depletie van de alloreactieve t cellen verantwoordelijk voor GVHD en rejectie
- spaart de niet alloreactieve t cellen verantwoordelijk voor immuunherstel en bescherming tegen infeccties
behoud van graft versus tumor effect