Aantekeningen tentamens Flashcards
(157 cards)
Je bent assistent-in-opleiding voor neuroloog en wordt naar de Spoedeisende Hulp geroepen voor een 68-jarige man die van het ene op het andere moment een verlamming van de rechter lichaamshelft heeft gekregen. Bij onderzoek vind je een dwangstand van de ogen naar links, een afhangende mondhoek rechts met beiderzijds normaal krachtig sluiten van de ogen, een verlamming van rechterarm en –been, verhoogde reflexen en een voetzoolreflex volgens Babinski rechts.
Welke van de volgende bevindingen pleit tegen een laesie in het centrale
zenuwstelsel?
a afhangende mondhoek met symmetrisch sluiten van de ogen
b Babinski reflex
c dwangstand van de ogen
d geen van bovengenoemde
D
Een 56-jarige verkoopster kan tijdens het helpen van een klant plotseling niet meer spreken. Zij kan geen woord uitbrengen, maar begrijpt alles goed. Haar rechter mondhoek hangt af en de rechterarm is slap. Ze is bekend met hypertensie, atriumfibrilleren en een verhoogd cholesterol. De CT-scan toont een vers infarct.
Wat is de medische term voor de gestoorde spraak?
Broca afasie
Welke bewering met betrekking tot een subarachnoïdale bloeding is juist?
a Een subarachnoïdale bloeding wordt in de meeste gevallen veroorzaakt door een trauma.
b Bij een subarachnoïdale bloeding kan het bloed zich in de basale cisternen en het ventrikelsysteem bevinden.
c Bij een subarachnoïdale bloeding bevindt het bloed zich in de ruimte tussen de arachnoïdea mater en de dura mater.
d Bij een subarachnoïdale bloeding heeft een aanvullende CT Angiografie (CT met contrast) geen meerwaarde doordat het bloed in de subarachnoïdale ruimte verhinderd dat de bloedvaten goed zichtbaar zijn
B
Wat is het verschil tussen een eenvoudige partiële epileptische aanval en een complexe partiële epileptische aanval?
Bij een eenvoudige partiële epileptische aanval blijft het bewustzijn normaal.
Lees onderstaande beweringen over de waarde van het EEG bij de epilepsie diagnostiek.
1 Epileptiforme afwijkingen in een EEG wijzen altijd op een epilepsiesyndroom.
2 Aanwezigheid van een epileptische ontlading in een EEG ten tijde van een klinische aanval bewijst dat die aanval epileptisch van aard is.
3 Het vervaardigen van meer EEG’s vergroot de kans de diagnose epilepsie te stellen.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 1 en 3
f alleen 2 en 3
g 1, 2 en 3
h geen
H
Welke van de onderstaande lagen van de retina bevat geen bloedvaten?
a zenuwvezel laag
b binnenste kernlaag
c buitenste kernlaag
d ganglion cellaag
C
Welk symptoom hoort niet bij acuut glaucoom op oudere leeftijd?
a fotofobie
b lichtstijve pupil
c rood oog
d troebele cornea
A
Een 65-jarige patiënt zegt tegen de huisarts: “Dokter, ik zie zo slecht”.
Noem vijf aandoeningen die vermindering van het zicht kunnen veroorzaken.
Noem daarbij wat de patiënt ziet, geef daarbij een tijdspad aan waarin deze vermindering optreedt (minuten, uren, dagen, weken, maanden, jaren) en of meestal 1 of meestal 2 ogen zijn aangedaan.(5p)
Je bent huisarts. Een 70-jarige patiënt met diabetes mellitus komt op je spreekuur.
Hij ziet met het rechter oog slecht. Hij heeft geen pijn. De vermindering van het zien is binnen enkele uren ontstaan. Je bekijkt met je oogspiegel de retina en ziet overal op het netvlies bloedingen.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose bij deze patiënt?
a acute ischemische opticus neuropathie.
b netvliesloslating met glasvochtbloeding.
c neuritis optica
d vena centralis retinae thrombose.
D
Anisocorie is niet altijd even gemakkelijk te bepalen. Hieronder staan vier condities genoemd waaronder dit onderzoek wordt uitgevoerd. Per conditie is een keuze aangebracht.
1 Belangrijk bij de pupillen is de …absolute / relatieve… grootte van de pupillen.
2 De kamer waarin je het onderzoek verricht is …donker / licht….
3 Je schijnt met een lampje van onderen en vervolgens van voren …in één oog / in beide ogen tegelijk….
4 Je kijkt of …de pupilgrootte / het pupilgrootteverschil… toeneemt bij kijken in het licht of in het donker.
Geef per conditie aan wat de juiste keuze is.
1 Relatieve
2 Donker
3 In beide ogen tegelijk
4 Pupilgrootteverschil
Een jongetje dat prematuur geboren is na een zwangerschapsduur van 24 weken ontwikkelt prematurenretinopathie (ROP).
Welke bewering over ROP is niet juist?
a Ernstige vormen van ROP worden behandeld met laser.
b Angiogene factoren spelen een rol bij de ontwikkeling van ROP.
c Als de uitgroei van vaten van de retina voltooid is kan geen ROP meer ontstaan.
d De voor ROP karakteristieke verandering aan de bloedvaten ontstaat door relatieve ischemie in het gevasculariseerde deel van de retina.
D
1 Wat betekenen de lijnen en de symbolen? (2p)
2 Beschrijf de manier van aanbieden van het geluid voor beide lijnen. (2p)
3 Wat is de interpretatie van het audiogram? (3p)
Gestippelde lijn is luchtgeleiding, kruisjes voor de meetpunten duiden op linker oor
Doorgetrokken lijn is beengeleiding, haken open naar links duiden op linker oor
Blauwe kleur lijnen duidt op linker oor
Meting been en luchtgeleiding :
De luchtgeleiding wordt gemeten via een koptelefoon, hiermee worden zowel het middenoor als het binnenoor getest.
Beengeleiding wordt gemeten via een vibrator op het mastoïd, hiermee wordt alleen het binnenoor getest.
Interpretatie:
Wanneer trommelvlies en gehoorbeentjes goed werken zijn luchtgeleiding en beengeleidingsdrempel in dB aan elkaar gelijk. Bij een geleidingsverlies is de luchtgeleidingsdrempel slechter dan de beengeleidingsdrempel.
Hier is een geleidingsverlies van gemiddeld 45 dB in het linker oor afgebeeld
Lees vier beweringen over een schedelbasisfractuur:
1 Perceptief gehoorverlies ontstaat meer bij een lengtefractuur door het os temporale.
2 Perceptief gehoorverlies ontstaat meer bij een dwarse fractuur door het os temporale.
3 Een dwarse schedelbasisfractuur loopt van het foramen magnum naar het foramen ovale of rotundum.
4 Een lengte fractuur loopt van het foramen magnum naar het foramen ovale of rotundum.
Welke twee beweringen zijn juist?
a 1 en 3
b 1 en 4
c 2 en 3
d 2 en 4
C. Een lengtefractuur in het os temporale geeft een geleidingsverlies in plaats van een perceptief gehoorverlies.
Een proefpersoon wordt op een draaistoel geplaatst en vanuit stilstand met constante snelheid gedurende twee minuten met de wijzers van de klok mee rond gedraaid.
De proefpersoon houdt gedurende de draaiing zijn hoofd voorover (kin op de borst) en de ogen gesloten.
Wat is de aard en de richting van de nystagmus (gezien vanuit de proefpersoon) bij het op gang brengen van de draaistoel?
a torsie nystagmus met de wijzers van de klok mee
b torsie nystagmus tegen de wijzers van de klok in
c verticale nystagmus omhoog gericht
d verticale nystagmus omlaag gericht
A
Lees twee beweringen over de sacculus en de utriculus:
1 Bij de sacculus is de voorkeursrichting van de haarcellen van de striola af.
2 De vuurfrequentie van de haarcellen in de utriculus en sacculus in rust is nul.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen
A
Je bent arts-assistent neurologie. Een 64-jarige vrouw komt op de afdeling Spoedeisende Hulp met klachten van in een dag ontstaan krachtsverlies distaal aan beide armen. Zij heeft moeite met uitplassen. Bij onderzoek vind je aan de hersenzenuwen geen uitval. Verder bestaat er een licht verhoogde tonus aan beide benen, met aldaar normale kracht, sensibiliteit en reflexen. Aan de armen vind je beiderzijds een slappe parese distaal, maar ook in de m. triceps. De kracht van de m. biceps en m. deltoideus zijn wel intact. Aan de armen is er beiderzijds distaal verminderde pijnzin. De tastzin is echter wel normaal. De Bicepspeesreflex is 0/0 de
Tricepspeesreflex -4/-4. Aan de benen zijn de reflexen normaal.
Welke lokalisatie van de laesie is het meest waarschijnlijk?
a grote hersenen
b hersenstam
c ruggenmerg
d perifere zenuwen
e plexus lumbosacralis
C
Je bent assistent op de afdeling neurologie en ziet op de polikliniek een 43-jarige vrouw met de verdenking CTS rechts.
Noem, naast het geven van uitleg en het advies om zoveel mogelijk handelingen te vermijden die de klachten opwekken, drie mogelijkheden om een CTS te behandelen.
- chirurgisch klieven (0,5) ligamentum (transversum) (0,5)
- gipsspalkje (0,5) voor de nacht (0,5)
- lokale injecties (0,5) met steroiden (0,5)
Vier symptomen zijn:
1 rigiditeit
2 spasticiteit
3 epileptische aanvallen
4 mictiestoornissen
Welk symptoom past of welke passen goed bij de diagnose multiple sclerose?
a alleen 1
b alleen 2
c alleen 1 en 3
d alleen 1 en 4
e alleen 2 en 3
f alleen 2 en 4
g alleen 1, 3 en 4
h alleen 2, 3 en 4
F
In een globale en enigszins simplistische weergave van de werking van de hersenen wordt vaak gesteld dat somato-sensibele, visuele en gehoorsinformatie samenkomen en een samenhangend beeld geven van onze omgeving. Hoe dit proces exact plaats vindt is onduidelijk en wordt daarom “the binding problem” genoemd.
Welke bewering over dit “samenhangend beeld” is niet juist?
a Het wordt geproduceerd in de pariëtale associatie schors.
b Motorische acties die erop volgen zijn geen onderdeel van “the binding problem”.
c Emoties die ermee samenhangen ontstaan nadat de waardebepaling is voltooid.
d Het is in essentie neutraal: de waardebepaling (beoordeling) vindt plaats in een
volgende stap.
C
Axonen in de piramidebaan maken contact met een groot aantal motorische celgroepen.
Welke celgroep hoort daar niet bij?
a de nucleus facialis
b de nucleus hypoglossus
c de nucleus oculomotorius
d de nucleus trigeminus
C
Je bent neuroloog, en ziet op je spreekuur een 70-jarige man met sinds 1,5 jaar langzaam toenemende spierzwakte. Hij kan niet goed opstaan vanuit een stoel en heeft moeite met traplopen. Ook heeft hij moeite om zijn armen boven het hoofd te heffen om bijvoorbeeld zijn haren te kammen, kan hij niet meer goed zijn bestek vasthouden en verslikt hij zich regelmatig. Bij neurologisch onderzoek vind je atrofie en zwakte van de bovenbenen (m. quadriceps) maar het is ook opvallend dat hij zijn vingers niet goed kan buigen (zakte van de diepe vingerflexoren). Er zijn geen huidafwijkingen. Het CK is normaal.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a dermatomyositis
b inclusion body myositis
c limb-girdle spierdystrofie
d polymyositis
B
De distale klachten passen niet bij dermatomyositis en polymyositis. Daarnaast zie je geen CK verhoging.
Je ziet op de polikliniek een 19-jarige vrouw. Zij vertelt een half jaar geleden tijdens een lange autorit in slaap te zijn gevallen op haar linker arm, waarna zij wakker werd met een slapend/tintelend gevoel in de linkerarm en –hand. Ook kon zij de vingers niet goed bewegen. In de loop van een aantal maanden zijn de klachten verminderd. Nu bemerkt zij sinds een aantal weken dat zij de rechtervoet niet meer goed kan
optillen (klapvoet), waarbij ze ook tintelingen heeft in de voet. Inmiddels zijn de tintelingen verdwenen, maar de kracht in de voet is nog niet volledig hersteld. Bij neurologisch onderzoek vind je zwakte van de vingerextensoren (links) en voetheffers (rechts) MRC graad 4.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a erfelijke drukneuropathie
b mononeuritis multiplex
c multifocale motore neuropathie (MMN)
d polyneuropathie
A
b. Mononeuritis multiplex: Vaak pijnlijk, asymmetrisch, subacuut, meestal door vasculitis — komt zelden voor op deze jonge leeftijd zonder andere systemische symptomen.
c. Multifocale motore neuropathie (MMN): Is een motorische, asymmetrische neuropathie, maar sensoriek is volledig gespaard — hier waren tintelingen aanwezig → dus minder waarschijnlijk.
d. Polyneuropathie: Geeft meestal symmetrische distale klachten, niet focaal en asymmetrisch zoals hie
Lees de volgende twee beweringen over de verschillen tussen Lambert-Eaton myastheen syndroom en myasthenia gravis:
1 Bij Lambert-Eaton myastheen syndroom is de miniatuur eindplaatpotentiaal verminderd, bij myasthenia gravis niet.
2 Bij Lambert-Eaton myastheen syndroom is de presynaptische Ca2+ influx tijdens een actiepotentiaal verminderd, bij myasthenia gravis niet.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen
B
Wat wordt aangeven door nummer 1 op dit plaatje?
Arachnoidea