Aantekeningen tentamens Flashcards

(157 cards)

1
Q

Je bent assistent-in-opleiding voor neuroloog en wordt naar de Spoedeisende Hulp geroepen voor een 68-jarige man die van het ene op het andere moment een verlamming van de rechter lichaamshelft heeft gekregen. Bij onderzoek vind je een dwangstand van de ogen naar links, een afhangende mondhoek rechts met beiderzijds normaal krachtig sluiten van de ogen, een verlamming van rechterarm en –been, verhoogde reflexen en een voetzoolreflex volgens Babinski rechts.
Welke van de volgende bevindingen pleit tegen een laesie in het centrale
zenuwstelsel?
a afhangende mondhoek met symmetrisch sluiten van de ogen
b Babinski reflex
c dwangstand van de ogen
d geen van bovengenoemde

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een 56-jarige verkoopster kan tijdens het helpen van een klant plotseling niet meer spreken. Zij kan geen woord uitbrengen, maar begrijpt alles goed. Haar rechter mondhoek hangt af en de rechterarm is slap. Ze is bekend met hypertensie, atriumfibrilleren en een verhoogd cholesterol. De CT-scan toont een vers infarct.
Wat is de medische term voor de gestoorde spraak?

A

Broca afasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke bewering met betrekking tot een subarachnoïdale bloeding is juist?
a Een subarachnoïdale bloeding wordt in de meeste gevallen veroorzaakt door een trauma.
b Bij een subarachnoïdale bloeding kan het bloed zich in de basale cisternen en het ventrikelsysteem bevinden.
c Bij een subarachnoïdale bloeding bevindt het bloed zich in de ruimte tussen de arachnoïdea mater en de dura mater.
d Bij een subarachnoïdale bloeding heeft een aanvullende CT Angiografie (CT met contrast) geen meerwaarde doordat het bloed in de subarachnoïdale ruimte verhinderd dat de bloedvaten goed zichtbaar zijn

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen een eenvoudige partiële epileptische aanval en een complexe partiële epileptische aanval?

A

Bij een eenvoudige partiële epileptische aanval blijft het bewustzijn normaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Lees onderstaande beweringen over de waarde van het EEG bij de epilepsie diagnostiek.
1 Epileptiforme afwijkingen in een EEG wijzen altijd op een epilepsiesyndroom.
2 Aanwezigheid van een epileptische ontlading in een EEG ten tijde van een klinische aanval bewijst dat die aanval epileptisch van aard is.
3 Het vervaardigen van meer EEG’s vergroot de kans de diagnose epilepsie te stellen.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 1 en 3
f alleen 2 en 3
g 1, 2 en 3
h geen

A

H

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke van de onderstaande lagen van de retina bevat geen bloedvaten?
a zenuwvezel laag
b binnenste kernlaag
c buitenste kernlaag
d ganglion cellaag

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk symptoom hoort niet bij acuut glaucoom op oudere leeftijd?
a fotofobie
b lichtstijve pupil
c rood oog
d troebele cornea

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een 65-jarige patiënt zegt tegen de huisarts: “Dokter, ik zie zo slecht”.
Noem vijf aandoeningen die vermindering van het zicht kunnen veroorzaken.
Noem daarbij wat de patiënt ziet, geef daarbij een tijdspad aan waarin deze vermindering optreedt (minuten, uren, dagen, weken, maanden, jaren) en of meestal 1 of meestal 2 ogen zijn aangedaan.(5p)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Je bent huisarts. Een 70-jarige patiënt met diabetes mellitus komt op je spreekuur.
Hij ziet met het rechter oog slecht. Hij heeft geen pijn. De vermindering van het zien is binnen enkele uren ontstaan. Je bekijkt met je oogspiegel de retina en ziet overal op het netvlies bloedingen.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose bij deze patiënt?
a acute ischemische opticus neuropathie.
b netvliesloslating met glasvochtbloeding.
c neuritis optica
d vena centralis retinae thrombose.

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Anisocorie is niet altijd even gemakkelijk te bepalen. Hieronder staan vier condities genoemd waaronder dit onderzoek wordt uitgevoerd. Per conditie is een keuze aangebracht.
1 Belangrijk bij de pupillen is de …absolute / relatieve… grootte van de pupillen.
2 De kamer waarin je het onderzoek verricht is …donker / licht….
3 Je schijnt met een lampje van onderen en vervolgens van voren …in één oog / in beide ogen tegelijk….
4 Je kijkt of …de pupilgrootte / het pupilgrootteverschil… toeneemt bij kijken in het licht of in het donker.
Geef per conditie aan wat de juiste keuze is.

A

1 Relatieve
2 Donker
3 In beide ogen tegelijk
4 Pupilgrootteverschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een jongetje dat prematuur geboren is na een zwangerschapsduur van 24 weken ontwikkelt prematurenretinopathie (ROP).
Welke bewering over ROP is niet juist?
a Ernstige vormen van ROP worden behandeld met laser.
b Angiogene factoren spelen een rol bij de ontwikkeling van ROP.
c Als de uitgroei van vaten van de retina voltooid is kan geen ROP meer ontstaan.
d De voor ROP karakteristieke verandering aan de bloedvaten ontstaat door relatieve ischemie in het gevasculariseerde deel van de retina.

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

1 Wat betekenen de lijnen en de symbolen? (2p)
2 Beschrijf de manier van aanbieden van het geluid voor beide lijnen. (2p)
3 Wat is de interpretatie van het audiogram? (3p)

A

Gestippelde lijn is luchtgeleiding, kruisjes voor de meetpunten duiden op linker oor
Doorgetrokken lijn is beengeleiding, haken open naar links duiden op linker oor
Blauwe kleur lijnen duidt op linker oor
Meting been en luchtgeleiding :
De luchtgeleiding wordt gemeten via een koptelefoon, hiermee worden zowel het middenoor als het binnenoor getest.
Beengeleiding wordt gemeten via een vibrator op het mastoïd, hiermee wordt alleen het binnenoor getest.
Interpretatie:
Wanneer trommelvlies en gehoorbeentjes goed werken zijn luchtgeleiding en beengeleidingsdrempel in dB aan elkaar gelijk. Bij een geleidingsverlies is de luchtgeleidingsdrempel slechter dan de beengeleidingsdrempel.
Hier is een geleidingsverlies van gemiddeld 45 dB in het linker oor afgebeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lees vier beweringen over een schedelbasisfractuur:
1 Perceptief gehoorverlies ontstaat meer bij een lengtefractuur door het os temporale.
2 Perceptief gehoorverlies ontstaat meer bij een dwarse fractuur door het os temporale.
3 Een dwarse schedelbasisfractuur loopt van het foramen magnum naar het foramen ovale of rotundum.
4 Een lengte fractuur loopt van het foramen magnum naar het foramen ovale of rotundum.
Welke twee beweringen zijn juist?
a 1 en 3
b 1 en 4
c 2 en 3
d 2 en 4

A

C. Een lengtefractuur in het os temporale geeft een geleidingsverlies in plaats van een perceptief gehoorverlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een proefpersoon wordt op een draaistoel geplaatst en vanuit stilstand met constante snelheid gedurende twee minuten met de wijzers van de klok mee rond gedraaid.
De proefpersoon houdt gedurende de draaiing zijn hoofd voorover (kin op de borst) en de ogen gesloten.
Wat is de aard en de richting van de nystagmus (gezien vanuit de proefpersoon) bij het op gang brengen van de draaistoel?
a torsie nystagmus met de wijzers van de klok mee
b torsie nystagmus tegen de wijzers van de klok in
c verticale nystagmus omhoog gericht
d verticale nystagmus omlaag gericht

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lees twee beweringen over de sacculus en de utriculus:
1 Bij de sacculus is de voorkeursrichting van de haarcellen van de striola af.
2 De vuurfrequentie van de haarcellen in de utriculus en sacculus in rust is nul.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Je bent arts-assistent neurologie. Een 64-jarige vrouw komt op de afdeling Spoedeisende Hulp met klachten van in een dag ontstaan krachtsverlies distaal aan beide armen. Zij heeft moeite met uitplassen. Bij onderzoek vind je aan de hersenzenuwen geen uitval. Verder bestaat er een licht verhoogde tonus aan beide benen, met aldaar normale kracht, sensibiliteit en reflexen. Aan de armen vind je beiderzijds een slappe parese distaal, maar ook in de m. triceps. De kracht van de m. biceps en m. deltoideus zijn wel intact. Aan de armen is er beiderzijds distaal verminderde pijnzin. De tastzin is echter wel normaal. De Bicepspeesreflex is 0/0 de
Tricepspeesreflex -4/-4. Aan de benen zijn de reflexen normaal.
Welke lokalisatie van de laesie is het meest waarschijnlijk?
a grote hersenen
b hersenstam
c ruggenmerg
d perifere zenuwen
e plexus lumbosacralis

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Je bent assistent op de afdeling neurologie en ziet op de polikliniek een 43-jarige vrouw met de verdenking CTS rechts.
Noem, naast het geven van uitleg en het advies om zoveel mogelijk handelingen te vermijden die de klachten opwekken, drie mogelijkheden om een CTS te behandelen.

A
  1. chirurgisch klieven (0,5) ligamentum (transversum) (0,5)
  2. gipsspalkje (0,5) voor de nacht (0,5)
  3. lokale injecties (0,5) met steroiden (0,5)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Vier symptomen zijn:
1 rigiditeit
2 spasticiteit
3 epileptische aanvallen
4 mictiestoornissen
Welk symptoom past of welke passen goed bij de diagnose multiple sclerose?
a alleen 1
b alleen 2
c alleen 1 en 3
d alleen 1 en 4
e alleen 2 en 3
f alleen 2 en 4
g alleen 1, 3 en 4
h alleen 2, 3 en 4

A

F

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In een globale en enigszins simplistische weergave van de werking van de hersenen wordt vaak gesteld dat somato-sensibele, visuele en gehoorsinformatie samenkomen en een samenhangend beeld geven van onze omgeving. Hoe dit proces exact plaats vindt is onduidelijk en wordt daarom “the binding problem” genoemd.
Welke bewering over dit “samenhangend beeld” is niet juist?
a Het wordt geproduceerd in de pariëtale associatie schors.
b Motorische acties die erop volgen zijn geen onderdeel van “the binding problem”.
c Emoties die ermee samenhangen ontstaan nadat de waardebepaling is voltooid.
d Het is in essentie neutraal: de waardebepaling (beoordeling) vindt plaats in een
volgende stap.

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Axonen in de piramidebaan maken contact met een groot aantal motorische celgroepen.
Welke celgroep hoort daar niet bij?
a de nucleus facialis
b de nucleus hypoglossus
c de nucleus oculomotorius
d de nucleus trigeminus

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Je bent neuroloog, en ziet op je spreekuur een 70-jarige man met sinds 1,5 jaar langzaam toenemende spierzwakte. Hij kan niet goed opstaan vanuit een stoel en heeft moeite met traplopen. Ook heeft hij moeite om zijn armen boven het hoofd te heffen om bijvoorbeeld zijn haren te kammen, kan hij niet meer goed zijn bestek vasthouden en verslikt hij zich regelmatig. Bij neurologisch onderzoek vind je atrofie en zwakte van de bovenbenen (m. quadriceps) maar het is ook opvallend dat hij zijn vingers niet goed kan buigen (zakte van de diepe vingerflexoren). Er zijn geen huidafwijkingen. Het CK is normaal.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a dermatomyositis
b inclusion body myositis
c limb-girdle spierdystrofie
d polymyositis

A

B
De distale klachten passen niet bij dermatomyositis en polymyositis. Daarnaast zie je geen CK verhoging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Je ziet op de polikliniek een 19-jarige vrouw. Zij vertelt een half jaar geleden tijdens een lange autorit in slaap te zijn gevallen op haar linker arm, waarna zij wakker werd met een slapend/tintelend gevoel in de linkerarm en –hand. Ook kon zij de vingers niet goed bewegen. In de loop van een aantal maanden zijn de klachten verminderd. Nu bemerkt zij sinds een aantal weken dat zij de rechtervoet niet meer goed kan
optillen (klapvoet), waarbij ze ook tintelingen heeft in de voet. Inmiddels zijn de tintelingen verdwenen, maar de kracht in de voet is nog niet volledig hersteld. Bij neurologisch onderzoek vind je zwakte van de vingerextensoren (links) en voetheffers (rechts) MRC graad 4.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a erfelijke drukneuropathie
b mononeuritis multiplex
c multifocale motore neuropathie (MMN)
d polyneuropathie

A

A
b. Mononeuritis multiplex: Vaak pijnlijk, asymmetrisch, subacuut, meestal door vasculitis — komt zelden voor op deze jonge leeftijd zonder andere systemische symptomen.
c. Multifocale motore neuropathie (MMN): Is een motorische, asymmetrische neuropathie, maar sensoriek is volledig gespaard — hier waren tintelingen aanwezig → dus minder waarschijnlijk.
d. Polyneuropathie: Geeft meestal symmetrische distale klachten, niet focaal en asymmetrisch zoals hie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Lees de volgende twee beweringen over de verschillen tussen Lambert-Eaton myastheen syndroom en myasthenia gravis:
1 Bij Lambert-Eaton myastheen syndroom is de miniatuur eindplaatpotentiaal verminderd, bij myasthenia gravis niet.
2 Bij Lambert-Eaton myastheen syndroom is de presynaptische Ca2+ influx tijdens een actiepotentiaal verminderd, bij myasthenia gravis niet.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat wordt aangeven door nummer 1 op dit plaatje?

A

Arachnoidea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Waarop duidt een gestoorde proef van Romberg? a achterstrengstoornis b cerebellaire lesie c corticale lesie d vestibulaire lesie
A
26
Een 78-jarige vitale vrouw klaagt tegen haar echtgenoot over wazig zien. Vervolgens geeft ze geen adequaat antwoord meer en valt ze op de grond. Ze wordt in allerijl naar het ziekenhuis vervoerd. De huisarts denkt dat ze een hersenbloeding heeft gehad. Lees de volgende drie beweringen over het intracerebrale hematoom: 1 Op grond van de klinische verschijnselen kan men vrijwel altijd onderscheid maken tussen een herseninfarct en een hersenbloeding. 2 Bij oudere patiënten is de oorzaak van een hersenbloeding meestal een vaatmalformatie. 3 Snelle toediening van medicijnen die cerebraal oedeem verminderen is zinvol. Welke bewering is of welke zijn juist? a alleen 1 b alleen 2 c alleen 3 d alleen 1 en 2 e alleen 1 en 3 f alleen 2 en 3 g 1, 2 en 3 h geen
H
27
Lees onderstaande uitspraken over een TIA aandachtig: 1 Een patiënt met een TIA en een normale bloeddruk (135/85) hoeft niet behandeld te worden met een bloeddrukverlagend middel. 2 Iedere patiënt met een TIA moet behandeld worden met een statine (cholesterolverlagend middel), ook al is het cholesterol normaal. Welke uitspraak is of welke zijn juist? a alleen 1 b alleen 2 c beide d geen
B. Je start na een TIA altijd een behandeling met trombocytenagregatieremmers, bloeddrukverlagers en cholesterolverlagende middelen.
28
Een 40-jarige verpleegkundige krijgt tijdens haar werk van het ene op het andere moment ondraaglijke hoofdpijn. Ze is bekend met migraine maar deze hoofdpijn is vele malen ernstiger en ook anders van karakter. Ze maakt de dienst nog af, maar gaat daarna naar de huisarts. Op dat moment zijn de klachten duidelijk afgenomen. Wat is de waarschijnlijkheidsdiagnose?
subarachnoïdale bloeding
29
Wat is de belangrijkste functie van endotheel cellen in de cornea? a het doorgeven van zuurstof en voedingsstoffen aan het stroma b het pompen van water en ionen uit het stroma c het produceren van collageen vezels van het stroma d het repareren van het stroma bij beschadiging
B. a. zuurstof en voedingsstoffen → worden vooral via het traanvocht en kamervocht geleverd, niet primair door het endotheel. c. produceren van collageen → is de taak van keratocyten in het stroma, niet van endotheelcellen. d. reparatie bij beschadiging → endotheelcellen regenereren zeer beperkt, dus zijn hier niet primair voor verantwoordelijk.
30
Je bent huisarts. Een 75-jarige patiënte komt op je spreekuur. Zij heeft al weken heftige hoofdpijn rechts, die bij kauwen erger wordt. Ze is vermagerd en heeft pijn in de schouders. Sinds vanochtend ziet ze opeens met het rechter oog bijna niets meer. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose bij deze patiënt? a acute ischemische opticus neuropathie. b netvliesloslating met glasvochtbloeding. c neuritis optica d vena centralis retinae thrombose.
A De klachten passen klassiek bij reuscelarteriitis (Giant Cell Arteritis, GCA) met als complicatie acute ischemische opticus neuropathie: Sleutelkenmerken: - Hoofdpijn aan één kant (rechts) - Kauwclaudicatio (pijn bij kauwen) → typisch voor GCA - Gewichtsverlies en schouderpijn → past bij polymyalgia rheumatica, vaak geassocieerd met GCA - Acuut visusverlies aan één oog - Leeftijd >50 jaar Waarom niet de andere opties? b. Netvliesloslating met glasvochtbloeding: Gaat meestal vooraf met lichtflitsen, floaters, en een schaduw in beeld, geen systemische symptomen zoals hoofdpijn of kaakpijn. c. Neuritis optica: Komt vaker voor bij jonge patiënten, vaak pijn bij oogbewegingen, géén kauwklachten of polymyalgie. d. Vena centralis retinae trombose: Ischemisch, maar meestal niet acuut blind aan één oog, en géén systemische ontstekingssymptomen.
31
Je bent huisarts. Een 30-jarige patiënte komt op je spreekuur. Zij ziet met het rechter oog sinds vanochtend slecht. Zij heeft pijn bij oogbewegingen. De vermindering van het zien is binnen enkele uren ontstaan. Je bekijkt met je oogspiegel de retina en ziet dat de papil van het rechter oog iets randonscherp is. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose bij deze patiënt? a acute ischemische opticus neuropathie. b netvliesloslating met glasvochtbloeding. c neuritis optica d vena centralis retinae thrombose.
C. Deze jonge patiënte (30 jaar) heeft kenmerken die klassiek passen bij neuritis optica: Belangrijke klinische kenmerken: Acuut visusverlies aan één oog Pijn bij oogbewegingen → typisch voor neuritis optica Relatief jonge leeftijd (20–45 jaar) Lichte zwelling van de papil met randonscherpte → bij een anterieure vorm (papil betrokken) Ontstaan binnen enkele uren tot dagen Waarom niet de andere opties? a. Acute ischemische opticus neuropathie (AION): Komt vooral voor bij ouderen (>50 jaar), vaak pijnloos en bij vasculaire risicofactoren (zoals reuscelarteriitis). b. Netvliesloslating met glasvochtbloeding: Gaat vaak vooraf met lichtflitsen en floaters, en geen pijn bij oogbewegingen. Retina-afwijkingen zijn dan meestal goed zichtbaar. d. Vena centralis retinae trombose: Vaker bij ouderen, pijnloos, en geeft een karakteristiek fundusbeeld met uitgebreide retinale bloedingen (“blood and thunder”), wat hier niet wordt genoemd.
32
Afbeelding 4, zie bijlage, laat de mediale wand van het middenoor zien. In de afbeelding ontbreken incus en malleus, ruimte A en B zijn beiden leeg getekend. Welke bewering beschrijft de normale anatomie? a Het lichaam van de incus en de kop van de hamer liggen in ruimte A. b Het lichaam van de incus en de kop van de hamer liggen in ruimte B. c Het lichaam van de incus ligt in ruimte A en de kop van de hamer ligt in ruimte B. d Het lichaam van de incus ligt in ruimte B en de kop van de hamer ligt in ruimte A.
A
33
1 Noem drie kenmerken van een verworven cholesteatoom. (2p) 2 Noem drie theorieën over de ontstaanswijze van cholesteatoom. (2p)
1. Kenmerken cholesteatoom: - Keratinevormend epitheel dat middenoor en mastoïd ingroeit - Stapeling van keratine - Osteolyse - (Herhaalde infecties, ostitis en mucositis) 2. Theorie ontstaanswijze verworden cholesteatoom: - Invaginatie uit membraan van shrapnell of pars tensa: door atrofie en onderdruk in het middenoor invagineert een epitheelzak die zich langzaam uitbreidt in het middenoor en mastoïd - Migratie uit perforatierand - Metaplasie van het middenoorslijmvlies tot keratine vormend epitheel
34
Welk type cel wordt aangeduid met de pijl? a binnenste pijler cel b binnenste steun cel c buitenste pijler cel d buitenste steun cel
C
35
Een proefpersoon wordt op een draaistoel geplaatst en vanuit stilstand met constante snelheid gedurende twee minuten met de wijzers van de klok mee rond gedraaid. De proefpersoon houdt gedurende de draaiing zijn hoofd op de linker schouder en de ogen gesloten. Wat is de aard en de richting van de nystagmus bij het op gang brengen van de draaistoel? a torsie nystagmus met de wijzers van de klok mee b torsie nystagmus tegen de wijzers van de klok in c verticale nystagmus omhoog gericht d verticale nystagmus omlaag gericht
C. Je hebt het gevoel naar achter te vallen dus nystagmus omhoog gericht.
36
In je praktijk zie je een man van 57 jaar, die sinds enkele jaren bekend is met een bilaterale labyrintuitval. Drie symptomen zijn: 1 gedisconjugeerde oogbewegingen 2 oscillopsie 3 problemen met lopen in het donker Welk symptoom hoort of welke horen bij bilaterale labyrintuival? a alleen 1 b alleen 2 c alleen 3 d alleen 1 en 2 e alleen 1 en 3 f alleen 2 en 3 g 1, 2 en 3
F. De coordinatie van de ogen werkt nog wel alleen de VOR is aangedaan.
37
Je bent huisarts. Een 46-jarige man met in de voorgeschiedenis een niertransplantatie, waarna hij wordt behandeld met immunosuppressiva om afstoting te voorkomen, heeft na het omhakken van een boom in zijn tuin pijn in de rug, uitstralend naar zijn rechterbeen gekregen. Hij heeft pijnscheuten die via de achterzijde en de laterale zijde van zijn heup, naar de laterale zijde van zijn knie over het scheenbeen heen naar het mediane deel van de voet en de 1e t/m 4e straal trekken. Hij kan bij het neurologisch onderzoek niet meer goed op zijn hakken staan omdat zijn rechterbeen achterblijft. De reflexen zijn symmetrisch normaal; KPR +1/+1, APR +1/+1, VZR beiderzijds flexierespons. In de voet en de tenen waarheen de pijn uitstraalt, voelt het ook wat dovig aan. Je denkt dat patiënt een radiculair syndroom heeft en wel op basis van een hernia nucleus pulposis. Je start nu in ieder geval symptomatische behandeling. Wat is nu in aanvulling op de symptomatische behandeling het beste beleid? a aanvragen bloedonderzoek op onderliggende infecties en botontkalking b aanvragen CT lumbale wervelkolom op structurele afwijkingen c aanvragen MRI lumbale wervelkolom op structurele afwijkingen d expectatief waarbij je patiënt uitlegt in welke gevallen hij terug moet komen
C.
38
Je bent assistent op de poli neurologie. Een 44-jarige vrouw is gaan “lijnen” waarbij ze het afgelopen jaar 15 kilo is afgevallen. Ze komt omdat ze een paar keer is gestruikeld, waarbij ze met haar rechtervoet steeds blijft haken. Bij onderzoek vind je dan ook een voetheffersparese rechts, gestoorde eversie en ook zwakke extensie van de tenen. Het onderbeen voelt doof aan, vooral op de voetrug en lateraal aan het onderbeen. Links is alles normaal en ook het overig neurologisch onderzoek is normaal. Bij navraag zit patiënt altijd met de benen over elkaar, waarbij het rechterbeen over de linker wordt geslagen. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
Druk neuropathie n. peroneus
39
Veel motorneuronen die dwarsgestreepte spieren innerveren ontvangen directe input uit de primaire motorische schors via de piramidebaan. Bij welke motorneuronen is deze input alleen afkomstig van de contra-laterale en niet van de ipsi-laterale motorische schors? a bij motorneuronen van de nekspieren b bij motorneuronen van de spieren rond de mond c bij motorneuronen van spiervezels die het oog naar lateraal bewegen d bij motorneuronen van spiervezels rond het oog
B
40
Bepaalde sensibele informatie verloopt via een ventrale ramus naar het ruggenmerg en komt, via de mediale lemniscus rechts, uiteindelijk terecht in het laterale deel van de somatosensibele schors. Uit welke structuur kan de sensibele informatie, die deze route volgt, komen? a uit de achterzijde van het been links b uit de hand rechts c uit de onderarm links d uit het aangezicht rechts
C
41
Een 63-jarige man heeft een herseninfarct in het mesencephalon aan de linker zijde, waardoor de vezels van de nervus oculomotorius allemaal zijn gelaedeerd. Welke drie kenmerkende verschijnselen treden op door deze n. oculomotorius laesie?
- ptosis (1p) (door verlamming van de levator palpebrae) - oog staat enigzins naar buiten en naar beneden (1p) (door overheersing n. abducens en n. trochlearis). - wijde lichtstijve pupil (1p) (door uitval preganglionaire parasympatische vezels uit nucleus Edinger Westphal).
42
Er blijkt bij deze patiënt ook een parese van rechter arm en rechter been en een parese van het aangezicht aanwezig te zijn. Welk type facialis parese heeft deze patiënt, wat zijn de kenmerkende verschijnselen van dit type facialis parese en aan welke kant heeft deze patiënt de verschijnselen van de facialis parese?
Centrale facialisparese (1p) Mondhoek hangt, geen zwakte van spieren rond het oog (1p) Rechts (1p)
43
Je ziet een 23-jarige man op de polikliniek neurologie. Hij heeft sinds 1 jaar klachten van de rechterschouder waardoor heffen van de arm boven het hoofd moeizaam is. Voorafgaand aan het ontstaan van de zwakte heeft patiënt veel pijn gehad rondom de schouder. Bij onderzoek zie je milde aangezichtszwakte, scapula alata rechts (afstaand schouderblad) en globaal verminderde kracht in de rechterarm. In de familie komen soortgelijke aandoeningen niet voor. Je denkt zowel aan een Facio Scapulo Humorale Spierdystrofie (FSHD) als aan neuralgische amyotrofie. Welke gegevens uit de anamnese en het neurologisch onderzoek passen niet bij FSHD? a de negatieve familie-anamnese b de zwakte van het aangezicht c het enkelzijdig voorkomen van scapula alata d pijn voorafgaand aan het ontstaan van de spierzwakte
D
44
Je ziet een 23-jarige patiënte op de polikliniek neurologie in verband met dubbelzien, en hangende oogleden. Sporten (atletiek) kan zij minder lang volhouden. Er zijn dagschommelingen. Bij neurologisch onderzoek zie je een ptosis beiderzijds, welke toeneemt na langdurig naar links kijken, tevens ontstaan er dan dubbelbeelden. Je denkt aan myasthenia gravis. Wat is het aangewezen onderzoek om de diagnose (vrijwel zeker) te stellen? a bloedonderzoek: antistoffen tegen acetylcholinereceptoren b CT-thorax c EMG; repetitieve stimulatie d neostigminetest
A
45
Bekijk de onderstaande lijst van symptomen. 1 spasticiteit 2 rigiditeit 3 ataxie 4 vermoeidheid Welk symptoom past of welke passen goed bij de diagnose multiple sclerose? a alleen 1 b alleen 2 c alleen 1 en 3 d alleen 1 en 4 e alleen 2 en 3 f alleen 2 en 4 g alleen 1, 3 en 4 h alleen 2, 3 en 4
G
46
Je wordt als dienstdoend neuroloog bij een 60-jarige patiënt geroepen die klachten en symptomen heeft van een acute beroerte die minder dan een uur geleden zijn ontstaan. Bij neurologisch onderzoek is er een afasie en een geringe parese van de rechterarm. Op de CT-scan worden geen afwijkingen gezien, op de CT-angiografie is er een afsluiting van de a cerebri media, direct bij de oorsprong (M1 segment). Je start meteen met intraveneuze trombolyse. Voor welke behandeling komt de patiënt nu in aanmerking?
Endovasculaire trombectomie
47
Wat is de overshoot?
De overshoot van een actiepotentiaal is het gedeelte waarin de membraanpotentiaal positiever is dan 0 mV.
47
Een huisarts verwijst een 60-jarige patiënte die hij verdenkt van een TIA. Zij heeft een aanval gehad van plotse gevoelsstoornissen in de linker lichaamshelft. De klachten begonnen in de linker hand en breidden zich in 15 minuten uit over de gehele linker zijde. Daarna had ze kortdurend ook minder kracht in linkerarm en linkerbeen. Hoewel bij deze patiënte een TIA waarschijnlijk lijkt, bevat je differentiaal diagnose ook nog enkele andere ziektebeelden. Welke van de volgende aandoeningen hoort bij deze patiënt in de differentiaal diagnose te staan? a epilepsie b hydrocephalus c migraine d ziekte van Ménière
C
48
Je bent arts op de Spoedeisende Hulp. Hier wordt een 22-jarige vrouw binnengebracht, die thuis is gevonden met een verlaagd bewustzijn. Er zouden geen schokken zijn gezien. Een uur eerder was ze nog in goede doen gesignaleerd op haar studentenflat. Eenmaal op de SEH is ze nog wat verward en geeft hoofdpijn aan. Ze weet niet wat er gebeurd is en vertelt dat ze altijd goed gezond is geweest. De laatste dagen heeft ze het wel druk gehad. Ze heeft hard gestudeerd voor een tentamen en weinig geslapen. Bij neurologisch onderzoek vind je geen afwijkingen. Dit verhaal horend denk je sterk aan een epileptische aanval als oorzaak voor het gedaald bewustzijn. Welke van de onderstaande bevindingen bij de anamnese, bij algemeen lichamelijk en neurologisch onderzoek en bij aanvullend onderzoek zou je kunnen helpen om deze veronderstelling hard te maken? a de hoofdpijn b een EEG op de SEH c epilepsie in de familie d hypoglykemie bij binnenkomst SEH e nekstijfheid bij lichamelijk onderzoek f tongbeet bij lichamelijk onderzoek
F
49
Je hebt als neuroloog een man van 26 jaar onder behandeling in verband met epilepsie, die debuteerde op de leeftijd van 21 jaar. De aanvallen begonnen indertijd met trekkingen in de rechterhand en rechterbeen waarna er snel generalisatie van de aanvallen optrad met een verlaagd bewustzijn en tonisch-clonische trekkingen. De aanvallen duurden 3-5 minuten en hij heeft nooit interventiemedicatie nodig gehad. Op het EEG had hij een epileptisch focus links centroparietaal. Op een MRI hersenen bleek parietaal links een gliose haard aanwezig te zijn na het doormaken van een hersentrauma op de leeftijd van 14 jaar. Nadat hij drie aanvallen had doorgemaakt binnen 6 maanden was je gestart met levetiracetam in adequate dosis en heeft hij geen aanvallen meer gehad. Wat voor type epilepsie heeft deze patiënt? a acuut symptomatische epilepsie b cryptogene epilepsie c genetisch bepaalde epilepsie d idiopatische epilepsie e laat symptomatische epilepsie
E
50
Je bent arts-assistent neurologie en je wordt op de spoedeisende hulp bij een 60-jarige vrouw geroepen die bewusteloos op straat is aangetroffen. Zij is nu weliswaar weer bijgekomen, maar is verward en heeft een amnesie voor het gebeuren. Er komt bloed uit haar mond, maar het neurologisch onderzoek is verder normaal. Haar echtgenoot vertelt dat zij de dag tevoren waarschijnlijk ook een wegraking heeft doorgemaakt, want hij trof haar bij thuiskomst verward aan en er kwam bloed uit haar mond. Bovendien was de salontafel omgevallen en lag de vaas met bloemen op de grond. Wat is nu het juiste beleid? a Er moet zo snel mogelijk een EEG verricht worden. b Ze moet een anti-epilepticum voorgeschreven krijgen. c Het prolactinegehalte in het bloed moet worden bepaald. d De cardioloog moet zo snel mogelijk in consult geroepen worden.
B
51
Drie beweringen over de betekenis van epileptische afwijkingen op het EEG zijn: 1 Gegeneraliseerde epileptische ontladingen op het EEG kunnen wijzen op een zowel idiopatische als een symptomatische vorm van epilepsie. 2 Focale epileptische ontladingen wijzen altijd op een symptomatische vorm van epilepsie. 3 De locatie van een epileptiforme afwijking kan bijdragen aan de syndroomdiagnose van epilepsie. Welke bewering is of welke zijn juist? a alleen 1 b alleen 2 c alleen 3 d alleen 1 en 2 e alleen 1 en 3 f alleen 2 en 3 g 1, 2 en 3 h geen
E
52
Je werkt als huisarts. Een 30-jarige vrouw heeft plotseling een ptosis van het linkeroog en als je het ooglid optilt, zie je dat dit oog naar buiten-beneden staat en dat de pupil zeer wijd is en niet op licht reageert. Zij heeft vreselijke hoofdpijn (“de ergste in mijn hele leven”). Welke oogspierzenuw is verlamd en door welke oorzaak? a De n. abducens is verlamd door compressie. b De n. oculomotorius is verlamd door compressie. c De n. abducens is verlamd door microvasculair gestoorde bloedvoorziening. d De n. oculomotorius is verlamd door microvasculair gestoorde bloedvoorziening.
B Compressieve n. III-laesie (bijv. aneurysma) → Pupil betrokken (wijd en niet-reactief), vaak met hevige hoofdpijn Microvasculaire ischemie van n. III (zoals bij diabetes) → Pupil vaak gespaard ("pupil-sparing"), want de vezels voor pupilreactie liggen aan de buitenkant van de zenuw en krijgen collaterale bloedtoevoer
53
Wanneer treden bleke papillen op?
Bij leasies voor de LGN.
54
Een 62-jarige man bezoekt je spreekuur met éénzijdige slechthorendheid door otosclerose. Je hebt een recent audiogram waarop een geleidingsverlies van 35 dB te zien is. Er worden drie vormen van therapie genoemd: 1 beengeleidingstoestel 2 achter het oor gedragen luchtgeleidingstoestel 3 operatief Met welke therapie of therapieën kan de handicap worden verminderd? a alleen 1 b alleen 2 c alleen 3 d alleen 1 en 2 e alleen 1 en 3 f alleen 2 en 3 g 1, 2 en 3
G
55
Een cholesteatoom is een osteolytische laesie in het oor. Wat is de aard van de laesie? a een benigne tumor uitgaand van het middenoorslijmvlies b een benigne tumor uitgaand van het trommelvlies c een cyste ontstaan vanuit een invaginatie van het middenoorslijmvlies d een cyste ontstaan vanuit een invaginatie van het trommelvlies
D
56
Wat wordt er met de proef van Romberg getest? a de propriosepsis b het cerebellaire systeem alleen c het vestibulaire systeem alleen d het cerebellaire en vestibulaire systeem samen
A
57
Je onderzoekt als arts assistent neurologie een 72-jarige man, die voor een prostaatcarcinoom behandeld wordt en naar jou is doorverwezen vanwege loopstoornissen. De patiënt loopt met een breedbasisch gangspoor. De proef van Romberg is positief en je denkt dat een partiële maligne dwarslaesie bij deze patiënt de oorzaak van de klachten kan zijn. Twee beweringen betreffende deze patiënt zijn: 1 Indien de proef van Romberg bij een patiënt met een breedbasisch gangspoor positief is, dan is er waarschijnlijk sprake van een overwegend sensibele ataxie aan de benen. 2 Indien een patiënt met een maligne dwarslaesie nog zelfstandig kan lopen bij het starten van een behandeling, is de kans groot dat de loopfunctie door de behandeling behouden blijft. Welke bewering is of welke zijn juist? a alleen 1 b alleen 2 c 1 en 2 d geen
C
58
1 Bij welke laesie zullen er problemen bij de mictie aanwezig zijn? (1p) Noem het nummer van de laesie. 2 Verklaar je antwoord, waarbij je aangeeft welke structuur er aangedaan is en wat dat voor gevolgen heeft. (5p)
1 laesie 4 (1p), 2. want de dorso-laterale funiculus (1p) is aan beide zijden (1p) aangedaan waardoor de parasympatische preganglionaire neuronen (1p) op S2-S4 (blaaswand) en de motoneuronen op S1 (urethrale sfincter) (1p) niet meer aangestuurd kunnen worden vanuit het pontiene mictie-centrum (1p)
59
Bij een laesie van de piramidebaan rostraal van de pons wordt vaak een hangende mondhoek gezien. Bij emotionele situaties (lachen of huilen) blijkt deze mondhoek opeens toch normaal te bewegen. Hoe wordt dit verklaard? a Door het bestaan van verbindingen tussen de limbische schors (gyrus cinguli) en de nucleus facialis. b Doordat emotionele bewegingen door andere vezels in de piramidebaan worden aangestuurd, die soms niet in de laesie betrokken zijn. c Doordat emotionele bewegingen via het autonoom zenuwstelsel vanuit de hypothalamus en de hersenstam worden aangestuurd. d Doordat bij emoties altijd symmetrische bewegingen gemaakt worden die specifiek door de andere, onaangedane, nucleus facialis worden ondersteund (bilaterale emotionele respons).
A
60
Je bent neuroloog, en ziet op je spreekuur een 58-jarige man met sinds een half jaar toenemende spierzwakte. Hij kan niet goed opstaan vanuit een stoel en heeft moeite met traplopen. Ook heeft hij moeite om zijn armen boven het hoofd te heffen om bijvoorbeeld zijn haren te kammen. Hij verslikt zich regelmatig en is onduidelijker gaan spreken. Bij neurologisch onderzoek vind je atrofie en fasciculaties van de tong en van de spieren in beide armen. Er is zwakte van zowel de benen als de armen. De reflexen zijn verlaagd en er zijn geen pathologische reflexen of huidafwijkingen. Het CK is licht verhoogd. Welke diagnose is het meest waarschijnlijk? a inclusion body myositis b limb-girdle spierdystrofie c polymyositis d spinale spieratrofie
D Wat past hierbij? Spinale spieratrofie (SMA) bij volwassenen: Een motorneuronziekte, met verlies van lagere motorneuronen Fasciculaties + atrofie + zwakte + lage reflexen zijn klassiek Geen tekenen van centrale (piramidale) uitval (zoals hyperreflexie of Babinski) Tongfasciculaties zijn kenmerkend Komt in zeldzame gevallen ook op volwassen leeftijd tot uiting (SMA type 4) Waarom niet de andere? a. Inclusion body myositis ➤ Heeft meestal asymmetrische zwakte, vooral van vingerflexoren en quadriceps, en vaak normale reflexen in vroege stadia ➤ Geen fasciculaties of tongatrofie b. Limb-girdle spierdystrofie ➤ Ook een myopathie → geen fasciculaties of tongatrofie ➤ Reflexen zijn meestal bewaard of slechts licht verminderd c. Polymyositis ➤ Inflammatoire myopathie → symmetrische proximale zwakte, géén fasciculaties ➤ CK meestal duidelijk verhoogd, reflexen meestal normaal of licht verminderd
61
Met welke symptomen openbaart multiple sclerose zich vaak? a aanvallen van afasie en epilepsie b aanvallen van defecte oogbolmotoriek of sensibiliteit c pijnlijke benen d stoornis in geheugen en/of concentratie
B
62
Een 41-jarige vrouw kan tijdens een vergadering plotseling niet meer spreken. Zij kan geen woord uitbrengen, maar begrijpt alles goed. Haar rechter mondhoek hangt af en haar rechterarm hangt slap. Zij heeft een maand eerder gedurende 2 minuten geen gevoel gehad in de linker lichaamshelft en 2 weken geleden plotseling gedurende enkele minuten niets kunnen zien met het linker oog. Zij heeft een blanco voorgeschiedenis. De CT-scan toont een vers infarct. Wat is bij deze patiënt de meest waarschijnlijke oorzaak van de uitval? a een afsluiting van een kleine perforerende arterie b een bloeddrukdaling c een embolie uit de a. Carotis d een embolie uit het hart
D Dit suggereert een emboliebron die meerdere keren en in verschillende gebieden embolieën veroorzaakt, wat typisch is voor een cardiale emboliebron (bijv. boezemfibrilleren, open foramen ovale (PFO), klepafwijking). Waarom niet de andere opties? a. Afsluiting van een kleine perforerende arterie ➤ Geeft lacunaire infarcten (klein, diep gelegen) ➤ Symptomen zijn meestal beperkt tot één systeem (alleen motorisch of sensorisch), niet deze brede combinatie b. Bloeddrukdaling ➤ Zou eerder een bilaterale of symmetrische uitval geven (waterscheidingsinfarcten), niet focale neurologie c. Embolie uit de a. carotis ➤ Zou de linker retina en linker hemisfeer kunnen verklaren, maar niet eerdere uitval links én rechts ➤ Minder waarschijnlijk bij jonge vrouw zonder risicofactoren
63
Waar wordt de neurotransmitter GABA afgebroken? a endoplasmatisch reticulum b golgi apparaat c mitochondriën d nucleus
C
64
Drie beweringen over de betekenis van epileptische afwijkingen op het EEG zijn: 1 Bij patiënten met epilepsie worden altijd epileptiforme afwijkingen op het EEG gevonden. 2 De beste manier om de diagnose epilepsie te stellen is de combinatie van een epileptische aanval en een epileptische ontlading op het EEG. 3 Niet iedereen met een epileptiforme afwijking op het EEG heeft epileptische aanvallen. Welke bewering is of welke zijn juist? a alleen 1 b alleen 2 c alleen 3 d alleen 1 en 2 e alleen 1 en 3 f alleen 2 en 3 g 1, 2 en 3 h geen
F
65
Wat is de functie of wat zijn de functies van het kamervocht? a bijdragen aan oogdruk b bijdragen aan oogdruk en aanvoer voedingsstoffen voor de lens c bijdragen aan oogdruk en aanvoer voedingsstoffen voor de lens en de cornea d bijdragen aan oogdruk en aanvoer voedingsstoffen voor de lens en de iris
C
66
Een 43-jarige vrouw heeft last van BPPD van het rechter posterieure kanaal. Je voert de kiepproef van Dix-Hallpike uit. Benoem zo specifiek mogelijk de symptomen en het beloop daarvan die bij dit onderzoek waargenomen moeten worden indien er sprake is van BPPD van het rechter posterieure kanaal.
Een geotroop (1pt) rotatoire (1 pt) nystagmus met een upbeat component (1pt) Enige latentietijd voordat de nystagmus optreedt (1pt) Gegenlaufigkeit of reversal (1pt) Uitputbaarheid van de symptomen (1pt)
67
Informatie van receptor lichaampjes in de huid kan worden onderverdeeld in slowly adapting en rapidly adapting. Twee beweringen over slowly en rapidly adapting receptoren zijn: 1 Slowly adapting receptoren zijn belangrijk voor het signaleren van veranderingen in de sensibele input. 2 Informatie van slowly en rapidly adapting receptoren wordt, bij binnenkomst in de somato-sensibele schors, strikt gescheiden verwerkt. Welke bewering is of welke zijn juist? a alleen 1 b alleen 2 c 1 en 2 d geen
B
68
Je bent arts assistent neurologie. Een vrouw van 50 jaar die sinds 3 jaar bekend is met een ossaal gemetastaseerd mammacarcinoom wordt op de EHBO gezien met het beeld van een acute dwarslaesie. Sinds enkele maanden heeft zij met name ’s nachts pijn laag in de nek en sinds enkele uren kan zij niet meer staan en tevens heeft zij forse gevoelsstoornissen in de benen. Bij het neurologisch onderzoek wordt een paraplegie van de benen gevonden en sensibiteitstoornissen vanaf dermatoom thoracale 1 beiderzijds naar beneden. Het aanvullend onderzoek laat het beeld zien van een wervelmetastase C8 met compressie van het ruggenmerg ter plaatse. Welke (niet medicamenteuze) behandeling moet bij deze patiënt worden ingezet en op welke termijn?
Radiotherapie binnen 24 uur.
69
Je ziet op de polikliniek een 32-jarige vrouw. Zij heeft sinds een half jaar steeds meer last gekregen van krachtsverlies van de benen en van tintelingen in de handen en onderbenen. Bij neurologisch onderzoek vind je zwakte van de pols- en vingerextensoren en van de knijpkracht. Er is proximale zwakte van de beenspieren en daarnaast heeft zij voethefferszwakte. Zij loopt met klapvoeten. Er is een areflexie en er zijn gevoelsstoornissen distaal van de polsen en knieën. EMG onderzoek toont: vertraagde zenuwgeleidingstijden. Liquoronderzoek toont: geen cellen en een verhoogd totaal eiwit. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? a chronisch inflammatoire demyeliniserende polyneuropathie (CIDP) b Guillain-Barré syndroom (GBS) c multifocale motore neuropathie (MMN) d vasculitis neuropathie
A Progressieve klachten over een half jaar Symmetrische spierzwakte in armen en benen, zowel proximaal als distaal Voethefferszwakte en klapvoet Distaal sensibele stoornissen (tintelingen) Areflexie Vertraagde zenuwgeleiding op EMG (demyelinisatie) Hoog eiwit, geen cellen in liquor (“albuminocytologische dissociatie”) Dit is klassiek beeld van CIDP. Waarom niet de andere opties? b. Guillain-Barré syndroom (GBS) ➤ Acute of subacute presentatie (dagen–weken), geen progressie over maanden ➤ Past niet bij dit chronische beloop c. Multifocale motore neuropathie (MMN) ➤ Alleen motorische uitval, géén sensibele klachten ➤ Vaak asymmetrisch; hier is het symmetrisch met duidelijke gevoelsstoornissen d. Vasculitis neuropathie ➤ Meestal asymmetrisch en acuut/subacuut ➤ Vaak pijnlijk, en geen typische demyeliniserende afwijkingen op EMG
70
Je bent eerstehulparts en onderzoekt een 76-jarige man die minder dan 2 uur geleden plotseling een verlamming van zijn rechter lichaamshelft heeft gekregen. Bij neurologisch onderzoek is de patiënt helder en spreekt normaal; de rechter mondhoek hangt af en er is krachtsverlies van de rechterarm MRC graad 4 proximaal en MRC graad 2 distaal. Aan het rechterbeen is er een latente parese. De voetzoolreflex is rechts indifferent en links normaal. Lees onderstaande beweringen over de voetzoolreflex: 1. Een indifferente voetzoolreflex is altijd pathologisch. 2. Bij de patiënt uit deze casus is de rechter voetzoolreflex pathologisch. Welke beweringis of welke zijn juist? A alleen 1 B alleen 2 C 1 en 2 D geen
B
71
Een jongen van 14 jaar heeft al enkele jaren bijzondere aanvallen. Deze treden altijd op in zijn slaap, meerdere malen per week, midden in de nacht. Hij maakt dan hevige trappende, fietsende bewegingen met zijn benen gedurende 20 seconden, komt dan overeind zonder duidelijk wakker te zijn en valt dan weer in slaap. Zijn ouders worden vaak wakker van het lawaai. Er wordt een nachtelijk EEG gemaakt en het blijken focale epileptische aanvallen. Waar zal het epileptisch focus het meest waarschijnlijk gelokaliseerd zijn? A Occipitaal B Frontaal C Temporaal D Parietaal
B
72
Welke niet-medicamenteuze behandelingen kunnen overwogen worden als het niet lukt een patient met anti-epileptica aanvalsvrij te krijgen? (3p)
ketogeen dieet, epilepsiechirurgie, nervus-vagusstimulatie en diepe hersenstimulatie.
73
Lees de volgende twee beweringen over het selectiviteitsfilter van K+ kanalen: 1. Kaliumionen zijn omgeven door watermoleculen als ze door het selectiviteitsfilter van een kaliumkanaal bewegen. 2. Het selectiviteitsfilter van een kaliumkanaal kan meer dan één kaliumion tegelijk bevatten. Welke bewering is of welke zijn juist? A alleen 1 B alleen 2 C 1 en 2 D geen
B
74
Het receptieve veld van een off-center retinale ganglion cel heeft een center-surround structuur. In een experiment laat je relatief meer licht vallen op de surround dan op het centrum van dit receptieve veld. Wat gebeurt er met de activiteit van deze retinale ganglion cel? A Deze cel zal meer actiepotentialen gaan afgeven. B Deze cel zal minder actiepotentialen gaan afgeven. C Deze cel zal gaan depolariseren. D Deze cel zal gaan hyperpolariseren
A Off-center ganglioncellen in het netvlies: Hebben een inhiberend centrum (licht onderdrukt activiteit) En een exciterende surround (licht verhoogt activiteit) Met andere woorden: Licht op het centrum → onderdrukt de celactiviteit Licht op de surround → stimuleert de celactiviteit
75
Waar in de stroom van de visuele informatieverwerking worden voor het eerst zenuwcellen gevonden die gevoelig zijn voor dispariteit? A Retina B Lateraal Geniculate nucleus (LGN) C Primaire visuele schors (V1) D V4 E MT/V5
C
76
Bij een visuele stimulus verander je langzaam de golflengte van het licht van violet via blauw en groen naar rood, maar je houdt daarbij de lichtintensiteit constant. Hoe zullen de veranderingen van membraanpotentiaal van de fotoreceptoren zich manifesteren? A Van zowel kegeltjes als staafjes verandert de mebraanpotentiaal niet. B Van de staafjes verandert de membraanpotentiaal wel, maar van de kegeltjes verandert de membraanpotentiaal niet. C Van sommige fotoreceptoren verandert de membraanpotentiaal wel, maar van sommige fotoreceptoren verandert de membraanpotentiaal niet. D Van de kegeltjes verandert de membraanpotentiaal wel, maar van de staafjes verandert de membraanpotentiaal niet. E Van zowel kegeltjes als staafjes verandert de membraanpotentiaal.
E
77
De activiteit van een retinale ganglion cel codeert de golflengte van het licht dat op kegeltjes valt. Deze activiteit wordt uiteindelijk door de hersenen omgezet in een waarneming van kleur. 1. Op welke wijze codeert de retinale ganglion cel de golflengte? (2p) 2. Hoe is dit anders bij rood-groen kleurenblindheid? (2p)
1. De ganglion cel vergelijkt de activiteit die het licht opwekt in verschillende type kegeltjes (2p). 2. Bij kleurenblinden zijn dit dezelfde soort kegeltjes (2p).
78
Een 18-jarige student heeft ’s nachts een klap op zijn linker oog gekregen en zegt nu slechter te zien. Bij onderzoek vind je een cornea erosie, maar je weet niet zeker of dit het wazige zien voldoende verklaart, dus voer je de swinging flashlight test uit om een relatief afferent pupil defect (RAPD) te kunnen vaststellen. Lees onderstaande 3 beweringen over het relatief afferent pupil defect (RAPD): 1. Wanneer het aangedane oog wordt belicht, worden beide pupillen nauw maar niet volledig. Dit wordt veroorzaakt door een probleem in de afferente baan. 2. De efferente baan bij het testen van het RAPD wordt onder andere gevormd door het ganglion ciliaris en de n. oculomotorius. 3. Het RAPD is ook te testen bij lage visus veroorzaakt door cataract of een amblyopie. Welke bewering over het relatief afferent pupil defect is of welke zijn juist? A alleen 1 B alleen 2 C alleen 3 D alleen 1 en 2 E alleen 1 en 3 F alleen 2 en 3 G 1, 2 en 3 H geen
G Bij belichting van het aangedane oog komt er minder lichtsignaal binnen, waardoor de consensuele en directe pupilreactie zwakker is dan bij het gezonde oog. Dit is een probleem in de afferente (sensorische) baan, dus deze bewering klopt De efferente (motorische) pupilreactiebaan loopt via: Edinger-Westphal-kern → n. oculomotorius (n. III) → ganglion ciliare → n. ciliares breves → m. sphincter pupillae
79
Noem vier complicaties van oorchirurgie voor cholesteatoom. (3p)
Laesie N VII Liquor lekkage door laesie tegmen tympani. Als gevolg hiervan kan meningitis of hersenabces ontstaan Laesie Chorda tymani Laesie evenwichtsorgaan, door openboren van een van de kanalen, gevolg duizeligheid en doofheid. Perceptief gehoorverlies door manipulatie aan de gehoorbeentjes, Laesie sinus sigmoïdeus of bulbus jugulare, wanneer deze in het middenoor ligt.
80
Beschrijf de onderdelen van een Cochleair implantaat en ligt de werking toe.
Uitwendig deel bestaat uit: Een microfoon, voor opvang geluid Spraakprocessor voor digitaliseren spraaksignaal Zendspoel voor communicatie met inwendig deel Magneet voor de positionering van de in en uitwendige spoel tov elkaar Inwendig deel bestaat uit: Magneet voor de positionering van de in en uitwendige spoel tov elkaar Ontvangspoel, die het gedigitaliseerde signaal ontvangt Electrode die in de cochlea geplaatst wordt en de N VIII stimuleert, en hierbij gebruik maakt van de tonotopie van de cochlea en de N VIII. Van belang is dat de gehoorzenuw goed werk
81
Axonen in de piramidebaan maken contact met een groot aantal motorische celgroepen. Welke celgroep hoort daar niet bij? A de nucleus ambiguus B de nucleus facialis C de nucleus hypoglossus D de nucleus abducens
D
82
Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 46-jarige man met blanco voorgeschiedenis die acuut pijn in zijn rug heeft gekregen bij het omspitten van zijn moestuin. Nu een dag later heeft hij uitstralende pijn in zijn linkerbeen. De pijn straalt uit, vooral bij drukverhogende momenten, over het frontolaterale bovenbeen en knie naar het anteromediale onderbeen en de mediale malleolus en de binnenzijde van de voet en de grote teen. In dit gebied geeft de patiënt ook aan een wat doof gevoel te hebben. De kniepeesreflexen zijn +2/-2, de achillespeesreflexen zijn +1/+1, de voetzoolreflexen tonen beiderzijds een flexierespons. Er is geen spierzwakte. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? A Radiculair syndroom wortel L4 door een HNP tussen wervel L3 en L4 B Radiculair syndroom wortel L4 door een HNP tussen wervel L4 en L5 C Radiculair syndroom wortel L5 door een HNP tussen wervel L4 en L5 D Radiculair syndroom wortel L5 door een HNP tussen wervel L5 en S1 E Radiculair syndroom wortel S1 door een HNP tussen wervel L5 en S1 F Radiculair syndroom wortel S1 door een HNP tussen wervel S1 en S2
A
83
Je bent neuroloog. Een 56-jarige man komt op je spreekuur omdat hij sinds een half jaar minder kracht heeft in zijn armen en handen. Tillen gaat moeilijk en hij kan niet goed meer zijn jas aan een haak hangen of iets bovenhands uit een keukenkastje pakken. Bij navraag gaat het lopen ook wat slechter, hij struikelt soms over zijn voeten. De laatste maanden verslikt hij zich vaker. Het gevoel is normaal. Bij onderzoek is er een milde aangezichtszwakte en zwakte van de nekbuigers. Er is asymmetrische zwakte aan de armen zowel proximaal als distaal en rechts meer dan links, waarbij hij zijn rechterarm niet verder dan 90 graden kan heffen. Er is een voetheffersparese links. Er is uitgebreide atrofie van de schoudergordel, bovenarmen en kleine handspieren rechts meer dan links. Er zijn fasciculaties in de schoudergordel en ook in beide benen zichtbaar. De reflexen zijn symmetrisch zeer levendig en de voetzoolreflex is volgens Babinski beiderzijds. In je differentiaaldiagnose overweeg je een aandoening van de voorhoorn. Lees de volgende twee beweringen met betrekking tot aandoeningen van de voorhoorn: 1. De asymmetrische verdeling van de spierzwakte kan goed passen bij een voorhoornaandoening. 2. De levendige reflexen en voetzoolreflexen volgens Babinski passen niet bij een aandoening van de voorhoorn. Welke bewering is of welke zijn juist? A alleen 1 B alleen 2 C 1 en 2 D geen
A
84
Een 18-jarige jongen is de afgelopen jaren lastiger gaan lopen. Hardlopen heeft hij nooit echt goed gekund. Hij voelt de grond onder zijn voeten goed. Hij is geadopteerd en over zijn familie is niet veel bekend. Bij neurologisch onderzoek heeft hij opvallend dunne onderbenen en holvoeten. De Achillespeesreflexen zijn afwezig. EMG: vertraagde zenuwgeleidingssnelheden. Welke aandoening is het meest waarschijnlijk en welk onderzoek is behulpzaam om de diagnose te stellen? A Hereditaire polyneuropathie – DNA onderzoek naar HMSN type 1 B Distale spinale spieratrofie – DNA onderzoek naar mutatie in SMN gen C Distale myopathie – spierbiopt en DNA onderzoek naar distale myopathie D Ziekte van Duchenne – CK en DNA onderzoek naar dystrofinopathie
A Holvoeten (pes cavus) en dunne onderbenen ("ooievaarsbenen") → klassiek teken van chronische motorische polyneuropathie
85
Lees de onderstaande beweringen over visuomotore integratie bij neurodegeneratie. 1. Patiënten met de ziekte van Alzheimer tonen vertragingen bij de start en uitvoering van doelgerichte handbewegingen. 2. Patiënten met de ziekte van Parkinson hebben moeite met het onderdrukken van reflexmatige oog- en handbewegingen. Welke bewering is of welke zijn juist? A alleen 1 B alleen 2 C 1 en 2 D geen
C
86
Bij de keuze voor een medicijn voor epilepsie houd je rekening met eigenschappen van de epilepsie en eigenschappen van de patiënt. Welk medicijn is het minst geschikt bij een vrouw van 19 jaar met juveniele myoclonus epilepsie? A valproinezuur/valproaat B lamotrigine C levetiracetam D clobazam
A Hoewel valproaat zeer effectief is bij JME, is het vanwege het hoge risico bij zwangerschap het minst geschikt voor een 19-jarige vrouw.
87
Veel anti-epileptica werken door versterking van de synaptische inhibitie. De onderstaande drie middelen doen dat elk op een verschillende manier. Geef aan welk middel bij welk mechanisme hoort. A remmen GABA afbraak B verhogen affiniteit van GABA voor de GABAA receptor C remmen GABA transporter 1 Benzodiazepines 2 Tiagabine 3 Vigabatrine
Benzodiazepines verhogen de affiniteit van de receptor voor GABA. Het kanaal gaat al open staan bij lagere concentraties GABA, waardoor de inhibitie versterkt is. Vigabatrine leidt tot verhoging van de GABA-concentratie doordat het mitochondriale GABA transaminase wordt geremd. Dit enzym hoort GABA af te breken. Door remming van de afbraak blijft er meer GABA presynaptisch aanwezig en kan het langer zijn werking doen. Tiagabine heeft hetzelfde effect doordat het de natrium co-transporter remt die GABA van buiten naar binnen transporteert. GABA is langer aanwezig in de synaptische spleet en kan langer binden aan de receptoren, waardoor de inhibitie sterker wordt.
88
Het visueel systeem werkt over een groot bereik van lichtinsiteiten. Dit bereik is verdeeld in een aantal delen: scotopisch, mesopisch en fotopisch zien. Wat markeert de overgang van scotopisch zien naar mesopisch zien? (2p)
de drempelintensiteit (1p) waarbij kegeltjes actief worden (1p)
89
Wat is cholesteatoom?
Keratinevormende matrix, (1/2 p) meestal uitgaand van het trommelvlies, (1/2 p) met stapeling van keratine, (1/2 p) gelokaliseerd in het middenoor en mastoid, (1/2 p) en ontsteking (1/2p) van mucosa (1/2p) en onderliggend bot (1/2p) leidend tot osteolyse (1/2p)
90
De laterale vestibulospinale banen (LVST) dragen bij aan houdingscorrecties. 1. In welke kernen ontspringen deze banen? (1p) 2. Wat is de voornamelijk input? (1p) 3. Naar welke gebieden projecteren deze banen (noem er twee) en zijn deze projecties contralateraal of ipsilateraal? (2p) 4. Welke houdingscorrecties worden via deze projecties gestuurd? (1p)
1. Lateraal vestibulaire kernen (1p) 2. Voornamelijk otholieten (1p) 3. Nek, thoracale en lumbale segmenten (minimaal 2 noemen), (1/2p per goede max 1)) volledig ipsilateraal (1p) 4. Corrigeert balans (met name benen) voor hoofdbewegingen (1p)
91
Je bent neuroloog. Op je spreekuur komt een 67-jarige man met plotseling opgetreden dubbelzien en ptosis. Ook loopt hij niet stabiel. Nader onderzoek wijst op een oculomotorius parese rechts gecombineerd met nystagmus en een atactisch looppatroon. MRI toont een kleine focale lesie aan met een diameter van ongeveer 12 mm. Waar zou een dergelijk kleine laesie deze combinatie van problemen bij deze man kunnen veroorzaken? A motor cortex B ventrolaterale thalamus C mesencephalon D pons E medulla F cerebellum
C Pons bevat wel cerebellaire banen maar niet de nucleus oculomotorius die bevindt zich op het niveau van het mesencephalon.
92
Twee stellingen over spieren zijn: 1. De belangrijkste functie van extrafusale spiervezels is het meten van de spierlengte. 2. Spierspoeltjes worden efferent geïnnerveerd door γ-motorische neuronen. Welke stelling is of welke zijn juist? A alleen 1 B alleen 2 C 1 en 2 D geen
B De belangrijkste functie van de extrafusale spiervezels is spiercontractie
93
Flexie van de rechter wijsvinger wordt geïnitieerd door piramidecellen in de cerebrale cortex. Waar zijn deze neuronen gelegen? Deze neuronen zijn gelegen in het ... deel van de ... gyrus ...
Deze neuronen zijn gelegen in het centrale deel van de linker gyrus precentralis
94
Vanuit welk telencephaal hersengebied wordt de ‘Duchenne smile’ aangestuurd?
Gyrus cinguli
95
Welke drie van de onderstaande delen van het trigeminus systeem zijn betrokken bij de masseter reflex? A de nervus trigeminus B de ganglioncellen van het ganglion trigeminale C de nucleus mesencephalicus D de nucleus princeps van de n. trigeminus E de nucleus van de tractus spinalis van de n. trigeminus F de nucleus motorius van de n. trigeminus
A, C, F
96
Je bent neuroloog en onderzoekt een 83-jarige man die is binnen gebracht na een val van de trap. Op basis van het neurologisch onderzoek concludeer je dat er waarschijnlijk sprake is van een central cord laesie. Wat is meestal de lokalisatie van een central cord laesie? A cerebrum B cervicale myelum C thoracale myelum D lumbale myelum
B
97
Van welk bloedvat en in welke richting is dit angiogram?
a. carotis interna en lateraal.
98
Wat vindt je met name 5 graden naast de fovea?
Staafjes
99
Geef van de volgende zes structuren aan bij welk cijfer ze horen. Aditus ad antrum Opening voor de chorda tympani naar de middenoorholte Opening voor de nervus stapedius vanuit de nervus facialis Ovale venster Promontorium Ronde venster
Aditus ad antrum 4 Opening voor de chorda tympani naar de middenoorholte 7 Opening voor de nervus stapedius vanuit de nervus facialis 6 Ovale venster 10 Promontorium 8 Ronde venster 1
100
1. Geef een definitie van chronische otitis media. (1p) 2. Noem drie afwijkingen in het oor die door otitis media kunnen ontstaan. (3p)
1. middenoorinfectie waarbij irreversibele weefselschade is opgetreden. 2. Irreversibele veranderingen aan het middenoorslijmvlies osteomyelitis botresorptie gestoorde drukregulatie middenoor atrofie trommelvlies ankylose gewrichten gehoorbeentje cholesteatoom trommelvlies perforatie tympanosclerose
101
Welke houdingscorrecties worden via deze projecties gestuurd? via de mediale vestibulo-spinale banen
Hoofdstabilisatie door de vestibulo-collic reflex
102
Welke eigenschap wordt gebruikt om regular en irregular neuronen te classificeren?
Regelmatigheid van de vuurfrequentie
103
Kies de juiste alternatieven om onderstaande zinnen over reflexen kloppend te maken. Let op! Bij deze vraag worden alleen punten toegekend wanneer de vraag volledig juist beantwoord wordt. 1. Activatie van α-motorische neuronen leidt tot een ... van de activiteit in de Ia vezels van dezelfde spier 2. Activatie van γ-motorische neuronen leidt tot een ... van de activiteit in de Ia vezels van dezelfde spier
1. verlaging 2. verhoging
104
Kies de juiste alternatieven om onderstaande zin kloppend te maken. de ventrale ramus van nC4 bevat ... en wordt ... opgenomen in de plexus ...
motorische en sensibele vezels altijd cervicalis
105
Waarin onderscheidt gyrus cinguli aansturing van de facialis zich ten opzichte van gyrus precentralis aansturing van de facialis? (2p)
gyrus cinguli is emotioneel - bilateraal – vnl bovenste mimische spieren Gyrus precentralis is vrijwillig – contralateraal – vnl onderste mimische spieren
106
Welke bewering over de piramidebaan is of welke zijn juist? Sleep de beweringen aan de rechterkant naar de categorie 'juist' of 'onjuist' aan de linkerkant. A juist B onjuist 1 De piramidebaan is een efferente verbinding van motoneuronen in ruggenmerg en hersenstam. 2 De piramidebaan heeft in al zijn vezels zowel anterograad als retrograad axonaal transport. 3 De piramidebaan is voor een groot deel van zijn verloop onderdeel van de witte stof. 4 De piramidebaan maakt zowel monosynaptische als polysynaptische verbindingen met motoneuronen in ruggenmerg en hersenstam
A: 2, 3, 4 B: 1
107
Wat is de functie van de Muller cellen in de retina?
Regeneratie, bloed-retina barrière, helpen bij lichtgeleiding.
108
Benoem drie functies van de traanfilm. (3p)
1. Verzorgen van een glad oppervlak 2. Verzorgen van breking van het licht 3. Aanvoer zuurstof 4. Aanvoernutriënten 5. Afvoer vuil 6. Antibacterieel 7. Voorkomen uitdroging cornea
109
In welke richting is de drijvende kracht (‘driving force’) van K- en Na-ionen in de apicale en de basolaterale membraan van de haarcellen van het orgaan van Corti gericht?
Apicale membraan: Na binnen en K binnen Basale membraan: Na binnen en K buiten
110
Waarom is het belangrijk dat de transductiekanalen aan de uiteinden van de haarcellen in rust open zijn? A Om de scheiding van perilymfe en endolymfe te behouden. B Om haarcellen in staat te stellen hoofdbewegingen in beide richtingen te signaleren. C Om beweging van stereocilia in beide richtingen mogelijk te maken. D Zodat de neurotransmitter alleen wordt vrijgegeven wanneer stereocilia naar het kinocilium bewegen. E Om het afvuren van de vestibulaire zenuw alleen te vergemakkelijken wanneer het hoofd van positie verandert.
B
111
Je bent neuroloog en ziet een 79-jarige patient met gemetastaseerd prostaatcarcinoom. Hij heeft een metastase ter plaatse van thoracale 1 waarvoor hij is behandeld. Na 4 weken komt hij op het spreekuur van de neuroloog. Hij kan nog net los lopen met een breedbasisch atactisch gangspoor en circumductie van het linkerbeen. De proef van Romberg is negatief. De bewegingszin aan de grote teen beiderzijds is duidelijk minder. Bij de vootzoolreflex gaat de grote teen beiderzijds omhoog. 1. Deze patiënt heeft waarschijnlijk een overwegend sensibele ataxie aan de benen. 2. De patiënt heeft een piramidebaan syndroom beiderzijds. Welke van bovenstaande bewering is of welke zijn juist? A alleen 1 B alleen 2 C 1 en 2 D geen
C 1. De patiënt heeft waarschijnlijk een overwegend sensibele ataxie aan de benen. Bewegingszin verminderd aan de tenen wijst op verlies van diepe sensibiliteit (proprioceptie), wat past bij sensibele ataxie. Echter: Proef van Romberg is negatief, en dat maakt het minder typisch sensibel: bij sensibele ataxie wordt de Romberg meestal positief (instabiliteit bij sluiten van de ogen). Maar: breedbasisch gangspoor + proprioceptieverlies blijven sterke aanwijzingen voor sensibele ataxie. Deze bewering is grotendeels juist. 2. De patiënt heeft een piramidebaan syndroom beiderzijds. Babinski positief beiderzijds is een klassiek teken van pyramidebaanschade (UMN-laesie). Circumductie van het linkerbeen wijst op spasticiteit en verminderde dorsaalflexie → ook typisch pyramidaal. Deze bewering is duidelijk juist.
112
Wat is de dosering midazolam die je geeft bij een status epilepticus?
IV: 0,1 mg/kg Nasaal: 0,2 mg/kg
113
Wat is de glycinereceptor? A chloridekanaal B G-eiwit gekoppelde receptor (GPCR) C kaliumkanaal D kationkanaal E natriumkanaal
A
114
Benoem de vijf lagen van de cornea, in de juiste volgorde, beginnend aan de buitenkant.
Antwoord: 1. Epitheel 2. Membraan van Bowman 3. Stroma 4. Membraan van Descemet 5. Endotheel
115
Welk van de onderstaande klachten of afwijkingen komen niet voor bij een patiënt met cholesteatoom? A oorpijn B foetor van het oor C perceptief gehoorverlies D conductief gehoorverlies
A
116
Welke twee van de onderstaande vijf structuren staan met elkaar in verbinding via de ductus reuniens? A Sacculus B Scala media C Scala tympani D Scala vestibuli E Utriculus
A, B
117
Welke van de onderstaande structuren wordt niet geïnnerveerd door de bulbus olfactorius? A Amygdala B Entorinale schors (‘Entorhinal cortex’) C Piriforme schors (‘Pyriform cortex’) D Thalamus
D Amygdala → betrokken bij emotionele verwerking van geur. Piriforme schors → primaire reukschors. Entorinale cortex → interface met de hippocampus, betrokken bij geur-geheugen.
118
Welke uitval hebben patiënten met een syndroom van Brown-Séquard (halfzijdige laesie in het ruggenmerg).
Ipsilateraal gestoorde gnostische sensibiliteit en piramidebaansyndroom, contralateraal gestoorde vitale sensibiliteit. (Eventueel ipsilateraal hyperpathie op niveau van de laesie).
119
In de hersenstam verlopen vezels in de linker mediale lemniscus. Waar liggen de cellichamen van de vezels van deze vezelbundel (de linker mediale lemniscus)? A linker medulla oblongata B rechter medulla oblongata C linker thalamus D rechter thalamus E linker dorsale hoorn ruggenmerg F rechter dorsale hoorn ruggenmerg G linker spinaal ganglion H rechter spinaal ganglion
B Sensorische informatie uit het lichaam komt eerst binnen in het spinaal ganglion. Die info stijgt op via de dorsale kolommen (fasciculus gracilis en cuneatus) naar de ipsilaterale nucleus gracilis en cuneatus in de medulla oblongata. Daar vindt kruising plaats (decussatio lemniscorum). De vezels vormen daarna de mediale lemniscus, die vanaf dat punt contralateraal opstijgt naar de thalamus.
120
Bij een patiënt wordt geconstateerd dat er links uitval is van de sensibiliteit voor pijn en temperatuur in het aangezicht, terwijl in de rest van het lichaam de sensibiliteit voor pijn en temperatuur is uitgevallen aan de rechterzijde. Je bent coassistent en moet bepalen in welk gebied of welke gebieden een laesie gevonden kan worden. In welk gebied of welke gebieden kan bij deze patiënt een laesie gevonden worden? Let op! Meerdere antwoorden zijn juist A rechts in de medulla oblongata B links in de medulla oblongata C rechts in de pons D links in de pons E rechts in de thalamus F links in de thalamus
B en D
121
Wat is niet een verschil tussen Golgi-sensoren en spierspoeltjes? A Golgi-sensoren staan in serie met de spier geschakeld, spierspoeltjes parallel. B Afferente informatie van Golgi-sensoren gaat via Ib vezels, van spierspoeltjes via Ia. C Golgi-sensoren geven informatie over spierspanning, spierspoeltjes over spierlengte. D Golgi-sensoren geven informatie over de stand van een gewricht, spierspoeltjes niet.
D
122
Welk van de volgende klachten past niet bij een TIA in het a. carotis stroomgebied? A een taalstoornis B dubbelzien C zwakte in de linker lichaamshelft D kortdurende blindheid aan één oog
B Dubbelzien wijst meestal op een hersenzenuwstoornis (n. oculomotorius, trochlearis of abducens) of op hersenstamdisfunctie Dat hoort bij een vertebrobasillair stroomgebied (posterieur), niet bij het carotisgebied
123
Epileptische aanvallen kunnen verschillende oorzaken hebben. Twee oorzaken die belangrijk zijn om te onderscheiden zijn een acuut symptomatische epileptische aanval en een niet-acuut symptomatische aanval. Sleep onderstaande beschrijvingen naar het juiste vakje. A Acuut symptomatische epileptische aanval B Niet acuut symptomatische epileptische aanval 1 Een jongen van 4 jaar krijgt een tonisch clonische aanval. Hij had ervoor 40 graden koorts, onderzoek laat zien dat hij een pneumococcen meningitis heeft 2 Een 20 jarige vrouw krijgt een gegeneraliseerde epileptische aanval na een feest waarop ze pillen heeft genomen en 3 liter water heeft gedronken 3 Een jongen van 9 jaar krijgt ’s avonds een tonisch clonische aanval. Ouders vertellen dat hij al een jaar regelmatig aanvallen heeft van schokken rond de mond, kwijlen en niet kunnen spreken. 4 Een 19 jarig meisje krijgt een gegeneraliseerde epileptische aanval in de ochtend na een toetsweek waarin ze weinig heeft geslapen. Zij is bekend met myoclonieen in de ochtend in het kader van een juveniele myoclonus epilepsie.
Acuut symptomatische epileptische aanval Een 20 jarige vrouw krijgt een gegeneraliseerde epileptische aanval na een feest waarop ze pillen heeft genomen en 3 liter water heeft gedronken Een jongen van 4 jaar krijgt een tonisch clonische aanval. Hij had ervoor 40 graden koorts, onderzoek laat zien dat hij een pneumococcen meningitis heeft Niet acuut symptomatische epileptische aanval Een 19 jarig meisje krijgt een gegeneraliseerde epileptische aanval in de ochtend na een toetsweek waarin ze weinig heeft geslapen. Zij is bekend met myoclonieen in de ochtend in het kader van een juveniele myoclonus epilepsie. Een jongen van 9 jaar krijgt ’s avonds een tonisch clonische aanval. Ouders vertellen dat hij al een jaar regelmatig aanvallen heeft van schokken rond de mond, kwijlen en niet kunnen spreken.
124
De membraanpotentiaal tijdens de undershoot van de actiepotentiaal is normaal gesproken gelijk aan/negatiever dan/positiever dan de evenwichtspotentiaal voor chloride ionen (ECl).
Negatiever dan. K⁺ = –90 mV (stroomt naar buiten) Na⁺ = +60 mV (stroomt naar binnen) Cl⁻ = –65 mV (stroomt naar binnen)
125
Het trommelvlies en gehoorbeentjes transformeren het geluid. Wanneer ze niet goed werken ontstaat een conductief gehoorverlies. Hoever kan het conductieve gehoorverlies oplopen bij patienten met een niet-functionerend middenoorsysteem?  A 20- 30 dB B 30- 40 dB C 40- 50 dB D 50-60 dB
D
126
Bekijk de volgende twee stellingen over de middenoorreflex. 1. Bij een luid geluid in het linkeroor vindt contractie van de rechter m. stapedius plaats. 2. De middenoorreflex verloopt via de mediale bovenste olijfkern (MSO). Welke van bovenstaande stellingen is of zijn juist?
1. juist 2. onjuist De stapediusreflex is bilateraal: Een luid geluid in één oor (bijv. links) activeert beide n. facialis (VII)-zenuwen → beide m. stapedius trekken samen. Doel: Bescherming tegen harde geluiden door het dempen van de overbrenging via de stijgbeugel (stapes). Stelling 2: is onjuist. De middenoorreflex verloopt via de: cochleaire kernen -> nucleus olivaris superior PARS MEDIAAL (maar niet de MSO specifiek) -> projectie naar beide nucleus nervi facialis -> activatie van de m. stapedius.
127
Je bent SEH arts en ziet op de spoedeisende hulp een 43-jarige man met blanco voorgeschiedenis. Hij heeft sinds de ochtend langzaam ontstane hevig draaiduizeligheid met misselijkheid en braken. De monitor toont een licht verhoogde bloeddruk (139/86mmHg), met een bradycardie tijdens braken. Bij onderzoek ligt hij met gesloten ogen doodstil op bed. Er is een 3e graad horizontaal rotatoire nystagmus met horizontale snelle fase naar rechts. Met de Frenzelbril op wordt hij nog beroerder en ziet u de nystagmus toenemen. De head impulse test staat hij u niet toe. Overig neurologisch onderzoek toont geen afwijkingen. 1. Zijn de klachten centraal of perifeer? (1p) 2. Welke anatomische structuur is aangedaan? (1p) 3. Welke zijde is aangedaan? (1p) 4. Waarom is deze structuur en zijde aangedaan? (2p) 5. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? (1p)
1. Perifeer (vestibulair syndroom) 2. n. vestibularis 3. Links 4. Vanwege (1) de horizontaal/ rotatoire nystagmus en (2) de fixatie suppressie, (3) de snelle horizontale slag naar rechts. 5. Neuritis vestibularis.
128
Er zijn twee soorten haarcellen in het vestibulaire systeem, type I en type II. ​ 1. Welke elektrofysiologisch eigenschap kan worden gemeten van de afferenten om het haarceltype te bepalen? (1p) 2. Leg uit waarom er wordt gedacht dat de type I-cellen later in de evolutie zijn ontstaan dan type II-cellen? (2p)
1 Regelmaat van de afferent vuurfrequentie (1p). 2 De overgang van water naar land veroorzaakte bewegingen met een veel hogere frequentie (1 pt). Type I-cellen kunnen beter de hoog frequenties van bewegingen coderen (2p).
129
Welke van onderstaande stelling(en) over de selectiviteit van olfactorische neuronen is/zijn juist? De meeste primaire olfactorische neuronen (‘olfactory sensory neurons’) brengen meerdere typen reukreceptoren tot expressie Binnen één glomerulus in de bulbus olfactorius reageren de meeste olfactorische neuronen op dezelfde geurmoleculen De meeste primaire olfactorische neuronen (‘olfactory sensory neurons’) zijn gevoelig voor een groot aantal verschillende vluchtige stoffen
Onjuist Juist Juist
130
Vitale informatie van de linker lichaamshelft stijgt op in de fasciculus anterolateralis. Waar liggen de cellichamen van de in deze fasciculus verlopende vezels? A in een links gelegen spinaal ganglion B in een rechts gelegen spinaal ganglion C in de linker dorsale hoorn D in de rechter dorsale hoorn E links in de medulla oblongata F rechts in de medulla oblongata
D Hij kruist natuurlijk al in het ruggenmerg: dus daar is de eerste synaps.
131
Welke van onderstaande motorkernen in de hersenstam zijn beschadigd door afsluiting van de art. spinalis anterior? A nucleus hypoglossus B nucleus ambiguus C nucleus facialis D nucleus abducens
A Hypoglossus en ambiguus bevinden zich op medulla niveau. De andere twee op het niveau van de pons.
132
1. Welke celtype vormt de bloedhersenbarrière? (2p) 2. Welk onderdeel van deze cellen speelt hierbij een essentiële rol? (2p)
Endotheelcellen Tight junctions
133
Welke hersenzenuwen vervoeren parasympatische vezels?
n. vagus, n. facialis, n. oculomotorius, n. glossopharyngeus.
134
Welke van onderstaande bewering is of welke zijn juist? Let op! Meerdere antwoorden kunnen juist zijn. A Mu-ritme kan verdwijnen door over de contralaterale hand te strijken B Het occipitale ritme kan tot verdwijnen worden gebracht door de ogen te sluiten C Delta-activiteit kan zowel van cerebrale origine zijn als berusten op artefacten D Bij hersendood is er geen cerebrale activiteit op het EEG te zien
A, C, D Het mu-ritme is een rustactiviteit over de sensorimotorische cortex (8–13 Hz). Het verdwijnt bij beweging of zelfs passieve stimulatie van de tegenovergestelde lichaamshelft (bijv. strijken over de contralaterale hand). Ogen sluiten activeert juist het occipitale alfaritme (8–13 Hz). Het verdwijnt juist bij ogen openen of visuele prikkels. Delta-activiteit (0.5–4 Hz) is normaal bij diepe slaap of hersenschade. Maar artefacten (zoals beweging, zweten, ademhaling, elektrische storing) kunnen ook deltafrequente signalen opwekken.
135
In de ILAE is afgesproken dat er drie situaties zijn waarin je bij een patiënt de diagnose epilepsie mag stellen. Noem er hiervan tenminste twee.
1. Een patiënt die meer dan één niet acuut-symptomatische epileptische aanval heeft gehad met meer dan 24 uur tussentijd 2. Een patiënt heeft één acuut symptomatische epileptische aanval gehad met een ingeschatte hoge herhalingskans op een volgende aanval (>60% in de komende 10 jaar) 3. Als er sprake is van een epilepsiesyndroom
136
Hoe wordt de retina van voedingsstoffen en zuurstof voorzien? A voornamelijk via het retinale pigment epitheel B voornamelijk via de arteria centralis retinae C voornamelijk via het kamervocht D voornamelijk via de arteria ciliaris
B
137
Necrotiserende otitis externa is een ernstig ziektebeeld dat vooral bij oudere diabetes patiënten wordt gezien. Wat is de gebruikelijke verwekker? A aspergillus B staphylococcus epidermidis C pseudomonas aeruginosa D staphylococcus aureus
C
138
1. Afwezigheid van een expliciete draaisensatie sluit een perifeer vestibulair syndroom uit. 2. Draaiduizeligheidsklachten die toenemen bij bewegen zijn pathognomonisch voor een aandoening van het perifere vestibulaire systeem. Welke van bovenstaande stelling is of welke zijn juist? A alleen 1 B alleen 2 C 1 en 2 D geen
D
139
Je bent huisarts. Je wordt geroepen bij een 80-jarige man die plots last heeft gekregen van draaiduizeligheid, dronken spraak en een gestoorde coördinatie. Bij neurologisch onderzoek vind je een nauwere pupil rechts, een geringe ptosis rechts, een nystagmus, een pijnzinstoornis rechts in het gelaat en links op de romp en ledematen en een gestoorde coördinatie van de rechter lichaamshelft. Je denkt aan een beroerte en stuurt de patiënt met spoed naar de neuroloog. Welke van de volgende uitspraken is juist? Let op! Meerdere antwoorden kunnen juist zijn. A er is een Horner syndroom rechts B er is hemi-ataxie rechts C er is een alternerende sensibiliteitsstoornis
A, B, C Een alternerende sensibiliteitsstoornis is een neurologisch patroon waarbij de sensibiliteit verstoord is aan één kant van het gezicht, en tegelijk aan de andere kant van het lichaam. Dit wijst bijna altijd op een laesie in de hersenstam.
140
Een 16-jarige jongen is de afgelopen jaren lastiger gaan lopen. Hardlopen heeft hij nooit echt goed gekund. Er zijn geen gevoelsstoornissen. Hij is geadopteerd en over zijn familie is niet veel bekend. Bij neurologisch onderzoek heeft hij opvallend dunne onderbenen en holvoeten. De Achillespeesreflexen zijn afwezig. EMG: duidelijk vertraagde zenuwgeleidingssnelheden. Welke aandoening is het meest waarschijnlijk, en welk onderzoek is behulpzaam op de diagnose te stellen? A distale spinale spieratrofie – DNA onderzoek naar mutatie in SMN gen B distale myopathie – spierbiopt en DNA onderzoek naar distale myopathie C ziekte van Duchenne – CK en DNA onderzoek naar dystrofinopathie D hereditaire polyneuropathie – DNA onderzoek naar HMSN type 1
D Langzaam progressief lopen Aandoening is chronisch en progressief, sinds jeugd aanwezig Nooit goed kunnen hardlopen Vaak vroeg symptoom bij HMSN (zwakte distale spieren) Dunne onderbenen Atrofie van distale spieren, typisch voor HMSN Holvoeten (pes cavus) Klassiek orthopedisch teken bij HMSN Afwezige Achillespeesreflexen Aantasting van perifere zenuwen Vertraagde zenuwgeleiding (EMG) Wijst op demyeliniserende neuropathie, past bij HMSN type 1
141
Wat verwacht je te vinden met betrekking tot de dubbelbeelden bij neurologisch onderzoek bij uitval van de n. VI? A dubbelbeelden zijn verticaal en gekruist B dubbelbeelden zijn verticaal en ongekruist C dubbelbeelden zijn horizontaal en gekruist D dubbelbeelden zijn horizontaal en ongekruist
D
142
Waarom is het belangrijk dat kaliumkanalen van de vestibulaire haarcellen in rust open staan? A Om de scheiding tussen perilymfe en endolymfe te handhaven. B Om zowel een toename als een afname van afferente zenuwactiviteit te kunnen genereren. C Om beweging van stereocilia in beide richtingen toe te staan. D Zodat neurotransmitter alleen wordt vrijgegeven indien stereocilia naar het kinocilium bewegen.
B
143
Je bent KNO-arts en ziet een 62-jarige man met éénzijdige slechthorendheid rechts. Je hebt een recent audiogram waarop rechts een perceptief gehoorverlies van 50 dB te zien is. Links is het gehoor normaal. Welke mogelijkheden heb je om de handicap te verminderen?  A achter het oor gedragen luchtgeleidingstoestel rechts B reconstructie gehoorbeenketen rechts C cochleaire implantatie rechts D plaatsen van een trommelvliesbuisje rechts
A
144
Een 80-jarige patiënt struikelt over een prullenbak. Niet gezien. Maar als hij een week later nog eens over de stofzuiger struikelt, vindt zijn vrouw het tijd voor een bezoek aan de oogarts. Hij heeft geen pijn aan het oog. Hij rookt niet, heeft geen hoge bloeddruk en geen diabetische retinopathie. De gezichtsscherpte is goed. Bij het gezichtsveldonderzoek blijkt hij aan beide ogen een scotoom onder in het gezichtsveld te hebben. Vreemd, zegt de patiënt, want ik heb geen enkele verandering van het zicht bemerkt. Wat is de meest waarschijnlijke verklaring voor het klinisch beeld van deze patiënt? A anterieure ischemische opticus neuropathie B acuut glaucoom C chronisch glaucoom D netvliesloslating bovenin
C
145
Waar liggen de verschillende kernen van de hersenzenuwen?
Mesencephalon: - Oculomotorius - Trochlearis - Trigeminus Pons - Trigeminus - Abducens - Facialis - Cochlearis - Vestibularis Medulla oblongata: - ambiguus - hypoglossus - vagus
146
Wat wordt aangeduid met A op dit plaatje?
substantia nigra
147
1. In welke anatomische 'ruimte' bevindt deze bloeding zich? (1p) 2. Rond welke vasculaire structuur is de bloeding voornamelijk gelokaliseerd? (1p) 3. Bij welk type hersenbloeding past dit beeld? (1p)
1. Bloed in de subarachnoïdale ruimte (1p) 2. rond de cirkel van Willis (1p) 3. subarachnoidale bloeding (SAB) (1p)
148
Hieronder staan vier veranderingen in de eigenschappen van een ionkanaal genoemd, die elk het gevolg kunnen zijn van een genetische mutatie. Bij welke verandering in de kanaaleigenschappen is de kans op epilepsie het hoogst? A als activatie van K+ kanalen bij negatievere potentialen plaatsvindt B als activatie van Na+ kanalen bij positievere potentialen plaatsvindt C als inactivatie van Na+ kanalen bij negatievere potentialen plaatsvindt D als K+ kanalen langzamer deactiveren
D
148
Welke van de onderstaande zenuwen loopt door de sinus cavernosus? A n. abducens B n. opticus C n. facialis D n. mandibularis
A
149
Wat is er bijzonder aan de piriforme cortex ten opzichte van andere (neo)corticale gebieden? A De neuronen in de piriforme cortex vuren geen actiepotentialen B De piriforme cortex bevat meer interneuronen dan pyramidaalneuronen C De piriforme cortex bevat slechts drie lagen i.p.v. vijf tot zes. D De piriforme cortex projecteert niet naar de thalamus
C
150
Bekijk de volgende twee stellingen over de organisatie van de motorische schors in mensen. 1. Stimulatie van de motorische schors met een elektrode leidt vaak in het geheel niet tot een beweging. 2. Aan weerszijden van de regio die leidt tot handbewegingen liggen regio’s die leiden tot beweging van de pols/elleboog/schouder. Welke stelling is of welke zijn juist? A alleen 1 B alleen 2 C 1 en 2 D geen
C
151
Je bent arts-assistent Neurologie. Je ziet een 78-jarige vrouw op de Spoedeisende Hulp in verband met acuut ontstane problemen met het spreken. Bij het neurologisch onderzoek valt je op dat ze ernstige woordvindstoornissen heeft. Als je haar vraagt om met haar rechter wijsvinger naar het plafond te wijzen, dan lijkt ze die opdracht niet te begrijpen. Benoem zo precies en volledig mogelijk van welk neurologisch symptoom hier sprake is.
Globale of motore en sensibele afasie
152
Welke bevindingen bij neurologisch onderzoek kunnen helpen te differentiëren tussen een centrale of perifere lokalisatie van een neurologisch probleem? Let op! Meerdere antwoorden kunnen juist zijn. A aanwezigheid van een parese B aanwezigheid van sensibele stoornissen C pathologische voetzoolreflexen D een sensibel niveau op de romp E fasciculaties F verhoogde spiertonus
C, D, E, F Een sensibel niveau is typisch voor een spinale laesie (bv. dwarslaesie). Wijst dus op een centrale (ruggenmerg) oorzaak.
153
De twee vestibulaire organen, bestaande uit een combinatie van halfcirkelvormige kanalen en otolietorganen, liggen gespiegeld ten opzichte van elkaar en beiden voorzien het zenuwstelsel van informatie over hoofdbeweging en -oriëntatie. 1. Geef twee voordelen die worden verkregen door input van twee vestibulaire organen te hebben ten opzicht van één orgaan. (2p) Binnen elk orgaan wordt in rust een afferente vuurfrequentie van 100 spikes/s geproduceerd. 2. Wat is het voordeel van 100 spikes/s in rust ten opzicht van 0 spikes/s. (1p)
1. Verhoogde resolutie van bewegingsinformatie door het duw-trek verhouding. (1p) In het geval van unilateraal vestibulair verlies blijft er een tweede intact systeem over om informatie te verschaffen over hoofdbeweging. (1p) 2. De haarcel kan toenames als afnames aan te geven in afferente vuurfrequentie, waardoor informatie wordt verstrekt over hoe het hoofd in beide richtingen beweegt. (1p)
154
Welke van onderstaande toonfrequenties zal voor een 22-jarige vrouw met normaal gehoor wel goed hoorbaar zijn, maar voor een 72-jarige vrouw vrijwel zeker niet? A 32 Hz B 200 Hz C 4 kHz D 16 kHz E 32 kHz
D
155
Je kijkt met een otoscoop in een gezond oor. Omdat het trommelvlies transparant is, zie je de stijgbeugel in het middenoor. Achter welk kwadrant van het trommelvlies zou je de stijgbeugel verwachten? A achter-boven B voor-boven C achter-onder D voor-onder
A