Week 6 Flashcards

(39 cards)

1
Q

Welke verschillende gebieden zijn er in de somatosensibele cortex?

A

1 en 3b verzorgen de input van de huid en gebied 2 en 3a verzorgen proprioceptieve informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Neem je alles waar wat binnen komt?

A

Nee, daarnaast kan het pathologische zijn als je iets waarneemt wat niet ontvangen wordt (zoals bijv. bij schizofrenie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welk niveau stop het ruggenmerg?

A

L1 vanaf dat niveau alleen nog vezels: cauda equina.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe heet de relatieve stijging van het ruggenmerg in de wervelkolom?

A

Ascendens medullae.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar gaan de dorsale rami naartoe en waar gaan de ventrale rami naartoe?

A

Dorsaal naar de nek en rug (bevat geen plexus), ventraal gaat naar de thorax, buik en armen en benen (bevat wel plexi).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe komt de gnostische informatie van de benen en armen?

A

Via de fasciculus cuneatus en gracilis: gracilis is van de benen en cuneatus is van de armen. Cuneatus ligt meer lateraal en gracilis meer mediaal. De gnostische info loopt dorsaal en kruist in de medulla en loopt dan in de leminsci medialis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe heet de tractus waardoor vitale info naar de hersenen gaat?

A

tractus spinothalamicus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke receptoren zitten er in de huid en wat zijn de kenmerken?

A

Gnostisch
- Merkel: klein receptief veld: langzame adaptatie
- Meissner: klein receptief veld: snelle adaptatie
- Pacini: groot receptief veld: snelle adaptatie
- Ruffini: groot receptief veld; langzame adaptatie
Vitaal:
- vrije zenuwuiteinden.
Snel adaptatie wordt alleen actief bij verandering van prikkels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat speelt een rol bij mechanische receptoren?

A

Piezo-eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het gevolg van een groter receptief veld?

A

Je weet minder nauwkeurig waar de prikkel vandaan komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de kenmerken van een CTS?

A

Drukneuropathie van de n. medianus door lig. transversum. Sensibiliteitstoornis vinger: dig. 1-3 en deels 4. Tintelingen, nachtelijke pijn, erger na inspanning, opgezwollen vingers in de ochtend. Wordt beter na wapperen met de handen. Risicofactoren: zwangerschap, DM, ouderdom, vrouw. Diagnostiek: EMG of echo (> 11 mm is afwijkend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de opbouw van een perifere zenuw?

A

Epineurium, met daarin bloedvaten en zenuwbundels omgeven door perineurium. In die bundels zitten verschillende zenuwvezels met ook bloedvaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke typen zenuwvezels zijn er?

A

C: niet gemyeliniseerd: pijn en temp
A-delta: dun gemyeliniseerd: pijn en temp
A-beta: dik gemyeliniseerd: gnostisch
Ia: dik gemyeliniseerd: spierspoeltje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de functie van een myelineschede?

A

Snel voortgeleiding actiepotentiaal en herstel zenuw na schade: axon groeit weer uit in de al bestaande myelinescheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kun je schade aan een zenuw indelen?

A

Via de classificatie van Seddon:
- Neuropraxie: beschadigd myeline door druk: goed herstel mogelijk
- Axonotmesis: beschadigd myeline en axon: langzaam herstel mogelijk
- Neurotmesis: beschadigd myeline en axon: geen herstel mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke soorten pathologie aan zenuwen bestaat er?

A
  • plexopathie: plexus uitval gaat gepaard met continue pijn. Zowel sensorische als motorische uitval: zenuw achter de plexus ook getrofffen.
  • mononeuropathie: 1 zenuw uitgevallen
  • mononeuropathie multiplex: 1 zenuw uitgevallen op meerdere plekken (systeemziekte)
  • radiculopathie: 1 dermatoom of myotoom geeft pijn bij drukverhoging
  • polyneuropathie: symmetrische uitval van meerdere zenuwen begint distaal naar proximaal
17
Q

Waaruit bestaat de motorische cortex?

A

Uit de primaire motorische schors en de premotorische velden. De premotorische velden zijn te verdelen in: premotorische schors (lateraal) en supplementaire motorische schors (mediaal).

18
Q

Via welke cellen komt informatie uit de primaire motorische cortex naar het ruggenmerg?

A

Via de grote Betz cellen in laag 5 van de cortex. Je hebt indirect: via interneuronen en direct op de motoneuronen

19
Q

Welke cellen innerveren 1 spier?

A

1 spier wordt geïnnerveerd door cellen uit 1 kolom:

20
Q

Welke twee groepen motoneuronen zijn er?

A

mediaal: axiale spieren: bilaterale innervatie
lateraal: ledematen, unilaterale innervatie

21
Q

Wat kun je zeggen over de tuning van een neuron?

A

Die is heel breed: dus 1 neuron kan bijdragen aan veel verschillende bewegingen. Maar voor 1 bepaalde richting werkt het neuron het best en dan krijg je daar ook de grootste vector.

22
Q

Waarvoor zorgt een laesie in de premotorische cortex lateraal? mediaal? rostraal?

A

Lateraal zorgt ervoor dat je moeilijke visuele input in kan zetten bij een taak.
Mediaal zorgt voor het aantasten van spontane bewegingen
Frontal eye field (rostraal) dan zijn de oogbewegingen aangetast.

23
Q

Wat is het monoaminerge systeem?

A

Draagt onder invloed van emoties bij aan bewegingen van de gezichtsexpressies.

24
Q

Welke verschillende pareses aan het aangezicht kunnen optreden?

A

Faciale motor parese: vrijwillig lachen kan niet, maar spontaan wel (Duchenne glimlach)
Emotionele motor parese: vrijwillig lachen kan, maar spontaan lachen niet

25
Wat is de DD voor ruggenmergafwijkingen?
Trauma - acuut - chronisch: congenitaal (nauw kanaal), cervicale osteochondrotische myelopathie Infectieus - Lues - Viraal (HSV) - TBC - HIV Ontstekingen - Sarcoidose - MS-plaque - SLE Vasculair - infarct: myelomalacie - Spinale durale fistel - Bloeding - Arterioveneuze malformatie Compressie - tumor: primair of metastase, intra- of extramedullair - bloeding: epiduraal of subduraal - cervicale osteochondrotische myelopathie - HNP: onder L2 is er geen compressie van het myelum mogelijk Overig - Spondylolisthesis - Spondylodiscitis - Bestralingsmyelopathie - Syringomyelie (vaak na trauma): een grote holte gevuld met liquor en zo een ruimte innemed proces wordt
26
Noem een aantal voorbeelden van niveaus van dermatomen?
C8 = schouders, T2 = tepels, T10 = navel, L1 = liezen
27
Wat zie je soms nog in de aute fase als er sprake is van een ruggenmerg leasie?
Slappe verlamming, maar in de loop van de tijd wordt dat een spastische verlamming.
28
Bij welke leasie treden er ook ademhalingsproblemen op?
Bij een leasie boven C3.
29
Welke afwijkingen kun je vinden bij spierziekten?
Atrofie, verlaagde reflexen, meestal proximale spierzwakte. - Dikke kuiten (duchenne) - lumbale lordose is toegenomen (zoals bij Pompe) - Uitstekende schouderbladen - Positieve proef van Trendelenburg - Gowers sign - Skelet deformaties zoals scoliose - Het aangezicht kan ook betrokken zijn.
30
Wat voor aanvullende diagnostiek kun je doen bij spierziekten?
CK bepalen, lactaat (verhoogd bij mitochondriele spierziekten), spierbiopt, EMG, DNA-onderzoek.
31
Wat zijn de kenmerken van de ziekte van Duchenne?
X-linked recessief (1/3e de novo), proximale spierzwakte, gedilateerde cardiomyopathie, dikke kuiten, ademhalingsinsufficiëntie, mentale retardatie, Gower's sign. Begin leeftijd van 3-5 jaar. Behandeling ademhalingsondersteuning en steroiden. CK is sterk verhoogd, dystrofine is afwezig.
32
Wat zijn de kenmerken van de ziekte van Becker?
X-linked recessief, proximale spierzwakte, dikke kuiten, ademhalingsinsufficientie, gedilateerde cardiomyopathie, gower's sign, begin 10-50 jaar. CK is verhoogd, dystrofine is verminderd/ veranderd.
33
Wat zijn de kenmerken van de ziekte van Pompe?
X-linked recessief, def enzym alfa-glucosidase. Klassiek: baby absoluut tekort, volwassen: relatief tekort. Glycogeenstapelingsziekte: limb-girdle spierzwakte. Klassiek: dikke tong, groot hart, floppy child syndrome. Behandeling = iv alfa-glucosidase
34
Wat zijn de kenmerken van fascio-scapulo-humerale spierdystrofie?
AD chromosoom 4. Spierzwakte aangezicht, schoudergordel, bovenarmen, dystrofisch, uitstekende schouderbladen, lendendorlose.
35
Wat zijn de kenmerken van dystrofia myotonica?
AD chromosoom 19: CTG repeat. < 10 jaar: psychomotore retardatie, spierzwakte, myotonie 10-50 jaar: spierzwakte, myotonie (met name distale zwakte) > 50 jaar: cataract Overige klachten: cardiomyopathie, gastro-intestinale klachten. Andere vorm is congenitale myotonie (= met ooglid myotonie)
36
Wat zijn de kenmerken van dermatomyositis?
Huidafwijkingen: rode V-sign en handafwijkingen, proximaal krachtsverlies, slikklachten, pijnlijke of gevoelige spieren, soms malaise. CK normaal/verhoogd (10.000). Histologie toont CD4+ T-cellen. Let op tumoren. Behandeling is prednison + overige immuuntherapie.
37
Wat zijn de kenmerken van polymyositis?
proximaal krachtsverlies, slikklachten, pijnlijke of gevoelige spieren, soms malaise. CK: verhoogd (15.000). Histologie toont CD8+ T-cellen. Let op tumoren. Behandeling is prednison + overige immuuntherapie.
38
Wat zijn de kenmerken van hypothyreoïdie?
te laag schildklierhormoon, geeft proximale spierzwakte. Test TSH, CK is verhoogd, suppletie van schildklierhormoon.
39
Wat zijn de kenmerken van inclusion body myositis (IBM)?
treedt op bij volwassenen boven de 60 jaar. Gaat gepaard met Limb-girdle spierzwakte, zwakte van vingerflexoren, soms slikklachten. CK is normaal/verhoogd (600). Histologie toont infiltraat in niet-necrotiserende spiervezels, rimmed vacuoles. Het is niet behandelbaar.