begrippenlijst 11,12,13 Flashcards

(27 cards)

1
Q

enzymen

A

katalysator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

key and lock model

A

de substraten passen precies op de bindingplaatsen op het enzym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

induced fit

A

de substraten zorgen ervoor dat de vorm van het enzym verander, waardoor binding mogelijk wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hexokinase

A

bindt een fosfaat aan glucose, waardoor het glucosemolecuul negatief geladen wordt en niet meer uit de cel akn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kinases

A

zorgen ervoor dat de terminale fosfaat van ATP wordt overgedragen op het substraat door de reactie neet apolaite split te laten plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

flux

A

de flux door een enzymatische reactie is afhankelijk van de substraatconcentraite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

competitieve inhibitie

A

andere moleculen die binden in het actieve centrum aan het enzym en daarmee de bindingsplaatsen voor het substraat bezetten; door een overmaat aan substraat kan de reactie toch nog aardig snel blijven verlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

niet-competitieve inhibitei

A

bepaalde moleculen binden elders aan het enzym, dat hierdoor van vorm verandert zodat het substraat niet meer goed ka binden en dereactiesnlehdi afneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

allosterisch enzym

A

heeft meerdere bindingsplaatsen, wat regulatie mogelijk maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

denaturatie

A

vervorming van het dit bij ene te hoge temparatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

rigor mortis

A

lijkstijfheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

anabolsime

A

osmotisch+ nechabisch + biologisch werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

acetyleenheden

A

2 c-atomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

glycolyse

A

in het cytosol, tijdens laag tot gemiddeld intieme inspanning glucose –> pryuhaat –? acetyl units. tijdens hoge intensieve inspanning; atp resynthesw glucose –> pyruvaat –> lactaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lacthaatdehydrogenase LDH

A

enzym dat pyruvaat wegvalt en omzat in lactaat waarbij nad+ weer ter beschikking komt voor de omzetting van glyceraldefyde-3-fosfaat eerder in de glycolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

lactaat

A

wordt gevormd om nad+ generend

17
Q

malate shuttle

A

naad, gevimr in het cytosol, wordt uitgewisseld tegen NAD+ in de matrix van de mitochondriën; tijdens laag tot gemiddeld intensieve inspanning wordt NAD+ teruggewonen

18
Q

aerobe glycolse

A

glucose –> pyruvaat

19
Q

melkzuur

A

bij vorming van melkzuur wordt een proton (h+) opgenomen, dit gaatt dus een pH-daling tegen(verzuring tegen )

20
Q

bicarbonaat, hemoglobine, carnosine

A

belangrijke buffers voor protonen die dus pH daling tegengaan

21
Q

cori-cyclus

A

werkt tijdens inspanning, haalt energie uit lactat

22
Q

PDC

A

enzymcomplex in de mitochondrien dat pyruvaat omzrt in acetyl, wat voor een groot deel de flux in de czc regelt; komt voor in een actieve en inactief vorm –> desforylatie leidt tot activatie van PDC

23
Q

pyruvaatcarboxylase

A

xet tijends inspanning een deel van de pyruvaay direct om in oxaloacetaat om ervoor te zorgen dat er voldoende intermediairs aanwezig blijven om een hoge flux te handhvaen

24
Q

carnitine

A

belangrijk eiwit voor de vetverbraning

25
anaplerotische reactie
reacties die de czc intermediairs weer aanvullen, pyruvt is betrokken bij dit proces
26
oxidatieve fosforylering:
elektrontransport sysyteem + ATP-synthasr
27
near-infrared spectroscopy
in vivo zuurstofopname op spierniveau meten